ECLI:NL:RBAMS:2019:5196

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juli 2019
Publicatiedatum
18 juli 2019
Zaaknummer
13/845041-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overtreding van de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme en valsheid in geschrift door een autohandelaar

Op 18 juli 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere overtredingen van de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (Wwft) en valsheid in geschrift. De verdachte, een autohandelaar, werd beschuldigd van het niet melden van een ongebruikelijke transactie van € 37.000,- bij de Financiële Inlichtingen Eenheid (FIU) en het nalaten van cliëntenonderzoek bij verschillende verkopen van voertuigen. Tijdens de zitting op 4 juli 2019 was de verdachte aanwezig, en de rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk geen melding heeft gemaakt van de verkoop van een Mercedes-Benz, die contant was betaald, en dat hij in strijd met de Wwft geen cliëntenonderzoek heeft verricht bij meerdere transacties. Daarnaast werd de verdachte verweten gebruik te maken van een valse huurkoopovereenkomst om beslag op de auto op te heffen. De rechtbank achtte alle tenlastegelegde feiten bewezen en legde een taakstraf van 200 uur op, met vervangende hechtenis van 100 dagen bij niet-naleving. De rechtbank overwoog dat de verdachte door zijn handelen de overheid de mogelijkheid heeft ontnomen om zicht te krijgen op mogelijke criminele geldstromen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/845041-17
Datum uitspraak: 18 juli 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 juli 2019. Verdachte was daarbij aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. Kattouw, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. S.J. Nijhof, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is na wijziging ter zitting van 4 juli 2019 – kort samengevat – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
feit 1:
het overtreden van de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (hierna: Wwft) op 18 juni 2014 door als beroeps- of bedrijfsmatig handelend verkoper van goederen een ongebruikelijke transactie niet te melden aan de Financiële inlichtingen eenheid (hierna: de FIU). Het betreft de verkoop van een voertuig (Mercedes-Benz) waarvoor € 37.000,- in contant geld zou zijn betaald;
feit 2:
het overtreden van de Wwft door als beroeps- of bedrijfsmatig handelend verkoper van goederen meermalen na te laten cliëntenonderzoek te doen in de periode van 6 juli 2013 tot en met 29 juni 2014. Het gaat hierbij om de verkoop van een vijftal auto’s waarbij telkens een betaling van € 15.000,- of meer in contant geld is gedaan;
feit 3:
het gebruik maken van een vals geschrift, te weten een huurkoopovereenkomst, in de periode van 11 september 2014 tot en met 1 maart 2015 door die overeenkomst naar het arrondissementsparket Zeeland-West Brabant te Breda te hebben verstuurd met als doel het beslag op een Mercedes-Benz op te (laten) heffen.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Feit 1 dient bewezen te worden verklaard. Uit het kasboek van het bedrijf van verdachte blijkt dat verdachte de Mercedes-Benz met kenteken [kenteken 1] op 1 juni 2014 aan [persoon 1] heeft verkocht voor een bedrag van € 37.000,-. Dat bedrag is met contant geld betaald. Deze verkoop is niet gemeld bij de FIU. Verdachte heeft bekend dat hij niet op de hoogte was van de Wwft en de daaruit voortvloeiende verplichtingen. Hij heeft deze transactie daarom niet gemeld, terwijl hij daartoe wel verplicht was. De inhoud van het kasboek dient als juist te worden aangemerkt, gelet op de gedetailleerdheid van die boekhouding. Daarnaast is er geen reden te bedenken waarom de boekhouder één en ander onjuist zou weergeven in het kasboek.
Ook feit 2 kan worden bewezen. In ditzelfde kasboek staan naast de eerder genoemde transactie met betrekking tot de Mercedes-Benz nog vier andere transacties vermeld waarbij een voertuig voor een bedrag van ten minste € 15.000,- met contant geld is afgerekend. Verdachte had in alle vijf gevallen cliëntenonderzoek moeten doen. Daar is niet van gebleken.
