ECLI:NL:RBAMS:2019:510

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 januari 2019
Publicatiedatum
28 januari 2019
Zaaknummer
13/701462-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging en maatregel tot plaatsing in psychiatrisch ziekenhuis wegens ziekelijke stoornis

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 januari 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van stalking. De verdachte, geboren in 1989, werd ervan beschuldigd in de periode van 1 augustus 2017 tot en met 5 maart 2018 de aangeefster te hebben gestalkt door haar veelvuldig sms-berichten te sturen en haar meermalen te bellen. De rechtbank heeft op basis van het dossier en de behandeling op de terechtzitting van 11 januari 2019 vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belaging, maar heeft hem vrijgesproken van het zich ophouden bij de woning van de aangeefster en het bespreken van hun relatie met zijn vriendenkring. De rechtbank oordeelde dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, wat de gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde heeft beïnvloed. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en hem de maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis opgelegd, omdat er een gevaar voor recidive bestaat. De rechtbank heeft daarbij de conclusies van de deskundigen overgenomen, die aangaven dat de verdachte lijdt aan een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis en een stoornis in het gebruik van cannabis. De rechtbank heeft de maatregel als noodzakelijk en proportioneel beschouwd, gezien de ernst van het feit en de situatie van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/701462-18 (Promis)
Datum uitspraak: 25 januari 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 januari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. P. van Laere, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. E. van der Meer, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – kort gezegd en na wijziging ter terechtzitting – van beschuldigd dat hij in de periode van 1 augustus 2017 tot en met 5 maart 2018 in Amsterdam en Groningen [persoon] (hierna: aangeefster) heeft gestalkt door haar veelvuldig sms-berichten te sturen, meermalen te bellen, zich op te houden bij haar woning, daarbij aan te bellen en zijn relatie met [persoon] meermalen met zijn vriendenkring te bespreken alsof zij een stel waren.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die achter dit vonnis is gevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
Het ten laste gelegde feit kan worden bewezen, met uitzondering van het derde gedachtestreepje van de tenlastelegging dat ziet op het ophouden bij de woning van aangeefster en daarbij aanbellen.
3.2
Het standpunt van de raadsman van verdachte
Het ten laste gelegde feit kan worden bewezen in die zin dat het veelvuldig sturen van sms-berichten en het meermalen bellen kan worden bewezen. De tenlastegelegde periode kan uitsluitend vanaf 1 maart 2018 bewezen worden verklaard. Er was op 1 augustus 2017 wel contact met aangeefster, maar ze gaf toen aan dat ze liever geen contact wilde en verdachte heeft hieraan gehoor gegeven. Er was toen dus nog geen sprake van belaging.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Het tenlastegelegde kan worden bewezen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
3.3.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op basis van het dossier en de behandeling op de terechtzitting van 11 januari 2019 uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Aangeefster heeft op 6 maart 2018 aangifte van stalking gedaan tegen verdachte. Ze heeft onder meer verklaard dat ze verdachte begin oktober 2015 heeft ontmoet. In april 2016 kreeg ze een reeks zweverige berichten van verdachte die eindigen met “Ik laat het hierbij. Sorry voor de vage en verwarrende berichtjes (…)”. Op 1 augustus 2017 ontving ze sms-berichten van het telefoonnummer [telefoonnummer]. In deze berichten was te lezen dat [verdachte], verdachte, dacht dat aangeefster een relatie met hem heeft gehad. Hij stuurde allemaal zweverige dingen, zoals dat ze voor elkaar gemaakt waren. Aangeefster heeft toen aangegeven dat ze wilde dat verdachte geen contact meer met haar opnam.
Op 1 maart 2018 had aangeefster een aantal gemiste oproepen van het eerdere nummer van verdachte. Ook ontving ze een bericht: “Ik ga [naam]”. Aangeefster wist niet wat dat moest betekenen. Op 2 maart 2018 ontving aangeefster opnieuw meerdere berichten van verdachte. De berichten gingen nu over seks. Aangeefster zou verkracht zijn door een oude vriend van verdachte en ze zou steeds na twee seconden weer wegkijken. De berichten gaan over allerlei seksuele handelingen die zij volgens verdachte met anderen zou verrichten, terwijl zij hem geen minuut van haar aandacht zou gunnen. Op 4 maart 2018 ontving aangeefster weer berichten van verdachte waarin stond: “Ik hou van jou. [letter]? ga het goedmaken. [letter].” Ook stond erin dat aangeefster onschuldig was en dat ze dit niet had moeten meemaken.
