ECLI:NL:RBAMS:2019:506

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 januari 2019
Publicatiedatum
28 januari 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 834
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor Schipholparkeren in Aalsmeer

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 januari 2019 uitspraak gedaan over de omgevingsvergunning voor het gebruik van een terrein in Aalsmeer voor Schipholparkeren. De vergunning is verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aalsmeer op 20 december 2017. De eiser, die al 45 jaar in de nabijheid van het terrein woont, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat hij meent dat de vergunning in strijd is met het bestemmingsplan en dat de cumulatieve effecten van de activiteiten onvoldoende zijn onderzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college de vergunning heeft verleend met toepassing van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en dat de motivering van het besluit voldoet aan de wettelijke eisen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de omgevingsvergunning niet in strijd is met de structuurvisie en dat de luchtkwaliteitsberekeningen adequaat zijn uitgevoerd. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, waardoor de omgevingsvergunning in stand blijft. De uitspraak benadrukt het belang van een goede ruimtelijke onderbouwing en de noodzaak om cumulatieve effecten van activiteiten in de omgeving te onderzoeken, maar concludeert dat in dit geval de vergunning terecht is verleend.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/834

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 januari 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B.C. Schoenmaker),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aalsmeer,verweerder (gemachtigde: mr. R. Meyer).
Als derde-partij heeft aan deze zaak deelgenomen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Green Park Aalsmeer Gebiedsontwikkeling B.V., vergunninghouder (gemachtigde: mr. S.G. Tichelaar).

Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2017 (het bestreden besluit) heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan vergunninghouder.
[eiser] tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2018. [eiser] is verschenen en bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en drs. [naam 1] , werkzaam bij de dienst stedelijke ontwikkeling van het college. De vergunninghouder heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en is bijgestaan door [naam 2] , projectmanager.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Deze zaak gaat over een omgevingsvergunning voor het gebruik van een terrein aan de Middenweg in Aalsmeer [1] van ruim 23.000 m2, voor het zogenoemde Schipholparkeren. Op het terrein zijn ongeveer 1.300 parkeerplaatsen voor langparkeerders (8 tot 10 dagen) voorzien en dat leidt tot ongeveer 320 ritten van parkerende en vertrekkende auto’s per gemiddelde werkdag. Ook vinden er ritten met pendelbusjes plaats van en naar Schiphol. Dit leidt tot ongeveer 100 ritten per dag. Ter zitting is gebleken dat het parkeerterrein op dit moment al op deze manier in gebruik is.
1.2.
[eiser] woont (en werkte) ruim 45 jaar aan de [adres] . De woning van [eiser] ligt op ongeveer 110 m van het terrein. Zijn woning ligt bovendien onder de aanvliegroute van de vliegtuigen van Schiphol en in zone 3 van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB), waar inmiddels geen woningen meer gebouwd mogen worden. [eiser] heeft uitgelegd dat zijn woon- en leefklimaat sterk achteruit is gegaan en dat deze verslechtering nog steeds doorgaat. Hij benadrukt daarbij dat de overlast veroorzakende activiteiten in zijn omgeving opstapelen en dat de cumulatieve effecten onvoldoende onderzocht zijn.
Beoordelingskader
2. Partijen zijn het erover eens dat het gebruik van het terrein voor het Schipholparkeren in strijd is met het geldende bestemmingsplan. [2] Het college heeft de gevraagde omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, aanhef en onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). De motivering van het bestreden besluit moet op grond van laatstgenoemd artikelgedeelte een goede ruimtelijke onderbouwing bevatten. De rechtbank beoordeelt, aan de hand van de beroepsgronden van [eiser] , of deze motivering aan de wettelijke eisen voldoet. In artikel 5.20 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) worden de artikelen 3.1.2, 3.1.6 en 3.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) van overeenkomstige toepassing verklaard.
Structuurvisie
3.1.
Volgens [eiser] is de omgevingsvergunning in strijd met de structuurvisie uit 2011 verleend. In 2016 is weliswaar een nieuwe structuurvisie vastgesteld die Schipholparkeren toestaat in deelgebied 3, maar het is niet de bedoeling om op zo’n korte termijn al een andere structuurvisie vast te stellen, omdat die uit 2011 tot 2025 geldig was. Dit is in de motivering onderbelicht gebleven, aldus [eiser] .
3.2.