Tot slot dient ook feit 3 bewezen te worden verklaard. Verdachte heeft geprobeerd de Mercedes-Benz die hij heeft verkocht aan [persoon 1] en die door de politie in beslag was genomen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek, terug te krijgen door aan het arrondissementsparket Zeeland West-Brabant een brief te laten sturen door zijn advocaat en daarbij een schriftelijk stuk over te leggen. Dat schriftelijk stuk is volgens verdachte een huurkoopovereenkomst met betrekking tot de Mercedes-Benz. Daarmee wilde verdachte aantonen dat de auto onder eigendomsvoorbehoud was verkocht en de auto dus nog altijd zijn eigendom was. Uit het kasboek dat van de boekhouder is verkregen, blijkt niet dat sprake was van een huurkoopovereenkomst en staat geregistreerd dat de auto voor een bedrag van € 37.000,- in één keer in contanten is betaald. Het lijkt er dan ook op dat de huurkoopovereenkomst slechts is opgemaakt om het strafrechtelijk beslag op de auto op te doen heffen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte dient van feit 1 te worden vrijgesproken. Er kan niet worden afgegaan op hetgeen in het kasboek staat vermeld want er is niet vast te stellen of dit kasboek klopt. In ieder geval betwist verdachte de juistheid van het kasboek. Verdachte heeft een conflict met zijn voormalig compagnon. Degene die het kasboek heeft opgesteld, is de neef van die compagnon. Dat kan verklaren waarom het kasboek in strijd met de waarheid is opgesteld. Verdachte heeft het kasboek nooit akkoord bevonden. Omdat dit kasboek dus geen betrouwbaar bewijsmiddel is, kan niet worden vastgesteld dat verdachte voor die Mercedes-Benz € 37.000,- heeft ontvangen. Verdachte heeft verklaard dat hij de auto heeft verkocht voor het bedrag dat op de huurkoopovereenkomst staat vermeld (te weten € 39.900,-, waarvan € 18.000,- direct is afgerekend en de overige € 21.900,- in termijnen van € 912,50 zou worden voldaan). Er is geen betaling verricht van € 25.000.- of meer in contant geld en dus hoefde hij hiervan geen melding te doen bij de FIU.
Ten aanzien van feit 2 heeft ook te gelden dat het kasboek niet betrouwbaar is. Nu uit andere bewijsmiddelen in het dossier niet volgt dat de vier genoemde betalingen in contant geld hebben plaatsgevonden, kan niet worden geconcludeerd dat de transacties daadwerkelijk hebben plaatsgevonden en verdachte dus gehouden was om nader onderzoek te doen naar de kopers van die auto’s. Ten aanzien van de Mercedes-Benz heeft verdachte (onbewust) wel het benodigde cliëntenonderzoek verricht nu het rijbewijs en identiteitsgegevens van [persoon 1] door hem zijn gekopieerd.
Tot slot dient verdachte ook van feit 3 te worden vrijgesproken. Uit het dossier blijkt niet dat de huurkoopovereenkomst vals is. Dat er wat slordigheden in staan maakt deze conclusie niet anders.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage II zijn opgenomen van oordeel dat alle aan verdachte tenlastegelegde feiten zijn bewezen. Zij overweegt daartoe als volgt.
Het kasboek is voor alle tenlastegelegde feiten een heel belangrijk document. De verdediging heeft aangegeven dat de inhoud van dit kasboek niet juist is of dat dit in ieder geval niet kan worden aangetoond. De rechtbank verwerpt dit verweer. Er is immers geen enkele aanleiding om aan te nemen dat er onjuiste bedragen in het kasboek staan. De enkele stelling van de verdediging dat het kasboek niet klopt en de boekhouder die het kasboek heeft opgesteld mogelijk onder één hoedje heeft gespeeld met de voormalige compagnon van verdachte is daarvoor niet voldoende, zeker nu die stelling op geen enkele wijze is onderbouwd. De verdediging heeft niet concreet gemaakt welke onderdelen van het kasboek niet zouden kloppen en heeft dat niet met behulp van stukken (te denken valt aan een verklaring of stukken van de vorige boekhouder [persoon 2] , bankafschriften of andere administratieve bescheiden) aannemelijk gemaakt. Daar komt bij dat dit standpunt betrekkelijk laat door de verdediging is ingenomen. Verdachte heeft zich bij de recherche op zijn zwijgrecht beroepen en pas ter zitting is aangevoerd dat het kasboek niet klopt, waardoor deze verklaring niet meer kan worden getoetst. Het alternatief scenario van verdachte is dus niet aannemelijk geworden waardoor de rechtbank geen reden heeft om te twijfelen aan de juistheid van het kasboek.