Op 4 maart 2018 ontving aangeefster tevens een bericht van een meisje uit de oude vriendengroep van verdachte. Ze vertelde dat verdachte erg verward was en hij het vaker over aangeefster zou hebben gehad. Als er naar zijn vriendin werd gevraagd, zei hij de naam van aangeefster. Dit meisje nam contact op met aangeefster, omdat ze zich zorgen om haar maakte. Verdachte had in een groepsapp ineens allemaal rare berichten gestuurd en hij zou al vaker de naam van aangeefster hebben laten vallen. In een groepsapp zou verdachte hebben gestuurd dat hij de vriend, die hij ervan beticht aangeefster te hebben verkracht, dood gaat slaan. Op 5 maart 2018 werd er bij de buren naast en onder aangeefster minimaal acht keer snel aangebeld. Aangeefster vermoedde dat dit verdachte was.
Aangeefster heeft verklaard dat ze heel erg bang is en de situatie eng vindt. Ze durft niet meer alleen naar buiten en heeft al haar social media-accounts op stil moeten zetten.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij aangeefster meerdere sms-berichten heeft gestuurd en dat hij haar meerdere keren heeft gebeld. Hij had van andere mensen gehoord dat aangeefster zijn vrouw was, dat ze was verkracht en dat hij haar moest beschermen. Verdachte heeft erkend dat hij intens heeft gereageerd en heeft spijt van zijn acties. Hij weet nu dat aangeefster niet zijn vrouw was.
3.3.2
De beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), oftewel stalking, verschillende factoren van belang zijn, te weten de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de dader, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven van het slachtoffer. In deze zaak heeft verdachte op verschillende manieren geprobeerd om contact met aangeefster te krijgen. Hoewel aangeefster nooit toenadering heeft gezocht en had aangegeven dat ze geen contact met verdachte wenste, heeft verdachte haar na een aantal maanden opnieuw benaderd door haar sms-berichten te sturen en haar te bellen. Verdachte zocht gedurende enkele dagen op een intensieve en indringende wijze de aandacht van aangeefster. De berichten waren grof en verdachte leek gefrustreerd dat hij geen aandacht van aangeefster kreeg. Dit had, tegen de achtergrond van de eerdere keren waarop hij contact zocht, grote impact op aangeefster. De rechtbank is van oordeel dat verdachte hiermee inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Gelet op met name de aard van de sms-berichten, die steeds indringender werden, is de stelselmatigheid van die inbreuk gegeven.
De rechtbank acht daarmee bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belaging van aangeefster door haar veelvuldig sms-berichten te sturen en haar meermalen te bellen. Zij zal verdachte vrijspreken van het zich ophouden bij de woning van aangeefster en daarbij aanbellen. Het dossier bevat onvoldoende bewijs dat verdachte dit heeft gedaan. De rechtbank zal verdachte ook vrijspreken van het met zijn vriendenkring bespreken van de relatie met aangeefster alsof zij een stel waren. Het voor belaging vereiste oogmerk om het slachtoffer te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel het slachtoffer vrees aan te jagen, ontbreekt bij deze gedraging van verdachte. Het staat namelijk onvoldoende vast dat verdachte de bedoeling had dat deze uitlatingen uiteindelijk bij aangeefster bekend zouden worden.
Wat betreft de bewezenverklaarde periode zal de rechtbank het verweer van de raadsman van verdachte volgen. Uit het dossier volgt dat verdachte aangeefster op 1 augustus 2017 meerdere berichten heeft gestuurd. Aangeefster heeft toen aangegeven dat ze liever heeft dat verdachte geen contact meer met haar opneemt. Verdachte zegt hierop dat hij weggaat en neemt vervolgens pas op 1 maart 2018 weer contact op met aangeefster. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat wat de periode van 1 augustus 2017 tot 1 maart 2017 betreft de stelselmatigheid ontbreekt. Zij zal de bewezenverklaarde periode daarom laten beginnen op 1 maart 2018.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte in de periode van 1 maart 2018 tot 5 maart 2018 in Groningen, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [persoon], met het oogmerk die [persoon] te dwingen iets te dulden, immers heeft hij, verdachte, veelvuldig sms-berichten verstuurd aan die [persoon] en die [persoon] meermalen gebeld.