Het college heeft in zijn verweerschrift uitgelegd dat de structuurvisie op 7 juli 2016 is geactualiseerd, in lijn met de op 23 januari 2014 vastgestelde Beleidslijn Schipholparkeren. Een locatie voldoet volgens deze beleidslijn onder meer als deze is gelegen aan de Middenweg, direct ontsloten wordt op de N201, gelegen is in deelgebied 3, in LIB zone 3 en aan het zicht wordt onttrokken. Zoals ook op pagina 14 van de ruimtelijke onderbouwing van 22 september 2017 is toegelicht, was deze actualisatie gewenst omdat de vorige structuurvisie door veranderende marktomstandigheden inmiddels niet meer actueel was. Door de beperkte groei van sierteeltbedrijven was er bijvoorbeeld minder sprake van schaarse ruimte rondom Royal FloraHolland, die gereserveerd diende te blijven voor veilinggerelateerde bedrijvigheid.
3.3.
De rechtbank constateert dat [eiser] niet heeft aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met de genoemde beleidslijn dan wel met de structuurvisie uit 2016. Weliswaar heeft het college de structuurvisie uit 2011 eerder geactualiseerd dan in 2011 was voorzien, maar het college heeft beleidsruimte en heeft ook gemotiveerd waarom gebruik is gemaakt van deze ruimte. Deze beroepsgrond leidt dan ook niet tot vernietiging van het bestreden besluit.
M.e.r.-beoordeling4.1. [eiser] betoogt dat het college ten onrechte de omgevingsvergunning heeft verleend zonder een milieueffectrapport (m.e.r.) dan wel een m.e.r.-beoordeling op te (laten) stellen, terwijl dit volgens hem wel noodzakelijk is vanwege de cumulatieve effecten van de activiteiten in dit gebied.
4.2.
De activiteit waarin de vergunning in deze zaak voorziet, het gebruik van een terrein voor Schipholparkeren, blijft onder de (indicatieve) drempelwaarden van categorie D11.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Uit artikel 2, vijfde lid, aanhef en onder b, van het Besluit m.e.r., volgt dat het bevoegd gezag een
vormvrijem.e.r.-beoordeling dient uit te voeren in gevallen waarin een activiteit genoemd wordt in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r., maar de omvang van deze activiteit onder de in kolom 2 vastgelegde drempelwaarden blijft. Bezien moet daarbij worden of die activiteit, ondanks dat de drempelwaarden niet worden overschreden, belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Indien de te verrichten beoordeling leidt tot de conclusie dat niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben, dient een m.e.r.-beoordeling te worden verricht volgens de procedure van paragraaf 7.6 van de Wet milieubeheer.
4.3.
Het college heeft door Goudappel Coffeng en Arcadis onderzoek laten doen naar de mogelijke milieugevolgen, onder meer naar verkeer, geluid, luchtkwaliteit, natuur en bodem. Deze onderzoeken zijn samengevat in de aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling van 25 september 2017. Daarbij heeft het college de relevante criteria van bijlage III, waaronder de cumulatie met andere projecten, van de m.e.r.-richtlijn [3] betrokken. Gelet op de resultaten van de onderzoeken en de omstandigheid dat ruim onder de drempelwaarden van categorie D11.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. wordt gebleven, heeft het college zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn uitgesloten. Een uitgebreidere beoordeling van de milieueffecten van het onderhavige project, zoals [eiser] wil, was niet nodig voor deze conclusie.
Stedelijke ontwikkeling
5.1.
[eiser] betoogt bovendien dat de omgevingsvergunning in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van de Bro is verleend, omdat het project voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Volgens hem maakt de vergunning een grote functiewijziging mogelijk ten opzichte van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan staat namelijk slechts verspreid parkeervoorzieningen toe, die horen bij logistieke bedrijven en zelfstandige kantoren. Dit is niet vergelijkbaar met een geconcentreerde parkeervoorziening voor Schiphol, een “longstay” van 8 tot 10 dagen, die zorgt voor een groot planologisch beslag op de ruimte en belasting van de fysieke leefomgeving.
5.2. Partijen zijn het erover eens dat het project voorziet in een stedelijke ontwikkeling. Voor de beantwoording van de vraag of het project ook voorziet in een
nieuwestedelijke ontwikkeling als bedoeld in genoemd artikelgedeelte van de Bro, beoordeelt de rechtbank welke nieuwe ontwikkeling de omgevingsvergunning mogelijk maakt in vergelijking met het (geldende) bestemmingsplan. Daarbij moet ten eerste worden gekeken naar het planologische beslag op de ruimte en ten tweede naar een functiewijziging. Vergeleken moet dus niet worden met de huidige feitelijke situatie, maar met de mogelijkheden die al bestaan onder het huidige bestemmingplan.
