ECLI:NL:RBAMS:2019:5265

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 juni 2019
Publicatiedatum
19 juli 2019
Zaaknummer
13/701304-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Behandeling van een hennepplantage en diefstal van elektriciteit met overschrijding van de redelijke termijn

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is verdachte beschuldigd van het opzettelijk telen van hennepplanten en diefstal van elektriciteit. De rechtbank heeft op 12 juni 2019 uitspraak gedaan na een zitting op 29 mei 2019. De officier van justitie, mr. S.A. van de Vliet, heeft de vordering ingediend, terwijl de verdediging werd vertegenwoordigd door mr. H.G. Koopman. De tenlastelegging omvatte het telen van ongeveer 9102 hennepplanten in de periode van 1 december 2013 tot en met 12 februari 2014, en de diefstal van elektriciteit van een bedrijf in Amstelveen. De verdediging voerde aan dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege de overschrijding van de redelijke termijn, maar de rechtbank oordeelde dat deze overschrijding niet tot niet-ontvankelijkheid leidde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte een leidinggevende rol vervulde in de hennepkwekerij en dat hij op de hoogte was van de illegale elektriciteitsafname. De rechtbank achtte de verklaringen van medeverdachten en buurtbewoners overtuigend en kwam tot de conclusie dat verdachte schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank legde een taakstraf op van 240 uur en verklaarde een geldbedrag van € 1124,20 verbeurd, omdat dit bedrag vermoedelijk uit de opbrengsten van de hennepkwekerij afkomstig was. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn bij het bepalen van de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/701304-14
Datum uitspraak: 12 juni 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 mei 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.A. van de Vliet, en van wat de gemachtigde raadsman van verdachte, mr. H.G. Koopman, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 december 2013 tot en met 12 februari 2014 te Amstelveen, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval aanwezig heeft/hebben gehad in een pand (gelegen aan de [adres] ), een hoeveelheid van (in totaal ongeveer) 9102 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende hennep, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 december 2013 tot en met 12 februari 2014 te Amstelveen, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een grote hoeveelheid stroom/elektra/elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf] , in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte en/of zijn mededader(s) waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijf heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door een of meer ijkzegels van de elektriciteitsmeter (gelegen aan de [adres] ) te verbreken, althans te forceren, in elk geval door middel van braak en/of verbreking.