Daarnaast dient als uitgangspunt te worden genomen dat het verantwoorden van de ontvangst van een geldbedrag in een kasboek in beginsel impliceert dat die transactie contant is verlopen.
Feit 1 (melden transactie Mercedes-Benz)
Uit het kasboek blijkt dat op 1 juni 2014 een auto met kenteken [kenteken 1] (hierna: Mercedes-Benz) is verkocht voor € 37.000,-. De wijze waarop deze verkoopopbrengst in het kasboek staat vermeld, wekt de indruk dat dit bedrag in één keer is betaald en ook dat dit een op zichzelf staande transactie is.
Op grond van artikel 16, lid 1, Wwft, dienen de in artikel 1 van de Wwft genoemde instellingen, waaronder autoverkopers zoals verdachte, onverwijld nadat het ongebruikelijke karakter van de transactie bekend is geworden een verrichte of voorgenomen ongebruikelijke transactie, te melden aan de FIU. Voor verdachte geldt dus een meldplicht in het geval van een ongebruikelijke transacties.
Op grond van artikel 15 Wwft kunnen bij algemene maatregel van bestuur indicatoren vastgesteld worden aan de hand waarvan wordt beoordeeld of een transactie wordt aangemerkt als een ongebruikelijke transactie. Dit is uitgewerkt in het Uitvoeringsbesluit Wwft van 15 juli 2008 en de daarbij behorende indicatorenlijst.
In de bij het Uitvoeringsbesluit behorende indicatorenlijst is in een tabel opgesomd welke indicatoren in de zin van artikel 15, eerste lid, van de wet gelden voor de verschillende specifieke instellingen. Voor de beroeps- of bedrijfsmatig handelende verkoper van goederen, voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van
€ 15.000,- of meer, zijn de volgende indicatoren opgenomen:
• Een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen of financieren van terrorisme.
• Een transactie van of ten behoeve van een (rechts)persoon die woonachtig of gevestigd is of zijn zetel heeft in een op grond van artikel 9 van de wet aangewezen staat.
• Een transactie waarbij een of meerdere
voertuigen, schepen, kunstvoorwerpen, antiquiteiten, edelstenen, edele metalen, sieraden of juwelen verkocht worden tegen geheel of gedeeltelijke contante betaling, waarbij het
contant te betalen bedrag € 25.000,- of meerbedraagt.
Voor verdachte geldt als autohandelaar op basis van de Wwft en het Uitvoeringsbesluit dus een objectieve meldindicator van contante transacties van € 25.000,- of meer.
Uitgaande van de juistheid van het kasboek waarin de ontvangst van € 37.000,- voor de Mercedes-Benz staat geregistreerd, had verdachte deze transactie moeten melden.
Verdachte heeft verklaard dat hij niet op de hoogte was van de Wwft en de daaruit voortvloeiende verplichtingen en dat hij dus ook geen melding heeft gedaan van de verkoop van de Mercedes-Benz.
Uit navraag bij de FIU is gebleken dat er geen meldingen zijn gedaan van deze transactie noch van andere transacties die door verdachte zijn aangegaan.
Verdachte heeft dus niet aan zijn verplichtingen op grond van de Wwft voldaan. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank feit 1 bewezen.
Feit 2 (verrichten cliëntenonderzoeken)
Ook blijkt uit het kasboek dat er, naast de transactie zoals genoemd onder feit 1, nog vier andere contante betalingen van voertuigen hebben plaatsgevonden en wel op 28 februari 2014, 1 juni 2014, 6 juli 2013 en 20 september 2013 voor bedragen van telkens € 15.000,- of meer.
