ECLI:NL:RBAMS:2019:5044

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 juli 2019
Publicatiedatum
15 juli 2019
Zaaknummer
13/680129-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige voor gewelddadige overval en andere strafbare feiten

Op 11 juli 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2001, die betrokken was bij een gewelddadige gewapende overval op café Boulevard in Amsterdam op 5 augustus 2018. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 24 maanden jeugddetentie, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, onder meer wegens de ernstige gevolgen van de overval, waarbij een aanwezige zwaar, blijvend lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een mededader het café is binnengekomen, waarbij de verdachte een tas met een klauwhamer bij zich had en de mededader een mes. Tijdens de overval is de aanwezige gast, de heer [naam aangever/benadeelde partij 1], meerdere keren met de klauwhamer op zijn hoofd geslagen, wat heeft geleid tot blijvend letsel, waaronder het verlies van zijn linkeroog.

Naast de overval is de verdachte ook schuldig bevonden aan andere strafbare feiten, waaronder diefstal met geweld en opzetheling van gestolen goederen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een aantal andere tenlastegelegde feiten, waaronder een poging tot doodslag. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de gedragsproblematiek van de verdachte. De rechtbank heeft besloten geen PIJ-maatregel op te leggen, maar heeft wel een voorwaardelijk deel van de jeugddetentie opgelegd, met bijzondere voorwaarden voor begeleiding en behandeling na zijn vrijlating.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummers: 13/680129-18 (zaak A), 13/110932-18 (zaak B), 13/148753-18 (zaak C) en 13/177603-18 (zaak D) (promis)
Datum uitspraak: 11 juli 2019
op tegenspraak
VONNIS
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres 1] te [woonplaats] , thans gedetineerd in [jeuginrichting] te [plaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 22 november 2018, 19 februari 2019, 11 april 2019 en 27 juni 2019.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, ter terechtzitting van 11 april 2019 gevoegd. Hierna te noemen de zaak A, zaak B, zaak C en zaak D.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.Y. de Boer en van wat op de terechtzittingen van 22 november 2018, 19 februari 2019, 11 april 2019 en 27 juni 2019 door en namens verdachte, de moeder van verdachte, de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en Jeugdbescherming Regio Amsterdam (verder: JBRA) naar voren is gebracht. Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van wat door en namens de benadeelde partij, de heer [naam aangever/benadeelde partij 1] en zijn advocaat naar voren is gebracht.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van hetgeen ter terechtzitting van 27 juni 2019 door de deskundigen de heer B.G. Gunnewijk, kinder- en jeugdpsychiater, mevrouw M. Hulshof, GZ psycholoog en mevrouw [naam gedragsdeskundige] , gedragsdeskundige van JJI [naam JJI 1] , naar voren is gebracht.
De rechtbank heeft naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 april 2019 een interlocutoir vonnis gewezen, waarvan de inhoud in dit vonnis is verwerkt.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
Zaak A
1.
hij op of omstreeks 5 augustus 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam aangever/benadeelde partij 1] van het leven te beroven, met dat opzet eenmaal of meermalen (met kracht) met een hard en/of zwaar voorwerp, op het hoofd en/of het gezicht en/of op het/de (o)og(en), in elk geval op het lichaam van voornoemde [naam aangever/benadeelde partij 1] heeft geslagen, welke vooromschreven poging tot doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten een diefstal met geweldpleging in vereniging, en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of
om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
2.
hij op of omstreeks 5 augustus 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van (ongeveer) 600 euro, in elk geval enig goed en/of geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [naam café] en/of [naam benadeelde partij 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met
geweld tegen [naam aangever/benadeelde partij 3] en/of [naam aangever/benadeelde partij 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s)
- ( op korte afstand) een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, bij de hals en/of de nek, in elk geval bij het lichaam van voornoemde [naam aangever/benadeelde partij 3] heeft/hebben gehouden en/of voornoemd voorwerp op voornoemde [naam aangever/benadeelde partij 3] heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden en/of aan voornoemde [naam aangever/benadeelde partij 3] heeft/hebben getoond en/of voorgehouden en/of (daarbij) (eenmaal of meermalen) tegen voornoemde [naam aangever/benadeelde partij 3] heeft/hebben gezegd: "geld nu, geld, geld, nu, geld", in elk geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- ( op korte afstand) met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, op voornoemde [naam aangever/benadeelde partij 1] is/zijn afgekomen en/of (vervolgens) voornoemde [naam aangever/benadeelde partij 1] meermalen (met kracht) met een hard en/of zwaar voorwerp tegen zijn hoofd en/of gezicht en/of o(o)g(en) en/of arm, in elk geval tegen zijn lichaam heeft/hebben geslagen en/of (daarbij) heeft/hebben gezegd: "ik wil geld", in elk geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking (ten gevolge waarvan voornoemde [naam aangever/benadeelde partij 1] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen/opgelopen, te weten een ruptuur van het linker oog en/of een schedelbasisfractuur en/of meerdere aangezichts- en oogfracturen van het rechteroog en/of meerdere huidwonden rondom oog en rechteroor en/of in- en uitwendig bloedverlies);
3.
