ECLI:NL:RBAMS:2019:5130

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juli 2019
Publicatiedatum
17 juli 2019
Zaaknummer
13/650068-19 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor afpersing met een nepvuurwapen tijdens een juweliersoverval in Amsterdam

Op 18 juli 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 34-jarige man, die op 1 februari 2019 een juwelier in Amsterdam-Zuid heeft overvallen met een nepvuurwapen. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De zaak kwam ter terechtzitting op 4 juli 2019, waar de officier van justitie, mr. K. Duker, de vordering indiende. De verdachte heeft tijdens de zitting bekend dat hij de overval heeft gepleegd, waarbij hij onder bedreiging met geweld de juwelier heeft gedwongen om horloges af te geven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, veertien horloges ter waarde van 124.500 euro heeft afgenomen. De rechtbank heeft de impact van de overval op de slachtoffers meegewogen in de strafmaat. De verdachte heeft geen berouw getoond en zijn onverschillige houding heeft de rechtbank zwaar aangerekend. Daarnaast is de benadeelde partij, de juwelier, in zijn vordering tot schadevergoeding gedeeltelijk in het gelijk gesteld, met een toewijzing van € 2.385,- voor materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/650068-19 (Promis)
Datum uitspraak: 18 juli 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
uit andere hoofde gedetineerd in het “ [naam Justitieel Complex] ” te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 juli 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K. Duker en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.C. van Megen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij onder bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen horloges van juwelierszaak [naam zaak] aan hem af te geven. De bedreiging met geweld zou eruit hebben bestaan dat verdachte aan [slachtoffer] en een collega een (nep)vuurwapen heeft getoond en [slachtoffer] dreigend heeft gezegd wat hij moest doen.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in de
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het tenlastegelegde bewezen kan worden.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen het tenlastegelegde.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht bewezen dat verdachte, met het oogmerk zich wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot afgifte van veertien horloges.
Verdachte heeft bekend dat hij het feit gepleegd heeft. Verdachte heeft een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan [slachtoffer] en [naam collega] getoond en hij heeft dreigend gezegd dat er niets zou gebeuren als [slachtoffer] zou meewerken. [slachtoffer] moest de horloges in de tas van verdachte doen. [slachtoffer] moest ook de deur opendoen voor verdachte en verdachte heeft met veertien horloges de winkel verlaten. Verdachte is later die dag aangehouden en de horloges en het op een vuurwapen gelijkend voorwerp zijn bij verdachte aangetroffen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
op 1 februari 2019 te Amsterdam met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van 14 horloges van het merk [naam zaak] , ter waarde van 124.500,- euro, toebehorende aan winkelbedrijf [naam zaak] , vestiging: [vestiging] ,
welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte,
  • een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan [slachtoffer] en [naam collega] heeft getoond en op [slachtoffer] heeft gericht en gericht gehouden en
  • voornoemde [slachtoffer] (in de Engelse taal) dreigend de woorden heeft toegevoegd dat er niets zou gebeuren als hij, [slachtoffer] , maar snel deed wat hij, verdachte, wou en dreigend heeft gezegd dat hij, [slachtoffer] , alles uit de toonbank in de tas moest stoppen en snel.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank baseert haar overtuiging dat verdachte het bewezen geachte feit heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, omdat verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
1. Verklaring verdachte ter zitting van 4 juli 2019.
2. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer PL1300-2019022731-15 van 15 februari 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar 1] en [naam opsporingsambtenaar 2] , doorgenummerde pag. 1062-1071.
3. Een proces-verbaal aangifte met nummer PL1300-2019022731-1 van 1 februari 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar 3] en [naam opsporingsambtenaar 4] , doorgenummerde pag. 1006-1009.
4. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2019022731-3 van 1 februari 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar 5] , doorgenummerde pag. 1001-1002.
5. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2019022731-7 van 5 februari 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar 4] , doorgenummerde pag. 1010-1011.