Op grond van artikel 3, lid 1, Wwft dienen de in artikel 1 van de Wwft genoemde instellingen, waaronder autoverkopers zoals verdachte, ter voorkoming van witwassen en financieren terrorisme, cliëntenonderzoek te verrichten. Op grond van artikel 3, lid 5, Wwft verricht een instelling cliëntenonderzoek in de navolgende gevallen:
• Indien zij in of vanuit Nederland een zakelijke relatie aangaat;

Indien zij in of vanuit Nederland een incidentele transactie verricht ten behoeve van de cliënt van tenminste € 15.000,-, of twee of meer transacties waartussen een verband bestaat met een gezamenlijke waarde van tenminste € 15.000,-;
• Indien er indicaties zijn dat de cliënt betrokken is bij witwassen of financieren van terrorisme;
• Indien zij twijfelt aan de betrouwbaarheid van eerder verkregen gegevens van de cliënt;
• Indien het risico van betrokkenheid van een bestaande cliënt bij witwassen of financieren van terrorisme daartoe aanleiding geeft;
• Indien er, gelet op de staat waarin een cliënt woonachtig of gevestigd is of zijn zetel heeft, een verhoogd risico op witwassen of financieren van terrorisme bestaat;
• Indien zij in of vanuit Nederland een incidentele transactie verricht ten behoeve van de cliënt of de trust inhoudende een geldovermaking als bedoeld in artikel 2, zevende lid, van Verordening (EG) nr. 2006/1781 van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie over de betaler
(PbEU 2006, L 345).
Verdachte dient als autohandelaar dus op basis van artikel 3, lid 1 Wwft cliëntenonderzoek te verrichten indien hij een incidentele transactie verricht ten behoeve van de cliënt van tenminste € 15.000,- (of twee of meer transacties waartussen een verband bestaat met een gezamenlijke waarde van tenminste € 15.000,-).
Ook ten aanzien van dit feit heeft verdachte verklaard dat hij niet op de hoogte was van de Wwft en de daaruit voortvloeiende verplichtingen en dat hij dus ook geen cliëntenonderzoeken heeft verricht. Het dossier geeft daar ook geen blijk van, behoudens voor de transactie die is verricht ten aanzien van de Mercedes-Benz voor € 37.000,-. Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat hij onbewust ten aanzien van die koper, de heer [persoon 1] , wel een cliëntenonderzoek heeft verricht omdat hij zijn rijbewijs en identiteitsgegevens heeft gecontroleerd. Dit wordt ondersteund door het dossier. De rechtbank zal verdachte voor het nalaten van een cliëntenonderzoek ten aanzien van deze transactie dan ook vrijspreken. Voor de overige vier transacties volgt wel een bewezenverklaring.
Feit 3 (valsheid in geschrift)
Op 11 september 2014 is deze Mercedes-Benz inbeslaggenomen onder verdachte [persoon 1] in een ander strafrechtelijk onderzoek genaamd ‘ [naam onderzoek] ’. Op 11 december 2014 is er bij het arrondissementsparket Zeeland-West Brabant te Breda een brief binnengekomen van [naam advocatenkantoor] namens [naam autobedrijf] . Dit betreft de eenmanszaak van verdachte. In de brief stelt verdachte dat de in beslag genomen Mercedes-Benz zijn eigendom is en dat hij het voertuig terug wil. [persoon 1] zou de Mercedes-Benz op 18 juni 2014 hebben gekocht op basis van een “huurkoopconstructie”. Verdachte wordt verweten dat de door/namens hem meegestuurde ‘huurkoopovereenkomst’ vals is.
