ECLI:NL:RBAMS:2019:5267

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 juni 2019
Publicatiedatum
19 juli 2019
Zaaknummer
13/701307-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van hennepplantage met betrekking tot de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en de bewijswaardering

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte beschuldigd van het medeplegen van een hennepplantage. De zaak is op tegenspraak behandeld en de rechtbank heeft op 12 juni 2019 uitspraak gedaan. De verdachte, geboren in 1987 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van het opzettelijk telen en verwerken van hennepplanten in de periode van 1 december 2013 tot en met 12 februari 2014 te Amstelveen. De officier van justitie, mr. S.A. van de Vliet, heeft de verdachte vervolgd, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. F.P. Slewe, aanvoerde dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelde echter dat de overschrijding niet tot niet-ontvankelijkheid leidde, conform de vaste rechtspraak van de Hoge Raad.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten betrokken was bij de hennepplantage, waar in totaal 9.102 hennepplanten zijn aangetroffen. De rol van de verdachte ging verder dan alleen het knippen van planten; zij heeft actief bijgedragen aan de verzorging en verwerking van de hennepplanten. De rechtbank achtte de bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet.

Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de omstandigheden van de verdachte. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 2 maanden geëist, maar de rechtbank besloot tot een taakstraf van 160 uur, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. De rechtbank heeft ook de mogelijkheid van taakstrafuitvoering in het buitenland in overweging genomen, gezien de implementatie van het Kaderbesluit 2008/947/JBZ in het geboorteland van de verdachte. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/701307-14
Datum uitspraak: 12 juni 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1987,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
opgegeven adres door verdachte: [adres 1] in [geboorteland]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 mei 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.A. van de Vliet, en van wat de gemachtigde raadsman van verdachte, mr. F.P. Slewe, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 december 2013 tot en met 12 februari 2014 te Amstelveen, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval aanwezig heeft gehad in een pand (gelegen aan de [adres 2] ), een hoeveelheid van (in totaal ongeveer) 9102 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende hennep, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
subsidiair:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of een of meer onbekend
gebleven personen op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 december 2013 tot en met 12 februari 2014 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, met elkaar, althans één van hen, (telkens) opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand (gelegen aan de [adres 2] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 9102 hennepplanten en/of , althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 1 december 2013 tot en met 12 februari 2014 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest, door (in voornoemd pand) een of meer van voornoemde hennepplanten te knippen en/of te toppen.

3.Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman voert aan dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte vanwege de ruime overschrijding van de redelijke termijn. De zaak is inmiddels meer dan vijf jaar oud. De termijnoverschrijding is niet te wijten aan de verdediging, maar komt volledig voor rekening van het Openbaar Ministerie. De rechtbank zou - ondanks de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad - een signaal moeten afgeven door het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren
3.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank.
Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat overschrijding van de redelijke termijn niet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie leidt, ook niet in uitzonderlijke gevallen. De rechtbank ziet geen aanleiding om daarvan af te wijken.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het medeplegen van verwerken van de hennepplanten bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde medeplegen. Zij heeft slechts een beperkte rol gehad bij de hennepplantage, namelijk de planten knippen en water geven.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
In het pand aan de [adres 2] is een grote hennepkwekerij van 9.102 hennepplanten aangetroffen. Verdachte is samen met twee medeverdachten in het pand aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat zij sinds een maand in Nederland was en dat zij verbleef op het adres waar de hennepkwekerij is aangetroffen. Verdachte paste daarmee, samen met medeverdachte [medeverdachte 1] , op de meer dan 9.000 aangetroffen hennepplanten in de plantage. Verdachte heeft ook verklaard dat zij samen met [medeverdachte 1] de binnengebrachte hennepstekjes verwerkte, dat zij de hennepplanten verzorgden en knipten en klaar zetten voor transport. De geknipte planten werden opgehaald door medeverdachte [medeverdachte 2] en een andere man. Medeverdachte [medeverdachte 2] betaalde haar contant en per week uit. Tenslotte heeft medeverdachte [medeverdachte 3] tegen de politie verklaard dat hij hennepstekjes van plaats A naar B vervoerde.
De rol van verdachte en [medeverdachte 1] bestond dus uit meer dan het knippen van de hennepplanten. Zij heeft in haar bijdrage aan de hennepplantage zodanig nauw samengewerkt met zowel medeverdachte [medeverdachte 1] als met medeverdachte [medeverdachte 2] dat sprake is van medeplegen van het geheel.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van het primair ten laste gelegde,
in de periode van 1 december 2013 tot en met 12 februari 2014 te Amstelveen tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, afgeleverd, verstrekt, vervoerd en aanwezig heeft gehad in een pand gelegen aan de [adres 2] , een hoeveelheid van in totaal 9102 hennepplanten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen. Als tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen en maatregelen

