Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft contact gezocht met zijn moeder en zich opgehouden bij de woning van zijn moeder, terwijl hij een huisverbod had. De burgemeester heeft dit huisverbod niet zonder reden opgelegd: mede door psychiatrische- en verslavingsproblematiek bij verdachte is er al jaren sprake van een conflictueuze situatie tussen hem en zijn moeder en zijn zus. Dit heeft onder meer geleid tot veroordelingen met betrekking tot huiselijk geweld en meerdere politiemutaties.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het beter met hem gaat. Hij heeft werk gevonden en woont weer bij zijn moeder. De situatie thuis is nu rustig. Ook is verdachte gestopt met het gebruiken van drugs, omdat hij naar eigen zeggen geen junkie meer wilde zijn.
Een dergelijk strafbaar feit rechtvaardigt niet zonder meer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Een werkstraf gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf is in het algemeen bij een
first offenderwellicht meer aangewezen, om dergelijk gedrag in de toekomst te voorkomen. Toch zal de rechtbank daartoe niet overgaan. Daarbij is redengevend dat de rechtbank het aannemelijk acht dat het inmiddels veel beter met verdachte gaat en hij bovendien al acht dagen in voorarrest heeft doorgebracht. Dit werd mede veroorzaakt door de instabiele psychische toestand waarin hij destijds verkeerde en het daaruit voortvloeiende herhalingsgevaar. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval met het opleggen van een straf die dit voorarrest te boven gaat, geen strafdoel meer wordt bereikt en dat hij door dit vastzitten genoeg is gestraft. Zij zal daarom enkel een gevangenisstraf conform het voorarrest opleggen.
7. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 15 mei 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/654176-16, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 21 september 2017 van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 48 dagen, niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden
Hoewel uit de verdere inhoud van dit vonnis is gebleken dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zal de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging niet toewijzen. Aan dit voorwaardelijk strafgedeelte zijn als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij Reclassering Nederland en medewerking verlenen aan behandeling bij De Waag verbonden. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in het verleden veel baat heeft gehad bij de hulpverlening door deze instanties. Hij is gemotiveerd om bij De Waag aan zichzelf te werken. De rechtbank wil verdachte daarin faciliteren en zal daarom de proeftijd met één jaar verlengen.