ECLI:NL:RBAMS:2019:5214

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 juli 2019
Publicatiedatum
18 juli 2019
Zaaknummer
13/684417-18 (A) en 13/143379-18 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en woninginbraak door adolescent met gebruik van pepperspray en hasjiesj

Op 3 juli 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling en woninginbraak. De verdachte, geboren in 1999, heeft op 1 juni 2018 een willekeurige voorbijganger mishandeld door een op pepperspray gelijkende stof in diens gezicht te spuiten. Daarnaast heeft hij op 3 oktober 2018 samen met een ander een woninginbraak gepleegd en 95,1 gram hasjiesj in zijn bezit gehad. De rechtbank heeft de zaken, die onder de parketnummers 13/684417-18 (A) en 13/143379-18 (B) zijn geregistreerd, gevoegd behandeld. Tijdens de zitting op 19 juni 2019 heeft de officier van justitie, mr. A. Kristic, bewezenverklaring van de tenlasteleggingen gevorderd, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. C.A. Bouw, vrijspraak heeft bepleit. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en verbalisanten als overtuigend beoordeeld en de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 40 dagen, waarvan 35 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 240 uren. Tevens is er een schadevergoeding van € 25,- toegewezen aan de benadeelde partij, [persoon 2]. De rechtbank heeft de verdachte als strafbaar verklaard en de op te leggen straffen gemotiveerd, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/684417-18 (A) en 13/143379-18 (B)
(adolescentenstrafrecht)
Datum uitspraak: 3 juli 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 juni 2019.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A. Kristic, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C.A. Bouw, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlasteleggingen

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
Zaak A
1. een diefstal in vereniging in/uit een woning gelegen aan de [adres 1] , met valse sleutel, op 3 oktober 2018 te Amsterdam;
2. het aanwezig hebben van 95,1 gram hasjiesj, op 3 oktober 2018 te Amsterdam.
Zaak B
het mishandelen van [persoon 1] door een brandende en/of bijtende vloeistof in zijn gezicht en/of ogen te spuiten, op 1 juni 2018 te Amsterdam.
De volledige tenlasteleggingen zijn opgenomen in bijlagen die aan dit vonnis zijn gehecht en gelden als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
3.1.1.
Zaak A
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde. Verdachte voldeed aan het signalement dat door de getuigen gegeven werd en de verbalisanten hebben hem de hele tijd in de gaten gehouden. Verder zijn er geen braaksporen. Er moet dus wel van een valse sleutel gebruik zijn gemaakt.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde. Het enkele feit dat verdachte een plak hasjiesj aanwezig had, is voldoende voor een bewezenverklaring.
3.1.2.
Zaak B
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde. De aangever gaf duidelijke signalementen en getuige [getuige 1] heeft bevestigd dat de bijrijder iets in het gezicht van aangever spoot. Los van het signalement duidt de plek waar verdachte is aangehouden erop dat verdachte de dader is geweest.
3.2.
Standpunt van de verdediging
3.2.1.
Zaak A
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde bepleit. Slechts getuige [getuige 2] heeft het over twee personen die de woning verlaten. Er is geen herkenning van de later aangehouden verdachten en het gaat te ver om te concluderen dat getuige [getuige 2] verdachte gezien heeft.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde bepleit. Verdachte had de hasjiesj in het Vondelpark gevonden. Hij wist niet wat het precies was en wilde het naar de politie brengen.
3.2.2.
Zaak B
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. Het staat niet vast dat de verklaringen van de verbalisanten en de getuige op hetzelfde incident zien.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Zaak A
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht, anders dan de raadsvrouw, het onder 1 ten laste gelegde bewezen. Verdachte heeft bij de rechter-commissaris aangegeven dat hij de rennende persoon is die op de foto op p. 24 te zien is. Verdachte voldoet volledig aan het signalement dat door getuige [getuige 2] gegeven is. Verder is verbalisant [verbalisant] verdachte niet uit het oog verloren. Ten slotte is de buit bij de medeverdachte aangetroffen en is de verklaring van verdachte dat hij toevallig daar in de buurt was en bij de medeverdachte achterop is gesprongen omdat hij hem dat vroeg, niet aannemelijk.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht, anders dan de raadsvrouw, het onder 2 ten laste gelegde bewezen. De verklaring van verdachte dat hij de hasjiesj gevonden had en van plan was die naar de politie te brengen, acht de rechtbank niet aannemelijk. Uit zijn verklaring bij de politie volgt dat hij wist dat het om softdrugs ging en van enige uitvoering van het plan om dat naar de politie te brengen, is niet gebleken.
3.3.2.
Zaak B
De rechtbank acht, anders dan de raadsvrouw, het ten laste gelegde bewezen. De rechtbank ziet op beslissende punten overeenkomsten tussen de getuigenverklaringen en de verklaringen van verbalisanten. Dat een vergelijkbaar incident zich in dezelfde straat, om dezelfde tijd afspeelde, is niet aannemelijk geworden. De rechtbank gaat er dus vanuit dat de getuigen en de verbalisanten hebben verklaard over hetzelfde feit. In die verklaringen is geen steun te vinden voor het verhaal van verdachte.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Zaak A
1. op 3 oktober 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adres 1] heeft weggenomen een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorend aan [persoon 2] , waarbij hij, verdachte en zijn mededader zich de toegang tot voornoemde woning hebben verschaft en dat weg te nemen geldbedrag onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, in elk geval een sleutel tot het gebruik, waarvan hij, verdachte en zijn mededader niet waren gerechtigd;
2. op 3 oktober 2018 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 95,1 gram hasjiesj (itemnummer 5639754) van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj).
Zaak B
op 1 juni 2018 te Amsterdam [persoon 1] heeft mishandeld door voornoemde [persoon 1] een brandende en bijtende vloeistof in zijn gezicht en ogen te spuiten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 40 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 35 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden en een werkstraf voor de duur van 240 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om slechts een taakstraf aan verdachte op te leggen. Dit vanwege de gevolgen die een gedeeltelijk voorwaardelijke jeugddetentie voor toekomstige afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (verder: VOG) zou hebben. Voorts heeft zij verzocht om geen reclasseringstoezicht op te leggen en het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een woninginbraak in vereniging. Verdachte heeft daarmee getoond geen respect te hebben voor andermans goederen en eigendommen. In het algemeen geldt voor woninginbraken dat daarmee een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers wordt gemaakt, die zich daardoor veelal niet meer veilig voelen in hun eigen woning. Dergelijke strafbare feiten dragen ook bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Daarnaast heeft verdachte, terwijl hij achterop een scooter zat, uit het niets een op pepperspray gelijkende stof in het gezicht van een willekeurige voorbijganger gespoten. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Dit soort geweld op de openbare weg heeft voor slachtoffers hiervan ingrijpende psychische gevolgen en veroorzaakt veel onrust in de maatschappij.
Voorts heeft verdachte 95,1 gram hasjiesj aanwezig gehad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 mei 2019 waaruit blijkt dat verdachte eerder voor een diefstal is veroordeeld. Die eerdere veroordeling heeft verdachte er blijkbaar niet van weerhouden om zich opnieuw aan een soortgelijk feit schuldig te maken.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de zogenoemde oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) van de hoven en de rechtbanken. Genoemde oriëntatiepunten dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Voor een woninginbraak geldt in geval van recidive een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 5 maanden als uitgangspunt. Dit uitgangspunt moet in de onderhavige zaak worden verhoogd, nu verdachte de woninginbraak in vereniging heeft gepleegd en ook nog voor andere strafbare feiten wordt veroordeeld.