5.3.
Voor het terrein geldt een bedrijfsbestemming, namelijk “Gemengd-2” [4] . Op grond van deze bestemming is op deze locatie al een brede categorie aan logistieke bedrijvigheid toegestaan. Onder deze categorie valt ook, zoals het college onweersproken op de zitting heeft toegelicht, één groot parkeerterrein. Achter de zogenoemde SBI code 6321 is in de Staat van Bedrijfsactiviteiten “autoparkeerterreinen, parkeergarages” vermeld als activiteit met milieucategorie 2. Parkeren is dus als zelfstandige bedrijvigheid reeds toegestaan op het terrein en niet alleen parkeren behorende bij de bedrijven en kantoren. Gelet hierop, heeft het college zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat Schipholparkeren niet zorgt voor een nieuw ruimtebeslag. Ook de functiewijziging is niet zodanig dat van een geheel nieuwe functie op het terrein moet worden gesproken. Het betoog van [eiser] slaagt daarom niet.
Luchtkwaliteit
6.1.
[eiser] betoogt verder, samengevat en in de kern weergegeven, dat de omgevingsvergunning niet verleend had mogen worden vanwege de (cumulatieve) gevolgen voor de fysieke leefomgeving van [eiser] . In het bijzonder stelt [eiser] dat de effecten van de zogenoemde vortex [5] op de luchtkwaliteit niet zijn meegenomen in de onderzoeken. De onderzoeken die wel verricht zijn, betreffen volgens [eiser] slechts incomplete modelmatige berekeningen. Ter ondersteuning van zijn betoog heeft [eiser] op de zitting zwartgekleurde blaadjes getoond van een plant uit zijn tuin.
6.2.
Op de zitting heeft de rechtbank onder andere het rapport ‘Structuurvisie Green Park Aalsmeer, analyse verkeer en milieu’ van Goudappel Coffeng van 22 november 2017 [6] besproken met partijen. In dit rapport zijn in hoofdstuk 6 de luchtkwaliteitseffecten van de plannen voor het Greenpark, waaronder het Schipholparkeren, berekend. Deze berekeningen zijn uitgevoerd met de rekentool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Deze tool rekent volgens de methodes van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Rbl), waarbij landelijk bepaalde en voorgeschreven achtergrondconcentraties en emissiefactoren zijn opgenomen. Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat er bij de berekeningen rekening is gehouden met het vliegverkeer en dat, aangezien de vortex inherent is aan vliegbewegingen, ook de effecten van de vortex zijn meegenomen. Op pagina 29 van het rapport is verder te lezen dat gerekend is met achtergrondconcentraties en emissiefactoren voor de jaren 2015 en 2020. De concentratie stikstofdioxide neemt af naar de toekomst en daarmee is het jaar 2015 een ‘worst case’ scenario. De concentratie fijnstof blijft de komende jaren naar verwachting stabiel, maar neemt af na 2030. Daarom is veiligheidshalve tevens de situatie in 2020 beschouwd, aldus het rapport op pagina 30. Onderaan de tabellen 6.2 en 6.3 is geconcludeerd dat er geen normoverschrijdingen zijn. [7]
6.3.
[eiser] heeft de luchtkwaliteitsberekeningen en de daaruit volgende conclusies niet concreet betwist, maar slechts in algemene zin gesteld dat de effecten van de vortex niet zijn meegenomen en blaadjes van planten uit zijn tuin op de zitting getoond. [eiser] heeft echter niet onderbouwd dat de vortex een negatief effect heeft op de luchtkwaliteit die niet al is meegenomen in de berekeningen. Evenmin heeft [eiser] specifiek benoemd in welke zin de gehanteerde rekenmethodes of de rekentool en/of de aannames in deze instrumenten, tekort zouden schieten. De rechtbank kan verder niet zelf vaststellen wat de oorzaak is van de zwarte verkleuring op de blaadjes, omdat objectieve gegevens (zoals resultaten van een laboratorium onderzoek) ontbreken. Weliswaar zou het kunnen gaan om roet, afkomstig van het vliegverkeer, maar niet duidelijk is hoe deze roet zich dan zou verhouden tot de berekende effecten voor de luchtkwaliteit door de in deze zaak verleende omgevingsvergunning. In dat kader is van belang dat in deze zaak de vergunningen voor het vliegverkeer als zodanig niet ter beoordeling staan. Gelet hierop, heeft het betoog van [eiser] onvoldoende twijfel gezaaid aan de (gegevens in de) rapporten die het college als motivering aan de omgevingsvergunning ten grondslag heeft gelegd. Het college kon zich daarom op het standpunt stellen dat het niet aannemelijk is dat de omgevingsvergunning leidt tot overschrijding van de in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarden. Ook deze beroepsgrond leidt dus niet tot vernietiging van de omgevingsvergunning.
