ECLI:NL:RBAMS:2019:5210

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juni 2019
Publicatiedatum
18 juli 2019
Zaaknummer
13/741192-18, 13/684467-16 (TUL) en 13/680094-16 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en vernieling door adolescent met gevolgen voor politieagenten

Op 19 juni 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn toenmalige vriendin heeft mishandeld en een raam van de centrale toegangsdeur van haar ouderlijk huis heeft vernield. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A. Kristic, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. H. Amrani. De verdachte is beschuldigd van het opzettelijk vernielen van eigendommen van Woonstichting [woonstichting], het mishandelen van zijn vriendin [slachtoffer] en het beledigen van politieagenten tijdens hun rechtmatige uitoefening van hun functie. De rechtbank heeft de feiten bewezen verklaard en de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 100 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Tevens is de proeftijd van eerdere veroordelingen verlengd. De rechtbank heeft rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, de persoonlijke situatie van de verdachte en de adviezen van de reclassering. De verdachte, die op het moment van de feiten 19 jaar oud was, heeft een verleden van geweldsdelicten en is vatbaar voor pedagogische beïnvloeding. De rechtbank heeft besloten om het jeugdstrafrecht toe te passen, gezien de leeftijd en de omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/741192-18, 13/684467-16 (TUL) en 13/680094-16 (TUL)
(adolescentenstrafrecht)
Datum uitspraak: 19 juni 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 juni 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A. Kristic, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. H. Amrani, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij op 6 september 2018 te Amsterdam:
een raam en/of een deur, toebehorende aan Woonstichting [woonstichting] , heeft vernield;
zijn vriendin [slachtoffer] heeft mishandeld door in/op/tegen haar gezicht, althans op/tegen haar hoofd te slaan en/of stompen;
politieagenten [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] en/of [verbalisant 3] en/of [verbalisant 4] heeft beledigd door te zeggen “Kankerlijers, blanke homo’s, ik neuk je moeder in haar graf. Ik hoop dat ze dood is. Ik ga je gezicht onthouden en als ik je tegenkom ga je zien, jullie mogen blij zijn dat je je pakkie aan hebt, als je dat niet had aangehad, had ik je kankerkop laten zwijgen” en/of “Jullie zijn kankerlijers. Kunnen jullie wel nu ik boeien om heb. Wacht maar tot ik los ben” en/of “Kankerlijers, kankermongolen, wacht maar tot jullie je uniform uit hebben dan zullen jullie zien”.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen bewijsverweren gevoerd.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de ten laste gelegde feiten bewezen. Gezien de standpunten van de officier van justitie en de raadsvrouw behoeft dit oordeel geen verdere motivering.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
op 6 september 2018 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een raam, toebehorende aan Woonstichting [woonstichting] heeft vernield;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
op 6 september 2018 te Amsterdam zijn vriendin [slachtoffer] heeft mishandeld door tegen het gezicht van voornoemde [slachtoffer] te slaan;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
op 6 september 2018 te Amsterdam opzettelijk ambtenaren, te weten [verbalisant 1] (brigadier politie eenheid Amsterdam) en [verbalisant 2] (hoofdagent politie eenheid Amsterdam), gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen: "Jullie zijn kankerlijers. Kunnen jullie wel nu ik boeien om heb. Wacht maar tot ik los ben" en "Kankerlijers, kanker mongolen, wacht maar tot jullie je uniform uit hebben dan zullen jullie zien"
en
op 6 september 2018 te Amsterdam opzettelijk ambtenaren, te weten [verbalisant 3] (brigadier politie eenheid Amsterdam) en [verbalisant 4] (brigadier politie eenheid Amsterdam), gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen: "Kankerlijers, blanke homo's, ik neuk je moeder in haar graf. Ik hoop dat ze dood is. Ik ga je gezicht onthouden en als ik je tegenkom ga je zien, jullie mogen blij zijn dat je je pakkie aan hebt, als je dat niet had aangehad had ik je kankerkop laten zwijgen".