hij op of omstreeks 12 augustus 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op of aan de Keizersbrug, in elk geval op of aan een openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een tas en/of een laptop (merk Apple) en/of een (regen)jas, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [naam aangeefster/benadeelde partij 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam aangeefster/benadeelde partij 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te
verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij,
verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) (met kracht) die tas (inhoudende die laptop en/of regenjas) uit de hand(en) van voornoemde [naam aangeefster/benadeelde partij 4] heeft/hebben getrokken en/of gerukt;
Zaak B
hij op of omstreeks 6 juni 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland een of meerdere goed(eren) te weten:
- een bril (merk: Tom Ford model: Ondria TF519 28Z)
- een bril (merk: Tom Ford model:217 kleur: zwart)
- een bril (merk: Tom Ford model:2-1/12 kleur: grijs)
- een bril (merk: Tom Ford model:02097/AL kleur: blauw)
- een bril (merk: Tom Ford model:135 kleur: bruin)
heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, tenzij hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van deze goederen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Zaak C
1.
hij op of omstreeks 23 juli 2018 te Purmerend, een goed te weten een scooter (Piaggio) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2.
hij op of omstreeks 23 juli 2018 te Purmerend, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar, [naam verbalisant/agent] , hoofdagent van politie Eenheid Noord-Holland, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, te weten de aanhouding van verdachte terzake de verdenking van een strafbaar feit, door zich (met kracht) te pogen los te rukken en/of trekken van die [naam verbalisant/agent] , en/of zich in een andere richting trachten te bewegen dan de richting waarin die [naam verbalisant/agent] hem trachtte te brengen, en/of die [naam verbalisant/agent] in zijn hand te bijten terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een of meer bijtwonden bij die [naam verbalisant/agent] ten gevolge heeft gehad;
Zaak D
hij op of omstreeks 7 augustus 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een snorfiets (merk: Piaggio type:C38 kleur: zwart kenteken: [kenteken 1] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam benadeelde partij 5] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 augustus 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een goed, te weten een snorfiets (merk: Piaggio type: C38 kleur: zwart kenteken: [kenteken 1] ) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een
door misdrijf verkregen goed betrof.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat het onder zaak D primair en subsidiair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.

5.Waardering van het bewijs

Zaak A feit 1 en feit 2
5.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van de poging tot doodslag in vereniging en de diefstal met geweld in vereniging op grond van – samengevat – (i) de aangiftes, (ii) de melding die de ochtend na de overval is gedaan door de bewoonster van de [adres 2] , als gevolg waarvan een op de Keizersgracht gestolen scooter en de volgende spullen zijn gevonden: een tas van de Big Bazar met een hamer en kleding waar het bloed van het slachtoffer [naam aangever/benadeelde partij 1] op is aangetroffen en een bivakmuts met daarop een DNA-mengspoor waaruit blijkt dat de verdachte de drager is geweest van die bivakmuts, (iii) het onderzoek naar de herkomst van de aangetroffen hamer en de beelden die op 4 augustus 2018 zijn gemaakt van de aankoop van die hamer door medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , (iv) de taps die zijn geplaatst op de telefoons van verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] , (v) de sms-berichten tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] die op de telefoon van verdachte zijn aangetroffen, (vi) het onderzoek waaruit volgt dat de telefoon van verdachte op de relevante tijdstippen is gebruikt op of in de buurt van de Keizersgracht, [naam café] en de Marinierskade en (vii) de screenshots (openingstijden [naam café] en bericht AT5 over de overval) die op de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 3] zijn gevonden.