4.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

5.De strafbaarheid van verdachte

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich onder verwijzing naar de opgemaakte Pro Justitia-rapportages op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat het plegen van het strafbare feit hem niet kan worden toegerekend vanwege de ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens.
5.2
Het standpunt van de raadsman van verdachte
De raadsman van verdachte heeft onder verwijzing naar de opgemaakte Pro Justitia-rapportages ontslag van alle rechtsvervolging bepleit.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
In de Pro Justitia-rapportages is geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. In de psychiatrische Pro Justitia-rapportage van 6 augustus 2018, opgemaakt door psychiater J. van der Meer, is geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis en een stoornis in het gebruik van cannabis. In de psychologische Pro Justitia-rapportage van 2 augustus 2018, opgemaakt door psycholoog M. Shashtawy (onder supervisie van psycholoog H. de Jonge), is geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis, met erotomane en paranoïde wanen, gebrek aan initiatief en disfunctioneren op verschillende levensgebieden. Daarnaast is sprake van een stoornis in het gebruik van cannabis.
Verder hebben beide deskundigen geconcludeerd dat de vastgestelde ziekelijke stoornis van de geestvermogens de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde heeft beïnvloed. Beide deskundigen hebben dan ook geadviseerd het tenlastegelegde niet toe te rekenen aan verdachte.
De rechtbank neemt de conclusies en het advies van de deskundigen over en maakt deze tot de hare. Verdachte is niet strafbaar en zal voor het bewezenverklaarde worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