6.Motivering van de straffen en maatregelen

6.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan tien maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De officier van justitie heeft daarbij gevorderd dat de bijzondere voorwaarden worden opgelegd zoals die zijn geadviseerd door de reclassering.
6.2
Het standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de straf te matigen tot een gevangenisstraf van twintig maanden waarvan tien maanden voorwaardelijk. De raadsvrouw stelt dat er geen sprake is van strafverzwarende omstandigheden en dat verdachte zich positief opstelt en openheid van zaken heeft gegeven.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank legt aan verdachte een gevangenisstraf op van dertig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich voorgedaan als klant en is de winkel binnen gelaten. Hij heeft vervolgens een imitatievuurwapen tevoorschijn gehaald en dit op [slachtoffer] gericht. Er was nog een medewerkster in de winkel aanwezig. Verdachte heeft, puur met het oog op eigen gewin, de aanwezigen angst aangejaagd. Het betreft een zeer ernstig feit. Dat de overval veel impact heeft gehad op het winkelpersoneel blijkt ook uit de verklaring van de heer [slachtoffer] , die ter toelichting op zijn vordering tot schadevergoeding heeft beschreven dat hij feitelijk niet meer in staat is om zijn werk uit te voeren. Dat verdachte zich niet heeft bekommerd om de gevolgen van zijn daad voor het aanwezige personeel blijkt niet alleen uit de lichtvaardigheid van zijn handelen, maar ook uit het feit dat hij tijdens zijn verhoor bij de politie verklaard heeft ervan uit te gaan dat het personeel er niet minder om zou slapen omdat zij toch getraind waren. Deze onverschillige houding neemt de rechtbank verdachte zeer kwalijk.
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij in Nederland niet eerder is veroordeeld door een strafrechter. Dit is dus niet van invloed op de straf.
Bij het bepalen van de straf kijkt de rechtbank ook naar de oriëntatiepunten van het LOVS. Die noemen als oriëntatiepunt bij een overval van een winkel met bedreiging een gevangenisstraf van twee jaar. Gelet op dit oriëntatiepunt kan niet anders dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd.
De rechtbank houdt verder als strafverzwarende omstandigheid rekening met de hoge waarde van de horloges en met het feit dat de horloges enkel terug zijn gegaan naar de eigenaar omdat verdachte bij een controle werd aangehouden.
Verdachte heeft weliswaar redelijke openheid van zaken gegeven en in zoverre is hij eerlijk geweest, maar hij heeft, voor zover de rechtbank kon nagaan, geen berouw getoond voor wat hij gedaan heeft. Ook heeft hij, zoals hiervoor reeds uiteen is gezet, niet laten blijken dat hij ook maar enigszins kan invoelen wat de gevolgen van zijn handelen zijn geweest of kunnen zijn voor de verschillende slachtoffers van zijn misdrijf. Een en ander getuigt van een pro criminele basishouding en verdachte heeft de rechtbank er niet van overtuigd dat hij daadwerkelijk van plan is zijn leven te beteren.
Een en ander is voor de rechtbank redengevend om de straf deels voorwaardelijk op te leggen. De rechtbank ziet in de enkele wens van verdachte om zich in Nederland te vestigen geen aanleiding om daaraan bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering te verbinden. De rechtbank ziet daartoe ook overigens geen aanleiding.

7.Beslag

Onder verdachte is een luchtbuks in beslag genomen.
De officier van justitie en de raadsvrouw hebben zich niet over het beslag uitgelaten.
Onttrekking aan het verkeer
Nu met behulp van dit voorwerp het bewezen geachte is begaan en het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, wordt dit voorwerp onttrokken aan het verkeer.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

8.1
De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 927,90 als vergoeding van materiële schade en € 2.000,- ter vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering kan worden toegewezen. Zij heeft ook verzocht om de wettelijke rente toe te wijzen en om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de zaak eigenlijk zou moeten worden aangehouden om een gedegen verweer te kunnen voeren, maar omdat dat een te zware belasting voor het strafproces op zou leveren verzoekt zij de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair stelt zij dat de gevorderde materiële schade niet toewijsbaar is. Het gaat om verplaatste schade en daar is in het strafrecht geen plaats voor. Ook is verzocht om de gevraagde vergoeding voor immateriële schade te matigen. Daarnaast heeft de raadsvrouw verzocht om bij de schadevergoedingsmaatregel geen vervangende hechtenis op te leggen, subsidiair voor de duur van 1 dag.
Materiële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade tot een bedrag van in totaal € 385,-, zijnde het verplicht eigen risico, zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Hij heeft vergoeding gevraagd van kosten die de benadeelde partij niet zelf heeft gemaakt, maar die zijn gemaakt door de partner van de benadeelde partij. Door naasten aan verzorging van de gekwetste bestede tijd komt, wanneer het normaal en gebruikelijk is daarvoor tegen betaling derden in te schakelen, voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat daarvan sprake is. Onvoldoende is onderbouwd dat indien de partner van de benadeelde partij hem niet had kunnen begeleiden bij gesprekken met politie en andere hulpverleners en niet bij hem had kunnen blijven op momenten dat de benadeelde partij niet alleen kon blijven, dat hij daarvoor dan een derde tegen betaling zou hebben ingeschakeld. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering in het licht van het verweer nog niet voldoende is onderbouwd en het toelaten van bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan zijn vordering voor wat betreft deze schadepost bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank immateriële schade naar billijkheid op
€ 2.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De rechtbank acht voldoende onderbouwd dat de psychologische behandelingen en diagnoses het rechtstreekse gevolg zijn van dit feit. Na eerdere incidenten waren er weliswaar angsten maar geen belemmeringen voor de benadeelde partij om in het dagelijks leven en op zijn werk te functioneren. Na dit voorval is dat anders. De benadeelde partij heeft enorm veel moeite zijn werkzaamheden te hervatten en zijn angsten zijn dermate toegenomen dat hij daar ook buiten het werk veel last van ondervindt.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
8.2
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 2.385,-. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat de vervangende hechtenis 33 dagen zal zijn. De wet schrijft voor dat de rechtbank bij het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel ook vervangende hechtenis bepaalt en in wat de raadsvrouw naar voren heeft gebracht ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van de oriëntatiepunten van het LOVS op dit punt.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36f en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Afpersing.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
1. 1.00 stk Luchtbuks, KL: zwart
goednr.: 5710149
Wijst de vordering van [slachtoffer] , wonende te [woonplaats] , toe tot € 2.385,- (tweeduizend driehonderdvijfentachtig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 februari 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] € 2.385,- (tweeduizend driehonderdvijfentachtig euro) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 februari 2019) tot aan de dag van algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 33 (drieëndertig) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J.E. Geradts, voorzitter,
mrs. F.W. Pieters en B.M. Visser, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Steenbakkers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 juli 2019.