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt zich primair op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van beide feiten, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte de persoon is die samen met een ander ten tijde van de overval in [naam café] aanwezig is geweest en dus de overval heeft gepleegd. De signalementomschrijvingen in de getuigenverklaringen en aangiftes zijn onvoldoende onderscheidend om specifiek verdachte te kunnen aanwijzen als dader. Daarnaast is de hamer die is gebruikt bij de overval niet door verdachte gekocht en is het DNA van verdachte niet op de hamer aangetroffen. Uit het DNA dat is gevonden op de bivakmuts kan evenmin worden afgeleid dat verdachte één van de twee daders is geweest. Het staat namelijk niet vast dat de daders een bivakmuts droegen en niet valt uit te sluiten dat de onbekende persoon (waarvan het tweede DNA-profiel eveneens op de bivakmuts is aangetroffen) de drager was van de bivakmuts ten tijde van de overval. Het was wellicht anders geweest als de bivakmuts in [naam café] was gevonden of als vast had gestaan dat de daders een bivakmuts hadden gedragen. Voorts zijn de beelden van de scooter met de vermoedelijke daders daarop te onduidelijk om tot een herkenning van verdachte te leiden en kan uit de telefoongegevens niet opgemaakt worden dat verdachte in [naam café] is geweest, omdat niet vaststaat op welk tijdstip de scooter exact is gestolen. Het tijdsverloop van het aanstralen van de zendmast levert dan ook geen sluitende bewijsconstructie op voor de diefstal van de scooter. Ook is het niet vreemd dat verdachte op een zondagavond in het centrum van Amsterdam aanwezig is geweest en woont zijn moeder in de buurt van [naam café] . Daarbij komt dat de telefoon van [medeverdachte 2] ook is aangestraald op de zendmasten van de Keizersgracht en de Cruquiusweg, maar daar wordt aan voorbij gegaan. Verder kan uit het tapgesprek tussen verdachte en [medeverdachte 3] niet afgeleid worden dat met “we” wordt bedoeld dat zij de overval hebben gepleegd en uit een ander tapgesprek volgt dat meerdere mensen het over de overval hadden. Over het sms-verkeer tussen [medeverdachte 1] en verdachte kan niet met 100% zekerheid worden gesteld dat het over de overval op [naam café] ging. Tot slot, het tapgesprek waarin medeverdachte [medeverdachte 3] spreekt over een geldbedrag leidt evenmin tot de conclusie dat verdachte de overval heeft gepleegd.
Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat er inderdaad onvoldoende bewijs voorhanden is dat verdachte in [naam café] aanwezig is geweest, maar wel tot de conclusie komen dat hij een bepaalde betrokkenheid heeft gehad bij de overval, dan dient verdachte eveneens vrijgesproken te worden. In dat geval is namelijk geen sprake van medeplegen van de tenlastegelegde feiten.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1] Ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, wordt telkens slechts gebezigd voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De rechtbank is van oordeel dat beiden feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen en overweegt daartoe als volgt.
Uit de aangiftes volgt dat op 5 augustus 2018 rond 01.30 uur ’s nachts twee jongens [naam café] , gelegen aan de Cruquiusweg in Amsterdam, zijn binnengekomen. Beide jongens hebben een donkere huidskleur en de jongen die als NN1 wordt omschreven is langer dan NN2. Aangever [naam aangever/benadeelde partij 1] verklaart nog dat hij denkt dat ze iets zwarts voor hun gezicht hadden. Ze roepen om geld en NN1 loopt gelijk met een groot mes op aangever [naam aangever/benadeelde partij 3] af, die achter de bar aan het werk is. NN1 houdt daarbij het mes dicht in de buurt van de nek van [naam aangever/benadeelde partij 3] . Onder dreiging van het mes en van geschreeuw maakt [naam aangever/benadeelde partij 3] de kassalade open, waarop NN1 de kassa begint leeg te graaien. NN2 is bij binnenkomst naar de andere kant van de bar gerend. Aangever [naam aangever/benadeelde partij 1] probeert met een barkruk zichzelf en de anderen te beschermen tegen NN2, maar glijdt uit en valt op de grond. NN2 slaat vervolgens met een tas met inhoud – [naam aangever/benadeelde partij 1] omschrijft dit als het “leek op stenen” – tussen de tien en twintig keer tegen zijn hoofd, gezicht en arm. Beide jongens rennen vervolgens naar buiten, stappen op een scooter en rijden weg met het geld uit de kassa. . [2] [3] [4] Later blijkt dat een bedrag van
€ 604,63 is weggenomen. [5] [naam aangever/benadeelde partij 1] heeft door de klappen met het voorwerp het zicht aan zijn linkeroog blijvend verloren en een schedelfractuur en meerdere facturen in zijn gezicht opgelopen. [naam aangever/benadeelde partij 1] verklaart later dat hij niet zeker weet of hij met een (verzwaarde) tas is geslagen, vanwege de ronde vorm van het letsel aan zijn oog.
In de medische verklaring van de oogarts [naam 1] , verbonden aan de VUMC oogheelkunde, van 8 augustus 2018 wordt het letsel van de heer [naam aangever/benadeelde partij 1] als volgt beschreven: ruptuur van het linkeroog, de scela (het oogwit) is bijna 270 graden rondom gescheurd met expulsie van de humane lens en overig intra-oculair weefsel o.a. delen van het regenboogvlies en vaatvlies
  • schedelfractuur rechts
  • meerdere aangezichts- en oogkasfracturen rechts
  • meerdere huidwonden rondom rechter oog en rechter oor
  • psychisch ‘letsel’ van trauma
De arts verklaart voorts dat geen genezing van het rechter oog mogelijk is, de visuele functie is geheel verloren, er is geen sprake van lichtperceptie. Het doel is het oog te behouden, maar mogelijk is in de toekomst verwijdering van het oog noodzakelijk (o.a. bij infectie en/of pijnlijk blind oog). [6]
De rechtbank is ter terechtzitting gebleken dat het oog niet behouden kon blijven en is verwijderd.
Op de ochtend na de overval heeft de bewoonster van de [adres 2] in Amsterdam (vlakbij [naam café] ) contact opgenomen met de politie. Zij verklaart bij de politie, die direct ter plaatse is gekomen, dat zij omstreeks 02.00 uur die nacht van 5 augustus 2018 drie mannenstemmen voor haar raam hoorde en dat er geld geteld werd. Ook zag zij dat er een scooter voor haar raam was gezet en dat er bij de scooter een plastic tas met een hamer lag. De politie heeft die ochtend vlak naast de scooter en de tas met hamer ook wat kleding, handschoenen, een bivakmuts en sleutels gevonden. De scooter blijkt dan ergens tussen 20.00 uur ’s avonds op 4 augustus en 04.00 uur ’s nachts op 5 augustus gestolen te zijn ter hoogte van de [adres 3] . [7] De sleutels komen uit de kassalade van [naam café] en op de hamer en de kleding wordt bloed van [naam aangever/benadeelde partij 1] aangetroffen. [8]
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat de aangetroffen scooter op de Keizersgracht is gestolen, vervolgens door de twee daders is gebruikt om naar [naam café] te rijden om de overval te plegen en de twee daders daarna op de scooter zijn weggereden en deze kort daarna samen met de spullen die zij niet meer nodig hadden, welke spullen in verband konden worden gebracht met de overval, op de Marinierskade hebben achtergelaten. De rechtbank leidt uit de combinatie van de aangetroffen spullen (sleutels van [naam café] , hamer met het bloed van het slachtoffer erop [9] , en de bivakmuts daarbij) eveneens af dat de bivakmuts is gebruikt bij de overval, hetgeen ook aansluit bij de aangifte van [naam aangever/benadeelde partij 1] . Op de bivakmuts is een DNA hoofd-mengprofiel aangetroffen van twee personen, waarbij dit mengprofiel ten minste één miljard keer waarschijnlijker is wanneer de hypothese waar is dat de bemonstering relatief veel DNA van verdachte en een willekeurige andere persoon bevat, dan wanneer de hypothese waar is dat de bemonstering relatief veel DNA bevat van twee willekeurige onbekende personen. [10] De rechtbank concludeert dat verdachte op enig moment met de bivakmuts in contact is geweest.
Na onderzoek is gebleken dat de desbetreffende hamer op 4 augustus 2018 naar alle waarschijnlijkheid door medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (de neef van verdachte) bij de Big Bazar is gekocht. [11] [12] [13] Naar aanleiding daarvan zijn taps op de telefoons van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en vervolgens ook verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] aangesloten. Uit de tapgesprekken van 10 augustus 2018 tussen verdachte en [medeverdachte 3] volgt dat verdachte met [medeverdachte 3] spreekt over een overval die verdachte met [medeverdachte 3] heeft gepleegd. [medeverdachte 3] zegt tegen verdachte: “
we staan op opsporing verzocht, je moet gewoon kijken opsporing verzocht (…) dan zie je ons. Gewoon bij cruquiuskade.”Verdachte zegt hierop:
“Is goed ik ga kijken. Dus wat staat er op ops.”[medeverdachte 3] : (…)
Dan zie je ons rijden met kappie eerst en dan gaan we naar binnen. (…) Je ziet bijna alles man (…)”Verdachte: “zeg ik zweer, ik ga nu kijken man (…) ziet het er leuk uit?” [medeverdachte 3] : “
Ja (…)Maar je zou nooit denken dat wij het zijn”. Daarna zegt [medeverdachte 3] dat hij een grapje maakt en dat er niets te zien is. Verdachte zegt vervolgens:
Je maakt me bijna.. gewoon blij.. soort van blij (…) Ik wil wel op tv gezien worden.” In een gesprek tussen [medeverdachte 3] en ene [naam 2] (eveneens op 10 augustus 2018) heeft [medeverdachte 3] het eerst over een mogelijke overval op de winkel waar [naam 2] werkt en zegt dan vervolgens dat hij samen met [verdachte] (verdachte heet [verdachte] ) iemand gaat “kieren” voor € 50.000,-. Vervolgens praat [medeverdachte 3] met iemand op de achtergrond en zegt hij daarna tegen [naam 2] : “Hoor je wat ie zegt? (..)
