In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte beschuldigd van het medeplegen van een hennepplantage. De zaak is op tegenspraak behandeld en de rechtbank heeft op 12 juni 2019 uitspraak gedaan. De verdachte, geboren in 1987 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van het opzettelijk telen en verwerken van hennepplanten in de periode van 1 december 2013 tot en met 12 februari 2014 te Amstelveen. De officier van justitie, mr. S.A. van de Vliet, heeft de verdachte vervolgd, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. F.P. Slewe, aanvoerde dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelde echter dat de overschrijding niet tot niet-ontvankelijkheid leidde, conform de vaste rechtspraak van de Hoge Raad.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten betrokken was bij de hennepplantage, waar in totaal 9.102 hennepplanten zijn aangetroffen. De rol van de verdachte ging verder dan alleen het knippen van planten; zij heeft actief bijgedragen aan de verzorging en verwerking van de hennepplanten. De rechtbank achtte de bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de omstandigheden van de verdachte. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 2 maanden geëist, maar de rechtbank besloot tot een taakstraf van 160 uur, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. De rechtbank heeft ook de mogelijkheid van taakstrafuitvoering in het buitenland in overweging genomen, gezien de implementatie van het Kaderbesluit 2008/947/JBZ in het geboorteland van de verdachte. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters.