In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een besloten vennootschap en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam over de weigering van een omgevingsvergunning voor een bestemmingswijziging. Eiseres had op 2 november 2017 een omgevingsvergunning aangevraagd om een gebouw te gebruiken als appartementenhotel. Dit verzoek werd geweigerd door verweerder, die oordeelde dat het gebruik in strijd was met het bestemmingsplan. Eiseres stelde dat het gebruik niet als hotelmatig kon worden aangemerkt, maar als tijdelijke verhuur van wooneenheden, wat volgens haar niet in strijd was met de bestemming wonen.
De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht het gebruik als hotelmatig had aangemerkt. De rechtbank stelde vast dat de aanvraag niet voldeed aan de vereisten van het bestemmingsplan, dat alleen hotels toestond op specifieke locaties. De rechtbank vond dat de huurder van de appartementen niet voor een langere periode dan enkele nachten kon verblijven, wat niet voldeed aan de definitie van wonen. Bovendien werd het beroep op het overgangsrecht door de rechtbank afgewezen, omdat dit geen grondslag bood voor het legaliseren van strijdig gebruik.
De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiseres ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.