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 4 dagen met aftrek van voorarrest en een werkstraf voor de duur van 120 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 60 dagen, waarvan een gedeelte, groot 40 uren, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht rekening te houden met verdachtes inzet bij De Waag. Het gaat momenteel goed met verdachte. Hij heeft afstand genomen van vrienden die in het verleden een slechte invloed op hem hebben gehad, heeft sindsdien geen vermogensdelicten meer gepleegd en staat open voor behandeling van zijn agressieproblematiek.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zijn toenmalige vriendin mishandeld en een raam van de centrale toegangsdeur (die ook toegang geeft tot haar ouderlijk huis) vernield. Bovendien heeft hij de politieagenten die ter plaatse kwamen beledigd. Verdachte heeft door aldus te handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn vriendin, geen respect getoond voor de politie en evenmin respect getoond voor de eigendommen van een ander.
Verdachte heeft verklaard dat hij zijn dag niet had en woedend was. Zijn opa was recent overleden en hij had die dag ruzie met zijn moeder gehad.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 23 mei 2019 is verdachte eerder voor geweldsdelicten veroordeeld. Die eerdere veroordelingen hebben verdachte er blijkbaar niet van weerhouden om zich opnieuw aan soortgelijke feiten schuldig te maken.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de zogenoemde oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) van de hoven en de rechtbanken. Genoemde oriëntatiepunten dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging.
De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsadvies van 28 februari 2019. Er is sprake van agressieproblematiek en beperkte emotieregulatie. Dit zijn risicofactoren ten aanzien van de kans op recidive. Daarnaast functioneert verdachte op een beneden gemiddeld cognitief niveau, hetgeen mogelijk bijdraagt aan een gebrekkige agressiebeheersing. De ten laste gelegde feiten lijken met name te zijn voortgekomen uit onvermogen. De reclassering acht een behandeling bij De Waag, gericht op agressiebeheersing, geïndiceerd. Verdachte heeft te kennen gegeven hiervoor open te staan en is door zijn toezichthouder aangemeld. Verdachte is reeds goed ingebed in hulpverlening in een vrijwillig kader en werkt hier goed aan mee. Er zijn geen redenen om aan te nemen dat hij zich hier in de toekomst aan zal onttrekken. Ook beschikt hij over een zinvolle dagbesteding en doet hij zijn best om een conventioneel bestaan op te bouwen. Voorgaande worden als beschermende factoren aangemerkt. Het reclasseringstoezicht heeft enkel meerwaarde als monitoring van de behandeling bij De Waag. Een toezicht kan worden afgesloten zodra deze behandeling is afgerond. Geadviseerd wordt om bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandeling, aan verdachte op te leggen. Daarnaast wordt geadviseerd om het jeugdstrafrecht toe te passen. Verdachte is 19 jaar, maar functioneert op een beneden gemiddeld intelligentieniveau. Hij is vatbaar voor pedagogische beïnvloeding en heeft veel begeleiding nodig in zijn dagelijks functioneren.
De rechtbank volgt de adviezen van de reclassering. In strafverminderende zin houdt de rechtbank rekening met de meewerkende proceshouding van verdachte.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank het taakstrafverbod ex artikel 22b lid 2 van het Wetboek van Strafrecht niet van toepassing, nu de op 21 september 2017 aan verdachte opgelegde taakstraf op grond van het jeugd- en niet het volwassenstrafrecht is opgelegd, het taakstrafverbod bij minderjarigen zich slechts uitstrekt tot de in artikel 77ma van het Wetboek van Strafrecht genoemde misdrijven en uitdrukkelijk is gekozen om het taakstrafverbod bij recidive niet van toepassing te verklaren op het jeugdstrafrecht (zie Kamerstukken II 2012-2013, 33 498, nr. 3, p. 28). Nu in de wetsgeschiedenis, die heeft geleid tot invoering van artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht, alsmede in de wetsgeschiedenis die heeft geleid tot het benoemen van artikel 22b in artikel 77a van het Wetboek van Strafrecht, een uitdrukkelijke uitspraak van de wetgever lijkt te ontbreken over de vraag of het taakstrafverbod bij recidive ook geldt wanneer de eerste veroordeling tot een taakstraf onder het jeugdstrafrecht is gegeven, ziet de rechtbank in het verschil in karakter tussen het jeugd- en volwassenstrafrecht reden om een onder het jeugdstrafrecht opgelegde taakstraf niet te laten gelden als een veroordeling die ingevolge artikel 22b lid 2 een verbod met zich brengt om wederom enkel een taakstraf op te leggen. Daarbij heeft de rechtbank zwaar laten wegen dat het taakstrafverbod bij volwassenen voor een belangrijk deel is ingegeven door de gedachte dat de eerste taakstraf niet het effect heeft gehad dat daarmee werd beoogd en dat de eerdere taakstraf de veroordeelde er kennelijk niet van heeft weerhouden om opnieuw een strafbaar feit te begaan. In die gedachte ligt de grondslag voor de eis dat de eerste taakstraf ten uitvoer moet zijn gelegd voordat het taakstrafverbod geldt (zie Kamerstukken II 2009-2010, 32 169, nr. 3, p. 10). Ten aanzien van minderjarigen heeft de wetgever het standpunt ingenomen dat ‘minderjarigen, meer dan volwassenen, behoefte kunnen hebben aan herhaling van de straf, voordat een vollediger begrip ontstaat van de strafwaardigheid van het handelen’ (zie Kamerstukken II 2012-2013, 33 498, nr. 3, p. 28). Het taakstrafverbod bij meerderjarigen vindt derhalve (mede) zijn rechtvaardiging in het feit dat verdachte van de eerdere taakstraf niet heeft geleerd. Bij minderjarigen heeft de wetgever die consequentie niet willen trekken. Minderjarigen krijgen anders gezegd meer tijd om te leren. Bij een dergelijke benadering past het naar het oordeel van de rechtbank niet om aan een taakstraf die een minderjarige opgelegd heeft gekregen bij meerderjarigheid dezelfde nadelige consequenties te verbinden als een taakstraf waartoe een volwassene is veroordeeld.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende acht de rechtbank een werkstraf van 100 uren waarvan 50 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden passend.

