ECLI:NL:RBAMS:2019:5213

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 juni 2019
Publicatiedatum
18 juli 2019
Zaaknummer
13/005728-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in aanrandingszaak wegens gebrek aan seksuele intentie

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1961 zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, heeft de rechtbank Amsterdam op 20 juni 2019 uitspraak gedaan. De zaak betreft een tenlastelegging van aanranding, gepleegd op 27 april 2018 in Amstelveen. De rechtbank heeft het onderzoek op de terechtzitting op 6 juni 2019 gevoerd, waarbij de officier van justitie, mr. W.J. de Graaf, de vordering heeft gedaan en de verdediging werd gevoerd door mr. N.D. de Fluiter.

De officier van justitie stelde dat het tenlastegelegde feit bewezen kon worden, verwijzend naar de aangifte en getuigenverklaringen van de partner en vader van de aangeefster. De verdediging betwistte echter de seksuele component van de aanraking en stelde dat er onvoldoende bewijs was voor een seksuele intentie van de verdachte.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de aangeefster op haar borsten heeft aangeraakt, maar oordeelde dat deze handeling niet als ontuchtig kon worden gekarakteriseerd. De rechtbank benadrukte dat de beoordeling van ontuchtige handelingen niet alleen afhangt van de beleving van het slachtoffer, maar ook van de aard van de gedraging en de omstandigheden. In dit geval was er geen bewijs van seksuele intentie, en daarom werd de verdachte vrijgesproken van de aanranding.

De benadeelde partijen, die schadevergoeding vorderden, werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, aangezien de verdachte van het tenlastegelegde werd vrijgesproken. De rechtbank heeft de beslissing op 20 juni 2019 uitgesproken in een openbare zitting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/005728-19
Datum uitspraak: 20 juni 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1961,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 juni 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. W.J. de Graaf, en van wat de gemachtigde raadsman van verdachte, mr. N.D. de Fluiter, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat – tenlastegelegd dat hij zich op 27 april 2018 in Amstelveen schuldig heeft gemaakt aan aanranding van [naam 1] .
De tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage bij dit vonnis.

3.Vrijspraak

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie kan het tenlastegelegde feit bewezen worden.
De aangifte komt overeen met de getuigenverklaringen van de partner en de vader van aangeefster. Daarnaast sluit de getuigenverklaring van [getuige] (hierna [getuige] ), afgelegd op de zitting, ook aan bij de verklaring van aangeefster. Verdachte heeft aangeefster aangerand door zijn hand uit te steken richting aangeefster en met gekromde vingers een knijp- en wrijfbeweging over haar borsten te maken.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Op grond van de aangifte en de getuigenverklaringen kan worden vastgesteld dat er sprake is geweest van een aanraking, maar deze aanraking bevatte niet de seksuele component die voor een bewezenverklaring van aanranding noodzakelijk is. Er zijn te weinig aanknopingspunten om vast te kunnen stellen dat sprake was van een seksuele intentie bij verdachte.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit de verklaring van aangeefster, maar ook de verklaringen van haar partner en vader, blijkt dat verdachte – tijdens het passeren op straat – zijn arm naar voren heeft uitgestoken en aangeefster vervolgens met zijn gestrekte arm in de borststreek heeft aangeraakt. De partner en vader van aangeefster hebben niet gezien waar aangeefster precies werd aangeraakt en ook niet welke beweging verdachte daarbij met zijn hand maakte. Aangeefster heeft verklaard dat zij door verdachte op haar borsten werd aangeraakt en dat hij daarbij een knijp- of wrijfbeweging maakte. Getuige [getuige] is tijdens de zitting als getuige gehoord en heeft verklaard dat hij zag dat verdachte zijn arm uitstak en bij het passeren van aangeefster een vegende beweging, van boven naar beneden, over de borst en de buik van aangeefster heeft gemaakt, terwijl zijn vingers waren gekromd.
Op grond van het voorgaande staat voor de rechtbank vast dat verdachte aangeefster heeft aangeraakt op de borsten. De vraag is vervolgens of deze handeling van verdachte een ontuchtige handeling oplevert in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht.
Ontuchtige handelingen
Ontuchtige handelingen zijn handelingen gericht op seksueel contact, althans contact van seksuele aard in strijd met de sociaal-ethische norm. Een precieze afbakening van wat wel en niet onder ‘ontuchtige handelingen’ valt, kan niet worden gegeven. De beoordeling of een handeling als ontuchtig heeft te gelden, hangt niet alleen af van de subjectieve beleving van het slachtoffer, maar ook van de aard van de gedraging en de omstandigheden van het geval. Ook de bedoeling van de dader is daarbij een relevante factor.
Dat aangeefster het handelen van verdachte als ontuchtig heeft ervaren en dat het voorval veel impact op haar heeft gehad, betekent dus niet zonder meer dat het handelen van verdachte ook in strafrechtelijke zin als ontuchtig kan worden gekarakteriseerd. Het karakter van de aanraking, de context waarin dat gebeurde en de intentie van de verdachte zijn immers ook relevante factoren.
In dit geval gaat het om één vegende beweging, van boven naar beneden, over de borsten en buik van aangeefster. Dit gebeurde op Koningsdag (in het publieke domein) op het moment dat aangeefster en verdachte elkaar passeerden op straat. Daarbij heeft verdachte geen seksueel getinte opmerkingen gemaakt noch zijn er andere feiten of omstandigheden komen vast te staan die duiden op een seksuele intentie bij verdachte. Hoewel de rechtbank zich er terdege bewust van is dat aangeefster de handeling als zeer ongewenst en vervelend heeft ervaren, is de rechtbank op grond van het voorgaande van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de aanraking door verdachte een ontuchtig karakter heeft. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken.

4.De benadeelde partijen

De benadeelde partij [naam 1] vordert € 74,26 aan materiële schade en € 320,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [naam 2] vordert € 54,48 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank zal de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in de vorderingen, omdat verdachte van het tenlastegelegde wordt vrijgesproken.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart [naam 1] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Verklaart [naam 2] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. Jongkind, voorzitter,
mrs. A. Eichperger en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Harrewijn, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 juni 2019.
[..]