Deskundige
7.1.
Voor zover [eiser] de rechtbank heeft verzocht om een deskundige, de Stichting advisering bestuursrechtspraak (de Stab), in te schakelen, wijst de rechtbank dit verzoek af en motiveert zij deze afwijzing als volgt.
7.2.
De kern van het beginsel van gelijke proceskansen is erin gelegen dat tussen partijen evenwicht moet bestaan met betrekking tot de mogelijkheid om bewijsmateriaal aan te dragen. [eiser] heeft op de zitting gezegd dat hij zelf al een deskundige heeft ingeschakeld, maar dat deze deskundige geen rapport kon of wilde opstellen dat hij kon overleggen aan de rechtbank. [eiser] heeft daarbij niet aangevoerd – en dit is ook niet op een andere manier gebleken – dat het voor hem (financieel) onmogelijk was een (andere) deskundige in te schakelen. Bovendien hoeft [eiser] geen tegenonderzoek in te brengen om de door hem naar voren gebrachte stellingen te bewijzen, maar hoeft hij slechts aanknopingspunten voor twijfel aan de inhoud van de door het college gebruikte gegevens aan te dragen. Daar is [eiser] niet in geslaagd. Daarom ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het beginsel van gelijke proceskansen in deze zaak is geschonden. Voor zover [eiser] nog heeft gesteld dat het college in strijd heeft gehandeld met het verbod van vooringenomenheid, heeft hij deze stelling ook niet onderbouwd.
Conclusies
8. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft en vergunninghouder daar terecht gebruik van heeft gemaakt. Voor een vergoeding van het griffierecht of de proceskosten is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, voorzitter, en
mr. C.A.E. Wijnker en mr. N.J. Koene, leden,in aanwezigheid van mr. C. Pasteuning, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2019.
de griffier is niet in staat voorzitter
deze uitspraak mede te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Locatie Middenweg met kadastrale nummers (sectie B) 5904, 6033, 6035, 5909, 5920 en 6147, in deelgebied 3 van het bedrijventerrein ‘Green Park Aalsmeer’.
2.Het bestemmingsplan “Green Park Aalsmeer Middenweg en deelgebieden 3, 5 en 7” van
3.Deze criteria zijn opgenomen in bijlage III van de Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, voorheen in Richtlijn 85/337/EEG.
4.Artikel 7.1 van het bestemmingsplan luidt: “De voor 'Gemengd-2 (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0358.BPGPAMIDWEGDG357-VA02/r_NL.IMRO.0358.BPGPAMIDWEGDG357-VA02_2.7.html)' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. logistieke bedrijvigheid voorkomend in milieucategorieën 1, 2 en 3.1 en 3.2 zoals vermeld in de bij deze regels behorende Bijlage 1, Staat van Bedrijfsactiviteiten (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0358.BPGPAMIDWEGDG357-VA02/rb_NL.IMRO.0358.BPGPAMIDWEGDG357-VA02_1.pdf); b. zelfstandige kantoren; c. laad- en losvoorzieningen en al dan niet gebouwde parkeervoorzieningen ten behoeve van de in sub a en b genoemde functies; d. nutsvoorzieningen; e. groenvoorzieningen en water; f. verkeersdoeleinden als bedoeld in artikel 11 (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0358.BPGPAMIDWEGDG357-VA02/r_NL.IMRO.0358.BPGPAMIDWEGDG357-VA02_2.11.html) van deze regels.”
5.De vortex is een wervelwind (kolkende beweging) die veroorzaakt wordt door stijgende en dalende vliegtuigen van en naar een luchthaven. Daardoor wordt de lucht hard naar beneden ‘gedrukt’.
6.Opgevraagd door de rechtbank in deze procedure. Naar dit rapport wordt verwezen in een op 22 oktober 2018 (A22) naar de rechtbank verzonden brief van Goudappel Coffeng van 6 maart 2018.
7.Zie ook p. 4 van de brief van 22 november 2017, achter het rapport gevoegd, waarin is toegelicht dat ook de gewijzigde situatie (1.300 parkeerplaatsen t.o.v. 880 parkeerplaatsen in het rapport, d.w.z. 130 extra ritten) niet zorgt voor andere conclusies.