Op 25 januari 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1966, die werd beschuldigd van diefstal, poging tot diefstal en schuldheling. De zaak werd behandeld in een meervoudige kamer en het vonnis werd bij verstek gewezen na een zitting op 11 januari 2018. De officier van justitie, mr. K. van der Willigen, vorderde een gevangenisstraf van vier weken.
De tenlastelegging omvatte drie feiten: op 1 juni 2018 heeft de verdachte een fiets gestolen van een bedrijf, op 30 juni 2018 heeft hij geprobeerd een fiets te stelen door het slot te verbreken, en op 12 oktober 2018 had hij een fiets in zijn bezit waarvan hij redelijkerwijs moest vermoeden dat deze van misdrijf afkomstig was. De rechtbank oordeelde dat alle drie de feiten wettig en overtuigend bewezen konden worden.
De rechtbank overwoog dat de verdachte op 1 juni 2018 op heterdaad werd betrapt bij de diefstal van een fiets en dat hij op 30 juni 2018 werd gezien terwijl hij een poging deed om een andere fiets te stelen. Op 12 oktober 2018 werd hij aangetroffen met een fiets die als gestolen stond gesignaleerd. De rechtbank achtte de verklaringen van de verbalisanten en de aangifte van de eigenaar van de gestolen fiets overtuigend.
De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een langdurige harddrugsverslaving en eerdere veroordelingen voor soortgelijke delicten. Gezien de recidive en de ernst van de feiten, werd de gevangenisstraf van vier weken opgelegd, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank verklaarde de verdachte strafbaar voor de bewezen feiten en legde de straf op volgens de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht.