ECLI:NL:RBAMS:2019:5213
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak in aanrandingszaak wegens gebrek aan seksuele intentie
In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1961 zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, heeft de rechtbank Amsterdam op 20 juni 2019 uitspraak gedaan. De zaak betreft een tenlastelegging van aanranding, gepleegd op 27 april 2018 in Amstelveen. De rechtbank heeft het onderzoek op de terechtzitting op 6 juni 2019 gevoerd, waarbij de officier van justitie, mr. W.J. de Graaf, de vordering heeft gedaan en de verdediging werd gevoerd door mr. N.D. de Fluiter.
De officier van justitie stelde dat het tenlastegelegde feit bewezen kon worden, verwijzend naar de aangifte en getuigenverklaringen van de partner en vader van de aangeefster. De verdediging betwistte echter de seksuele component van de aanraking en stelde dat er onvoldoende bewijs was voor een seksuele intentie van de verdachte.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de aangeefster op haar borsten heeft aangeraakt, maar oordeelde dat deze handeling niet als ontuchtig kon worden gekarakteriseerd. De rechtbank benadrukte dat de beoordeling van ontuchtige handelingen niet alleen afhangt van de beleving van het slachtoffer, maar ook van de aard van de gedraging en de omstandigheden. In dit geval was er geen bewijs van seksuele intentie, en daarom werd de verdachte vrijgesproken van de aanranding.
De benadeelde partijen, die schadevergoeding vorderden, werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, aangezien de verdachte van het tenlastegelegde werd vrijgesproken. De rechtbank heeft de beslissing op 20 juni 2019 uitgesproken in een openbare zitting.