6.Motivering van de maatregel

6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft oplegging van de maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis in de zin van artikel 37 Sr gevorderd.
Daarnaast heeft de officier van justitie de oplegging van een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid in de zin van artikel 38v Sr gevorderd in die zin dat verdachte zich zal onthouden van contact met aangeefster.
6.2
Het standpunt van de raadsman van verdachte
De raadsman van verdachte heeft bepleit de maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis niet op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal verdachte de maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis opleggen. Zij overweegt daartoe als volgt.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de belaging van aangeefster. Ondanks dat aangeefster in augustus 2017 aan verdachte kenbaar maakte dat ze liever niet had dat hij contact met haar opnam, heeft verdachte haar enkele maanden later in een paar dagen tijd meermalen gebeld en sms-berichten gestuurd. Deze berichten waren grof, indringend en onaangenaam. Uit haar aangifte blijkt dat aangeefster angstig was door de berichten en het bellen en dat zij zich gehinderd voelde in haar privéleven.
De maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis
Om de door de officier van justitie gevorderde maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis in de zin van artikel 37 Sr op te kunnen leggen, moet worden voldaan aan de volgende vereisten:
  • het strafbare feit kan niet worden toegerekend wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens; en
  • er bestaat een gevaar voor verdachte zelf, voor anderen of voor de algemene veiligheid van personen of goederen.
In rubriek 5.3 van dit vonnis heeft de rechtbank al overwogen dat het bewezenverklaarde strafbare feit vanwege een ziekelijke stoornis van de geestvermogens niet aan verdachte kan worden toegerekend.
Wat betreft het zogeheten gevaarscriterium blijkt uit de psychiatrische Pro Justitia-rapportage onder meer dat het recidiverisico in de huidige situatie en voor de korte termijn laag tot matig is, mede doordat verdachte op het moment van het opmaken van de rapportage geen cannabis gebruikt en de door de huisarts voorgeschreven medicatie inneemt. Het recidiverisico voor de middellange tot lange termijn is echter wel hoog. Zonder toezicht is het waarschijnlijk dat verdachte met de medicatie stopt en dat hij opnieuw cannabis gaat gebruiken. Deze omstandigheden zouden het recidiverisico verhogen. Uit de psychologische Pro Justitia-rapportage blijkt onder meer dat verdachte naar voren komt als een stalker met intimiteitswanen. In dit geval lopen derden meer risico om slachtoffer van geweld te worden dan het primaire slachtoffer zelf. Ondanks het gebruik van anti-psychotische medicatie en het stoppen met blowen, is er bij verdachte geen sprake van ziektebesef of ziekte-inzicht. Hij is weinig intrinsiek gemotiveerd voor behandeling. Het ontbreken van een zinvolle dagbesteding en een steunend sociaal netwerk worden als risicoverhogend gezien. Het recidiverisico zonder behandeling wordt dan ook ingeschat als matig tot hoog.
In het licht van het voorgaande baart het de rechtbank zorgen dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij zijn door de huisarts voorgeschreven medicatie niet meer inneemt en dat hij met Kerst weer heeft geblowd en dat hij dit fijn vond. Verdachte heeft verklaard dat er van een stoornis volgens hem geen sprake is. Hulp daarvoor is volgens hem dan ook niet nodig. Hij heeft geen contact meer met zijn moeder en lijkt sociale contacten af te houden. Dit is volgens de rechtbank een onwenselijke situatie met een verhoogd gevaar voor recidive.
Gelet op hetgeen uit de Pro Justitia-rapportages is gebleken is de rechtbank van oordeel dat er gevaar bestaat voor anderen, zodat aan het gevaarscriterium is voldaan.
Volgens de deskundigen moet de psychose van verdachte in remissie blijven om het recidiverisico te verminderen. Hiervoor is medicamenteuze behandeling van belang en moet verdachte intensief worden gevolgd en begeleid. Er zal aandacht moeten worden besteed aan dagbesteding, het sociale netwerk van verdachte en het gebruik van cannabis. Ook zal het ziekte-inzicht moeten worden verhoogd. Een dergelijke behandeling kan ambulant plaatsvinden, maar verdachte lijkt hiervoor niet gemotiveerd te zijn. De psychiater overweegt daarbij dat het nodig zal kunnen zijn om de behandeling vanuit een kliniek op te starten. De deskundigen komen dan ook tot het advies de maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op te leggen.
De rechtbank acht het noodzakelijk dat verdachte in een stabiele setting kan worden behandeld voor zijn stoornis en dat kan worden bekeken welke medicatie voor hem het meest geschikt is. De maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis is daarvoor passend en gelet op de ernst van het feit en de situatie van verdachte ook proportioneel. De rechtbank zal aan verdachte de maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis in de zin van artikel 37 Sr opleggen.
De door de officier van justitie gevorderde maatregel van artikel 38v Sr zal de rechtbank niet opleggen. Niet is gebleken dat verdachte na 5 maart 2018 opnieuw contact met aangeefster heeft gezocht. Hij lijkt er bovendien van doordrongen te zijn dat dit ook niet gewenst is. Voor zover nog gevreesd zou moeten worden dat dit in de toekomst zou veranderen, wordt dat gevaar ondervangen door de oplegging van de maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis. Een contactverbod in de zin van 38v Sr acht de rechtbank dan ook niet noodzakelijk.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 37, 39 en 285b Sr.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
belaging.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezene niet strafbaar en
ontslaat hem van alle rechtsvervolgingterzake daarvan.
Gelast dat verdachte voor de termijn van
één jaarin
een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.C.J. Hamming, voorzitter,
mrs. M.F. Ferdinandusse en M.R.J. van Wel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Spaan, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 januari 2019.
[...]

[...]

[...]

[...]