9.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte rekening houdend met het tijdsverloop zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden.
9.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest dient te worden opgelegd, eventueel in combinatie met een voorwaardelijke taakstraf. Een taakstraf kan worden opgelegd, omdat [geboorteland] het Kaderbesluit 2008/947/JBZ heeft geïmplementeerd, waardoor de tenuitvoerlegging van een taakstraf in [geboorteland] mogelijk is. De omstandigheid dat verdachte in [geboorteland] verblijft vormt daarom geen contra-indicatie voor het opleggen van een taakstraf.
9.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het runnen van een hennepplantage. Hierdoor heeft zij een bijdrage geleverd aan de handel in en verspreiding van voor de gezondheid schadelijke softdrugs en aan de daaraan gepaard gaande vermogens- en andere criminaliteit.
Redelijke termijn
In beginsel moet een zaak binnen twee jaar worden afgedaan door de rechter. De termijn gaat lopen op het moment dat verdachte in redelijkheid kan verwachten dat hij vervolgd zal worden. In dit geval is dat de datum dat verdachte in verzekering is gesteld, 12 februari 2014. Omdat niet gebleken is van bijzondere omstandigheden, had de behandeling van de zaak vóór 12 februari 2016 afgerond moeten zijn. De rechtbank doet echter pas op 12 juni 2019 uitspraak. De redelijke termijn is daarmee met 3 jaar en 4 maanden overschreden. Deze forse overschrijding, zonder dat daarvoor een duidelijk aanwijsbare reden bestaat, moet een matiging van de op te leggen straf tot gevolg hebben.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Voor hennepplantages is het uitgangspunt bij 500 tot 1.000 hennepplanten een taakstraf van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden. Verdachte heeft meegewerkt aan een hennepplantage van in totaal 9.102 hennepplanten.
De rechtbank is van oordeel dat er gelet op het tijdsverloop en het feit dat verdachte sinds het feit niet opnieuw met justitie in Nederland in aanraking is gekomen, geen plaats meer is voor een voorwaardelijke gevangenisstraf. Omdat verdachte openheid van zaken heeft gegeven zal de rechtbank de taakstraf matigen tot 160 uur.
Kaderbesluit 2008/947/JBZ
De enkele omstandigheid dat verdachte in het buitenland verblijft, betekent niet dat een taakstraf niet zal worden uitgevoerd. Verdachte kan voor de uitvoering van de taakstraf terug komen naar Nederland. Ook bestaat sinds de inwerkingtreding op 1 oktober 2012 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties de mogelijkheid taakstraffen over te dragen aan andere lidstaten van de Europese Unie die het Kaderbesluit 2008/947/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning op strafvonnissen hebben geïmplementeerd. Verdachte verblijft in [geboorteland] , dat het genoemde Kaderbesluit heeft geïmplementeerd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 27 en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het primair bewezen verklaarde levert op:

medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
160 uur, met bevel voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht dat
vervangende hechteniszal worden toegepast van
80 dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de uitvoering van deze straf in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uur per dag.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. Berkhout, voorzitter,
mrs. J. Huber en M.M. Helmers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.D. van der Heiden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 juni 2019.