In het onderzoek [naam onderzoek] verklaarde verdachte dat hij de Mercedes-Benz heeft verkocht aan [persoon 1] voor € 39.900,-. Hiervan is volgens verdachte een bedrag van € 18.000,- contant betaald. Het restant (€ 21.900,-) zou in termijnen door [persoon 1] worden betaald. Volgens verdachte zijn er drie termijnbetalingen geweest van € 912,50 per keer. Verdachte heeft dit onderbouwd met een document, de huurkoopovereenkomst, waarop met de hand stond geschreven:
• 1 Termijn 912,5 voldaan 2-7 kas
• 2 Termijn 912,5 voldaan 2-8 kas
• 3 Termijn 912,5 voldaan 4-9 kas
In de huurkoopovereenkomst zijn drie artikelen opgenomen, waaruit blijkt dat het eigendom van de Mercedes-Benz bij de verkopende partij (verdachte) blijft, totdat de kopende partij ( [persoon 1] ), de volledige koopsom heeft voldaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is met voldoende mate van zekerheid komen vast te staan dat de ‘huurkoopovereenkomst’ die bij de brief van 11 december 2014 is gevoegd, vals is. Daarvoor zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Ten eerste komt de inhoud van de door verdachte opgestuurde ‘huurkoopovereenkomst’ niet overeen met het kasboek. Hiervoor is door de rechtbank al uiteen gezet waarom zij uitgaat van de juistheid van het kasboek. Daarnaast is in het kasboek geen registratie aangetroffen dat er een bedrag van € 18.000,- voor de Mercedes-Benz is ontvangen. Ook dat strookt niet met door verdachte opgestuurde huurkoopovereenkomst.
Opvallend is voorts de volgende aantekening op de ‘huurkoopovereenkomst’: “Eigenaar: [persoon 1] ”. Weliswaar is [persoon 1] de vermoedelijke koper, maar op basis van de huurkoopovereenkomst verwerft de koper pas het eigendom wanneer de volledige koopsom is voldaan. Uitgaande van de huurkoopovereenkomst was dat in juni 2014 niet het geval. Daarnaast is opvallend dat het contract is opgemaakt en getekend op 18 juni 2014, maar op de laatste pagina van het huurkoopcontract is de volgende aantekening opgenomen: “Opgemaakt op 22-6-2014”. Verdachte heeft hier geen verklaring voor gegeven.
RDW-informatie laat zien dat de tenaamstelling van de Mercedes-Benz per 18 juni 2014 is gewijzigd, te weten van verdachte naar [persoon 3] . Dit is tevens de verkoopdatum van de Mercedes-Benz volgens het huurkoopcontract. Deze datum van overschrijving is opmerkelijk, omdat er op dat moment geen sprake was van een algehele betaling van de verkoopprijs.
Verdachte heeft tevens verklaard dat hij twee voertuigen van de familie [persoon 1] onder zich heeft genomen en dat hij deze voertuigen heeft verkocht. Het betrof een Mercedes CLS 55 AMG (met kenteken [kenteken 2] ) en een mat witte BMW 645 (met kenteken [kenteken 3] ). Hij heeft de auto’s onder zich genomen als resultaat van een regeling, omdat de familie [persoon 1] de maandtermijnen, ter afbetaling van de koopsom van de Mercedes-Benz, niet inloste, aldus verdachte. Daarnaast verklaarde hij dat hij niets heeft betaald voor deze auto’s.
Nog los van het feit dat in de huurkoopovereenkomst geen bepalingen zijn aangetroffen die een borgstelling voor de voertuigen met kentekens [kenteken 2] en [kenteken 3] regelen, zijn de transacties van deze voertuigen in het kasboek 2014 zodanig verwerkt dat zij de indruk wekken op zichzelf staande transacties te zijn. Van enig verband tussen deze transacties en de Mercedes-Benz blijkt niet. De twee inkooptransacties zijn beide op een andere datum geregistreerd. De wijze waarop de transacties zijn verwerkt impliceert ook dat er bedragen zijn uitgegeven ter verwerving van die twee voertuigen. Dit staat haaks op de verklaring van verdachte dat hij niets heeft betaald voor die voertuigen.
