8.3.Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een woninginbraak in vereniging. Verdachte heeft daarmee getoond geen respect te hebben voor andermans goederen en eigendommen. In het algemeen geldt voor woninginbraken dat daarmee een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers wordt gemaakt, die zich daardoor veelal niet meer veilig voelen in hun eigen woning. Dergelijke strafbare feiten dragen ook bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Daarnaast heeft verdachte, terwijl hij achterop een scooter zat, uit het niets een op pepperspray gelijkende stof in het gezicht van een willekeurige voorbijganger gespoten. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Dit soort geweld op de openbare weg heeft voor slachtoffers hiervan ingrijpende psychische gevolgen en veroorzaakt veel onrust in de maatschappij.
Voorts heeft verdachte 95,1 gram hasjiesj aanwezig gehad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 mei 2019 waaruit blijkt dat verdachte eerder voor een diefstal is veroordeeld. Die eerdere veroordeling heeft verdachte er blijkbaar niet van weerhouden om zich opnieuw aan een soortgelijk feit schuldig te maken.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de zogenoemde oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) van de hoven en de rechtbanken. Genoemde oriëntatiepunten dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Voor een woninginbraak geldt in geval van recidive een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 5 maanden als uitgangspunt. Dit uitgangspunt moet in de onderhavige zaak worden verhoogd, nu verdachte de woninginbraak in vereniging heeft gepleegd en ook nog voor andere strafbare feiten wordt veroordeeld.
De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsadvies van 25 maart 2019. De reclassering is vanwege verdachtes ontkennende houding niet in staat geweest om een delictanalyse te maken. Zij acht het wel zorgelijk dat verdachte het afgelopen half jaar meerdere keren door de politie werd gesignaleerd en zaken werden gemuteerd. Verdachte maakt enerzijds een kwetsbare indruk en het vermoeden bestaat dat hij zich mogelijkerwijs beïnvloedbaar kan opstellen. Hierover waren eerder, in 2015, zorgen vanuit de Raad voor de Kinderbescherming. Anderzijds was verdachte in het verleden volgens de politie de initiator van meerdere misdrijven. Er bestaat hierdoor een dubbel beeld van verdachte. Mogelijk vormt het sociale netwerk een risicofactor voor recidive. Het lijkt erop dat verdachte vanuit het gezin geen goed voorbeeld heeft gekregen. Beschermende factoren worden niet geconstateerd. Verdachte heeft een zinvolle dagbesteding, een inkomen en de indruk is dat hij toekomstgericht is. Verdachte geeft aan geen hulpverlening nodig te hebben. Mocht een reclasseringstoezicht worden opgelegd, dan zal hij daar wel zijn medewerking aan verlenen. Gelet op de geconstateerde risicofactoren acht de reclassering interventies geïndiceerd. Verdachte heeft positieve levensdoelen, maar heeft ondersteuning en bemoediging nodig om deze te realiseren. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een training gericht op het vergroten van verdachtes cognitieve vaardigheden (CoVa).
Voorts adviseert de reclassering om het jeugdstrafrecht toe te passen. Verdachte maakt een jonge(re) indruk dan passend is bij zijn kalenderleeftijd. Daarnaast bestaan er twijfels omtrent het functioneren van verdachte en lijkt verdachte kwetsbaar/beïnvloedbaar. Begeleiding vanuit de volwassenreclassering acht de reclassering wenselijk, daar mogelijkheden voor een gezinsgerichte aanpak reeds zijn uitgeput en een volwassen aanpak momenteel op zijn plaats lijkt.
De rechtbank volgt de adviezen van de reclassering. In strafverzwarend opzicht houdt de rechtbank rekening met de onverschillige proceshouding van verdachte.
Tot slot ziet de rechtbank geen aanleiding om rekening te houden met de mogelijke gevolgen van de onderhavige veroordeling voor een toekomstige aanvraag om een VOG door verdachte. Tegen de afwijzing van een aanvraag VOG is voorzien in een bestuursrechtelijke procedure, inclusief beroep bij de bestuursrechter van de rechtbank en een mogelijkheid tot het instellen van hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank zal niet op enige beslissing van de bestuursrechter vooruit lopen. Indien te zijner tijd geweigerd wordt een VOG af te geven aan verdachte, dan staat het verdachte vrij een afschrift van dit vonnis in te brengen in de bestuursrechtelijke procedure om het mogelijk te maken voor de aangewezen instanties om de strafrechtelijke overwegingen in dit vonnis mee te wegen.
Alles afwegende acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste straf passend.
9. Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel (zaak A)
De benadeelde partij [persoon 2] vordert € 105,- aan materiële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering tot een bedrag van € 25,- toe te wijzen en voor het overige, wegens onvoldoende onderbouwing, niet-ontvankelijk te verklaren.
De raadsvrouw heeft primair, wegens de door haar bepleite vrijspraak, verzocht om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair om de vordering tot een bedrag van € 25,- toe te wijzen en voor het overige, wegens onvoldoende onderbouwing, niet-ontvankelijk te verklaren.
De rechtbank oordeelt als volgt. Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank zal de vordering tot een bedrag van in totaal € 25,- toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering nadere onderbouwing vereist en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 2] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 25,- (vijfentwintig euro).