9.Vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling (13/684467-16)

Bij de stukken bevindt zich de op 14 september 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/684467-16, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 21 september 2017 van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot 1 maand jeugddetentie, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, op 21 november 2017 aan verdachte is uitgereikt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis.
De rechtbank ziet echter, met de officier van justitie en de raadsvrouw, aanleiding om in plaats van de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te bevelen de proeftijd te verlengen met 1 jaar.

10.Vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling (13/680094-16)

Bij de stukken bevindt zich de op 14 september 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/680094-16, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 21 juli 2016 van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 100 dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 67 dagen niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, op 16 augustus 2016 aan verdachte is uitgereikt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis.
De rechtbank ziet echter, met de officier van justitie en raadsvrouw, aanleiding om in plaats van de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafdeel te bevelen de proeftijd te verlengen met een jaar.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 77c, 77m, 77n, 77y, 77z, 267, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
  • Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
  • Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde: mishandeling.
  • Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde: eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een
werkstraf voor de duur van 100 urenmet aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 50 dagen.
Beveelt dat van deze straf het gedeelte van 50 urennietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten als de verdachte voor het einde van de op 2 jaar gestelde proeftijd een algemene of een bijzondere voorwaarde schendt.
Beveelt dat, als de verdachte het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 25 dagen.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
1. zich moet melden bij Reclassering Nederland te [adres] ;
2. zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden. De duur van het toezicht kan evenredig zijn aan de duur van de behandeling bij De Waag.
Vorderingen TUL
- Verlengt de bij vonnis van 21 september 2017 in de zaak met parketnummer 13/684467-16 bepaalde proeftijd met 1 jaar.
-Verlengt de bij vonnis van 21 juli 2016 in de zaak met parketnummer 13/680094-16 bepaalde proeftijd met 1 jaar.
Voorlopige hechtenis
Heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.J. Koene, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. S. Djebali en B.M. Visser, rechters,
in tegenwoordigheid van E.J.M. van der Hooft, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 juni 2019.
[...]