De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsadvies van 25 maart 2019. De reclassering is vanwege verdachtes ontkennende houding niet in staat geweest om een delictanalyse te maken. Zij acht het wel zorgelijk dat verdachte het afgelopen half jaar meerdere keren door de politie werd gesignaleerd en zaken werden gemuteerd. Verdachte maakt enerzijds een kwetsbare indruk en het vermoeden bestaat dat hij zich mogelijkerwijs beïnvloedbaar kan opstellen. Hierover waren eerder, in 2015, zorgen vanuit de Raad voor de Kinderbescherming. Anderzijds was verdachte in het verleden volgens de politie de initiator van meerdere misdrijven. Er bestaat hierdoor een dubbel beeld van verdachte. Mogelijk vormt het sociale netwerk een risicofactor voor recidive. Het lijkt erop dat verdachte vanuit het gezin geen goed voorbeeld heeft gekregen. Beschermende factoren worden niet geconstateerd. Verdachte heeft een zinvolle dagbesteding, een inkomen en de indruk is dat hij toekomstgericht is. Verdachte geeft aan geen hulpverlening nodig te hebben. Mocht een reclasseringstoezicht worden opgelegd, dan zal hij daar wel zijn medewerking aan verlenen. Gelet op de geconstateerde risicofactoren acht de reclassering interventies geïndiceerd. Verdachte heeft positieve levensdoelen, maar heeft ondersteuning en bemoediging nodig om deze te realiseren. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een training gericht op het vergroten van verdachtes cognitieve vaardigheden (CoVa).
Voorts adviseert de reclassering om het jeugdstrafrecht toe te passen. Verdachte maakt een jonge(re) indruk dan passend is bij zijn kalenderleeftijd. Daarnaast bestaan er twijfels omtrent het functioneren van verdachte en lijkt verdachte kwetsbaar/beïnvloedbaar. Begeleiding vanuit de volwassenreclassering acht de reclassering wenselijk, daar mogelijkheden voor een gezinsgerichte aanpak reeds zijn uitgeput en een volwassen aanpak momenteel op zijn plaats lijkt.
De rechtbank volgt de adviezen van de reclassering. In strafverzwarend opzicht houdt de rechtbank rekening met de onverschillige proceshouding van verdachte.
Tot slot ziet de rechtbank geen aanleiding om rekening te houden met de mogelijke gevolgen van de onderhavige veroordeling voor een toekomstige aanvraag om een VOG door verdachte. Tegen de afwijzing van een aanvraag VOG is voorzien in een bestuursrechtelijke procedure, inclusief beroep bij de bestuursrechter van de rechtbank en een mogelijkheid tot het instellen van hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank zal niet op enige beslissing van de bestuursrechter vooruit lopen. Indien te zijner tijd geweigerd wordt een VOG af te geven aan verdachte, dan staat het verdachte vrij een afschrift van dit vonnis in te brengen in de bestuursrechtelijke procedure om het mogelijk te maken voor de aangewezen instanties om de strafrechtelijke overwegingen in dit vonnis mee te wegen.
Alles afwegende acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste straf passend.
9. Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel (zaak A)
De benadeelde partij [persoon 2] vordert € 105,- aan materiële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering tot een bedrag van € 25,- toe te wijzen en voor het overige, wegens onvoldoende onderbouwing, niet-ontvankelijk te verklaren.
De raadsvrouw heeft primair, wegens de door haar bepleite vrijspraak, verzocht om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair om de vordering tot een bedrag van € 25,- toe te wijzen en voor het overige, wegens onvoldoende onderbouwing, niet-ontvankelijk te verklaren.
De rechtbank oordeelt als volgt. Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank zal de vordering tot een bedrag van in totaal € 25,- toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering nadere onderbouwing vereist en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 2] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 25,- (vijfentwintig euro).

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 57, 77c, 77h, 77m, 77n, 77y, 77z, 300 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A
  • Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
  • Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
Zaak B
- Ten aanzien van het ten laste gelegde:
mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentie van 40 dagen.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 35 dagen, van deze jeugddetentie niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
1. zich meldt na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres [adres 2] . Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
2. actief deelneemt aan de gedragsinterventie Cognitieve Vaardigheden (Plus) of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een
werkstraf voor de duur van 240 uren.
Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen.
Vordering van de benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 2] , toe tot een bedrag van € 25,- (vijfentwintig euro) aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (3 oktober 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 2] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [persoon 2] , te betalen de som van € 25,- (vijfentwintig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (3 oktober 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Voorlopige hechtenis zaak A
Heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.J. Koene, voorzitter,
mrs. S. Djebali en B.M. Visser, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.J.M. van der Hooft, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 juli 2019.
[...]