3.Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman voert aan dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte vanwege de ruime overschrijding van de redelijke termijn. De zaak is inmiddels meer dan vijf jaar oud. De zaak betreft een eenvoudige hennepplantage, waarvoor verdachte twee dagen in hechtenis heeft gezeten. Verdachte heeft te lang moeten wachten op een inhoudelijke behandeling van zijn zaak. De termijnoverschrijding is niet te wijten aan de verdediging, maar komt volledig voor rekening van het Openbaar Ministerie. De rechtbank zou - ondanks de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad - een signaal moeten afgeven door het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren
3.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt, onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank.
Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat overschrijding van de redelijke termijn niet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie leidt, ook niet in uitzonderlijke gevallen. De rechtbank ziet geen aanleiding om daarvan af te wijken.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht ten aanzien van feit 1 het medeplegen van verwerken, bewerken, vervoeren en verstrekken van ruim 9.000 hennepplanten bewezen. Ook de onder feit 2 ten laste gelegde diefstal kan worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Ten aanzien van feit 1 ontkent verdachte en heeft hij de hennepplanten niet in zijn machtssfeer gehad. De belastende verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] is onbetrouwbaar omdat zij geen consultatiebijstand heeft gehad en haar verklaring niet heeft ondertekend. Verder mag deze verklaring niet worden gebruikt voor het bewijs, omdat de verklaring ‘sole and decisive’ bewijs is in deze zaak en de verdediging niet in de gelegenheid is geweest de getuige te ondervragen. Als de rechtbank de verklaring van [medeverdachte 1] toch gebruikt om tot een bewezenverklaring te komen doet de raadsman een voorwaardelijk verzoek tot het horen van [medeverdachte 1] als getuige.
Ten aanzien van feit 2 bevat het dossier onvoldoende bewijs. Verdachte was niet de huurder en er is verder geen onderzoek gedaan naar de manier van diefstal van de stroom.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Verklaring [medeverdachte 1]
De rechtbank zal de verklaring van [medeverdachte 1] gebruiken voor het bewijs. De bewezenverklaring van feit 1 steunt niet in beslissende mate op de verklaring van [medeverdachte 1] . Haar verklaring wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Bovendien is van de onmogelijkheid van het gebruik maken van het ondervragingsrecht door de verdediging niet gebleken. De verdediging heeft voor het eerst op de zitting een voorwaardelijk verzoek tot het horen van de getuige gedaan. De rechtbank ziet in de omstandigheid dat [medeverdachte 1] geen consultatiebijstand heeft gehad en dat zij haar verklaring niet heeft ondertekend geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van haar verklaring te twijfelen.
De rechtbank wijst het voorwaardelijke verzoek tot het horen van getuige [medeverdachte 1] af, omdat van de noodzaak daartoe niet is gebleken.
Ten aanzien van feit 1
In het pand aan de [adres] in Amstelveen zijn door verbalisanten ruim 9.000 hennepplanten aangetroffen. Verdachte was in het pand aanwezig op het moment dat de politie de woning is binnengetreden. Uit verklaringen van buurtbewoners blijkt dat de auto van verdachte, een grijze Kia met kenteken [kenteken] , vaak voor het huis stond geparkeerd. Ook hebben buurtbewoners verdachte herkend als een persoon die zij bij het huis hebben gezien. Tenslotte blijkt uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] dat verdachte één a twee keer peer week langs kwam om de geknipte hennepplanten op te halen, dat hij instructies gaf aan de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] over de verzorging en het knippen van de hennepplanten en dat hij hen contant betaalde voor hun werkzaamheden. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank niet alleen van oordeel dat de hennepplanten zich in verdachtes machtssfeer bevonden, maar ook dat hij een leidinggevende rol vervulde in de kwekerij: Hij was regelmatig op de plantage aanwezig, betaalde mensen uit, voorzag ze van instructies en zorgde voor het transport van de oogst. Hij heeft dan ook nauw en bewust met anderen samengewerkt in het draaiend houden van de plantage.
Ten aanzien van feit 2
Uit de aangifte van [bedrijf] blijkt dat de elektriciteitsmeter is gemanipuleerd waardoor buiten de meter om elektriciteit werd weggenomen. Ook blijkt dat vanaf de buitenkant van de meterkast een installatie van buigzame leidingen zichtbaar was. Verdachte is samen met anderen betrokken geweest bij de hennepkwekerij en hij had daarbij een leidinggevende rol. Het is een feit van algemene bekendheid dat hennepplantages veel stroom verbruiken, zeker van dit formaat. De rechtbank is van oordeel dan het niet anders kan dan dat verdachte wist dat de elektriciteit voor de hennepkwekerij illegaal werd afgenomen. Hij heeft dus de aanmerkelijke kans aanvaard dat de hennepkwekerij op illegale wijze van stroom werd voorzien.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1:
in de periode van 1 december 2013 tot en met 12 februari 2014 te Amstelveen, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, afgeleverd, verstrekt, vervoerd en aanwezig heeft gehad in een pand gelegen aan de [adres] een hoeveelheid van in totaal 9102 hennepplanten;
Ten aanzien van feit 2:
in de periode van 1 december 2013 tot en met 12 februari 2014 te Amstelveen tezamen en in vereniging met een ander of anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een grote hoeveelheid elektriciteit toebehorende aan [bedrijf] , waarbij verdachte en zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijf hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door een of meer ijkzegels van de elektriciteitsmeter gelegen aan de [adres] te verbreken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Als tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, rekening houdend met het tijdsverloop, zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaar.
Ten aanzien van het in beslag genomen geldbedrag van € 1124,20 heeft de officier van justitie de verbeurdverklaring gevorderd, omdat verdachte geen uitleg heeft gegeven voor de aanwezigheid van een dergelijke grote hoeveelheid cash geld.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat rekening dient te worden gehouden met het grote tijdsverloop, het feit dat verdachte nadien niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen en het feit dat hij zijn leven goed op de rit heeft.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander op de terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het runnen van een hennepplantage en de diefstal van stroom. Hierdoor heeft hij een bijdrage geleverd aan de handel in en verspreiding van voor de gezondheid schadelijke softdrugs en aan de daarmee gepaard gaande vermogens- en andere criminaliteit. Bovendien heeft hij hiervoor samen met anderen een woning gehuurd en gebruikt in een woonwijk waar dergelijke criminele activiteiten niet verwacht worden. De zelf gefabriceerde elektriciteitsconstructie die is aangetroffen kan bovendien gevaar opleveren voor omwonenden.
Redelijke termijn
In beginsel moet een zaak binnen twee jaar worden afgedaan door de rechter. De termijn gaat lopen op het moment dat verdachte in redelijkheid kan verwachten dat hij vervolgd zal worden. In dit geval is dat de datum dat verdachte in verzekering is gesteld, 12 februari 2014. Omdat niet gebleken is van bijzondere omstandigheden, had de behandeling van de zaak vóór 12 februari 2016 afgerond moeten zijn. De rechtbank doet echter pas op 12 juni 2019 uitspraak. De redelijke termijn is daarmee met 3 jaar en 4 maanden overschreden. Deze forse overschrijding, zonder dat daarvoor een duidelijk aanwijsbare reden bestaat, moet een matiging van de op te leggen straf tot gevolg hebben.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Voor hennepplantages is het uitgangspunt bij 500 tot 1.000 hennepplanten een taakstraf van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden. Dit uitgangspunt houdt geen rekening met de diefstal van stroom. Verdachte heeft een hennepplantage gerund met in totaal 9.102 hennepplanten
De rechtbank is van oordeel dat er gelet op de overschrijding van de redelijke termijn en het feit dat verdachte sinds het feit niet opnieuw met justitie in aanraking is gekomen geen plaats meer is voor een voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank zal volstaan met het opleggen van de maximale taakstraf van 240 uur.
Verbeurdverklaring
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven geld: een bedrag van € 1124,20, wordt verbeurd verklaard. Uit de verklaring van [medeverdachte 1] blijkt dat zij contant werd uitbetaald door verdachte en verdachte had ten tijde van het ten laste gelegde geen inkomstenbron die dit contante geldbedrag kan rechtvaardigen. De rechtbank is daarom van oordeel dat het niet anders kan dan dat het geld geheel of grotendeels uit de baten van de hennepkwekerij is verkregen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 27, 33, 33a, 47, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:

medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van feit 2:

diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
240 uur, met bevel voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht bij de uitvoering van deze straf in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee uur per dag.
Verklaart verbeurdeen geldbedrag ter hoogte van
€ 1124,20(itemnummer 4702320).
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. Berkhout, voorzitter,
mrs. J. Huber en M.M. Helmers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.D. van der Heiden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 juni 2019.