De data van de tenaamstelling van de voertuigen op naam van verdachte passen daarnaast ook niet in het tijdsverloop zoals dat door verdachte is geschetst, namelijk dat hij de voertuigen onder zich kreeg omdat [persoon 1] niet meer aan zijn betalingsverplichtingen kon voldoen. De aantekeningen op het huurkoopcontract suggereren dat een laatste termijnbetaling per 4 september 2014 plaatsvond. Dit doet vermoeden dat vanaf oktober 2014 [persoon 1] niet meer kon of wilde betalen. Dit is niet onlogisch, gezien de inbeslagname van de Mercedes-Benz per 11 september 2014. Verdachte en [persoon 1] kunnen dus niet eerder dan rond eind september/oktober 2014 afspraken hebben gemaakt over een borgstelling door middel van de twee voertuigen met kentekens [kenteken 2] en [kenteken 3] . Toch laat RDW-informatie zien dat de voertuigen reeds in juni 2014 zijn overgeschreven naar verdachte en dit wordt bevestigd door het kasboek.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een financieringsconstructie “huurkoop”, maar dat er een contante verkoop van de Mercedes-Benz heeft plaatsgevonden voor een bedrag van € 37.000,-. Hieruit vloeit voort dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het gebruiken van een valselijk opgemaakte huurkoopovereenkomst, kennelijk met als doel het beslag op de Mercedes-Benz te laten opheffen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1
al dan niet handelend onder de naam [naam bedrijf bv] en/of [naam autobedrijf] , in de periode van 1 tot en met 30 juni 2014, te Apeldoorn, als beroeps- of bedrijfsmatig handelende verkoper van goederen, voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van € 25.000,- of meer, opzettelijk in strijd met de verplichting geformuleerd in artikel 16 Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, verrichte ongebruikelijke transactie niet nadat het ongebruikelijke karakter van deze transactie bekend is geworden heeft gemeld aan het meldpunt/de Financiële Inlichtingen eenheid, immers heeft hij opzettelijk geen melding gedaan van een op 18 juni 2014 verrichte ongebruikelijke transactie, te weten de verkoop van een voertuig, te weten een Mercedes, voor een contante betaling van € 37.000,-;
ten aanzien van feit 2:
al dan niet handelend onder de naam [naam bedrijf bv] en/of [naam autobedrijf] , in de periode van 6 juli 2013 tot en met 29 juni 2014, te Apeldoorn, telkens als beroeps- of bedrijfsmatig handelende verkoper van goederen, voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van € 15.000,- of meer, meermalen, telkens opzettelijk, in strijd met de verplichting geformuleerd in artikel 3 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, geen dan wel onvolledig, cliëntenonderzoek heeft verricht, immers heeft hij telkens opzettelijk geen identiteit vastgesteld en/of gecontroleerd en/of geen uittreksel van de kamer van koophandel aangevraagd en/of gecontroleerd bij de volgende transacties:
-een op 28 februari 2014 verrichte ongebruikelijke transactie, te weten een contante betaling van een voertuig met het kenteken [kenteken 4] voor een bedrag van € 20.250,- ,en
-een op 1 juni 2014 verrichte ongebruikelijke transactie, te weten een contante betaling van een voertuig met het kenteken [kenteken 5] voor een bedrag van € 16.500,- , en
-een op 6 juli 2013 verrichte ongebruikelijke transactie, te weten een contante betaling van een voertuig met het kenteken [kenteken 6] voor een bedrag van € 17.500,-, en
-een op 20 september 2013 verrichte ongebruikelijke transactie, te weten een contante betaling van een voertuig met het kenteken [kenteken 7] voor een bedrag van € 15.000,-;
ten aanzien van feit 3:
hij op 11 december 2014 in Nederland opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een verkoopfactuur/huurkoopovereenkomst, tussen bedrijf [naam autobedrijf] , in de persoon van [verdachte] en [persoon 1] , aangaande een voertuig, te weten een Mercedes-Benz C63 AMG 2008 met kenteken [kenteken 1] , gedateerd 18 juni 2014, waarin is opgenomen dat de aankoopprijs in termijnen zou worden betaald en de koper na betaling van de laatste termijn eigenaar zou worden terwijl in werkelijkheid de aankoopprijs in zijn geheel, volgens het kasboek op 1 juni 2014 contant voor een bedrag van € 37.000,- is voldaan (Bijlage 2 van Bijlage 10, p. BE 153), terwijl hij, verdachte, wist dat dat geschrift bestemd was tot gebruik als ware dat geschrift echt en onvervalst, en bestaande dat gebruik maken van voornoemde valse huurkoopovereenkomst hierin dat hij voornoemde valse huurkoopovereenkomst via advocatenkantoor [naam advocatenkantoor] naar het arrondissementsparket Zeeland-West Brabant te Breda heeft verstuurd met als doel het beslag op voornoemde Mercedes-Benz op te laten heffen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte moet worden veroordeeld tot een geldboete van € 18.000,-, waarvan € 9.000,- voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte werkt hard. Hij heeft destijds een fout begaan door met zijn toenmalige compagnon in zee te gaan. Zijn autobedrijf heeft hij uiteindelijk van de hand gedaan. Eén en ander heeft gevolgen gehad die verdachte tot op de dag van vandaag voelt. Hij heeft veel schulden en het is lastig om die schulden met een beperkt inkomen af te lossen. Een geldboete zou daar niet bij helpen. Daarnaast dient in de stafmaat rekening te worden gehouden met de redelijke termijn die is overschreden.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze van de strafvorm en bij de vaststelling van de omvang daarvan het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft nagelaten om een ongebruikelijke transactie als bedoeld in de Wwft te melden bij het daartoe bestemde meldpunt. Verdachte heeft daarnaast vier maal nagelaten om cliëntenonderzoek als bedoeld in de Wwft te verrichten. Hij heeft door zijn handelen de overheid de mogelijkheid ontnomen om zicht te krijgen op geldstromen die kunnen duiden op criminaliteit en (in het verlengde daarvan) maatregelen te nemen om witwassen van opbrengsten uit misdrijven tegen te gaan. Tot slot heeft verdachte gebruik gemaakt van een vals geschrift door een valse huurkoopovereenkomst naar het arrondissement Zeeland-West Brabant te Breda te versturen met als doel het beslag op de Mercedes-Benz op te laten heffen. In de samenleving moet erop kunnen worden vertrouwd dat geschriften die bedoeld zijn om tot bewijs te dienen, echt en onvervalst zijn. Dat vertrouwen heeft verdachte met zijn handelen geschaad.
Gelet op het voorgaande, en gezien de strafafdoening in soortgelijke zaken, moet in beginsel een aanzienlijke geldboete aan verdachte worden opgelegd.
De rechtbank houdt er echter in het voordeel van verdachte rekening mee dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Daarnaast heeft de rechtbank bij de straftoemeting ook het tijdsverloop van het strafproces in aanmerking genomen. Als uitgangspunt geldt dat binnen een termijn van twee jaar na aanvang van de redelijke termijn vonnis dient te worden gewezen. De redelijke termijn in strafzaken vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van verdachte door de FIOD op 3 oktober 2016 heeft in deze zaak naar het oordeel van de rechtbank niet als zodanige handeling te gelden, nu op dat moment nog geen dwangmiddelen zijn toegepast. Van een overschrijding van de redelijke termijn is daarom geen sprake. Desalniettemin zijn tussen de gepleegde feiten en dit vonnis (ruim) vier jaren verstreken. Met dat tijdsverloop zal de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening houden.
Voorts weegt de rechtbank de persoonlijke omstandigheden van verdachte mee, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken, namelijk dat verdachte veel schulden heeft. Dat heeft gevolgen voor zijn draagkracht. Daarom acht de rechtbank het opleggen van een taakstraf passender dan een geldboete.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en de artikelen 3 (oud) en 16 (oud) van de Wwft.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 16 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 3 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte
, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
200 (tweehonderd) uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 (honderd) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H. Marcus, voorzitter,
mrs. J.M. Jongkind en M. Lambregts, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.S. Janse van Mantgem, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 juli 2019.
[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]