beroven, toch? Dan gaat ie hem slaan met een hamer op zijn hoofd”. [14]
Op de website van AT5 zijn op 5 en 10 augustus 2018 berichten geplaatst over de overval op [naam café] . In de nacht van 11 op 12 augustus 2018 stuurt [medeverdachte 1] aan verdachte sms-berichten dat verdachte naar AT5 moet kijken, omdat zijn ‘werk’ er “nog een keer” op staat. Verdachte antwoordt aan [medeverdachte 1] dat de scooter is gevonden. [15]
Uit het onderzoek naar het telefoongebruik van verdachte en zijn drie medeverdachten in de nacht van 4 op 5 augustus 2018 volgt dat de telefoons van verdachte en die van medeverdachte [medeverdachte 2] tussen 00.18 uur en 00.33 uur in de buurt van de [adres 4] en omstreeks het tijdstip van de overval in de buurt van de [adres 5] zijn gebruikt. Ook is de telefoon van verdachte (en die van medeverdachte [medeverdachte 1] ) gebruikt in de buurt van de Marinierskade op het tijdstip dat de bewoonster de drie mannenstemmen voor haar raam hoorde en de scooter met, onder meer, de hamer daar is achtergelaten. Het gebruik van de telefoon van verdachte past dus precies in het tijdspad waarbinnen en de locaties waar de scooter zou zijn gestolen, de overval is gepleegd en de scooter weer is achtergelaten. [16]
De voornoemde feiten en omstandigheden wijzen naar het oordeel van de rechtbank op betrokkenheid van verdachte bij de overval en vragen derhalve om een verklaring van de zijde van verdachte. Verdachte heeft echter geen enkele verklaring willen geven. Niet voor de inhoud van de tapgesprekken en de sms-berichten, niet voor het telefoongebruik die nacht en ook niet voor het DNA-spoor dat op de bivakmuts die naast de hamer met daarop het DNA van [naam aangever/benadeelde partij 1] lag is aangetroffen. Het had op de weg van verdachte gelegen om uitleg te geven over de inhoud van de tap -en sms gesprekken en om uitleg te geven over de bivakmuts. Dat heeft hij echter niet gedaan. De rechtbank kan, alles in samenhang beschouwd, dan ook niet anders dan concluderen dan dat verdachte één van de twee daders van de overval is geweest. Op basis van de verklaringen van beide aangevers (die beiden hebben verklaard dat NN2 kleiner was dan NN1), de stukken waaruit volgt dat verdachte een stuk kleiner is dan medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] en de tapgesprekken concludeert de rechtbank verder dat verdachte NN2 is geweest en aldus de persoon is die [naam aangever/benadeelde partij 1] meerdere malen met een hamer op zijn hoofd heeft geslagen. Daarmee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag waarbij zwaar lichamelijk letsel aan aangever is toegebracht.
Zaak A feit 3
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde straatroof in vereniging wettig en overtuigend kan worden bewezen op grond van de aangifte, de getuigenverklaring, de tapgesprekken en de vondst van de laptop bij de medeverdachte [medeverdachte 3] .
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
Uit de aangifte en de getuigenverklaring volgt dat aangeefster [naam aangeefster/benadeelde partij 4] op 12 augustus 2018 op de Keizersbrug te Amsterdam door twee daders is beroofd van haar tas met daarin, onder meer, haar laptop. Aangeefster zat met haar vriendin, getuige [getuige] , op de brugleuning met haar tas aan haar linkerzijde. Zij zag en voelde dat een man aan haar tas trok waardoor zij onmiddellijk haar tas vastpakte. Vervolgens voelde aangeefster dat de man de tas met kracht uit haar handen trok. In de tas zaten een laptop Macbook Pro 13 inch en een regenjas van het merk Uniqlo. De dader gooide de tas vervolgens naar een tweede dader die op een andere fiets zat. De tweede dader weet op de fiets en met de tas te ontkomen. De eerste dader liet zijn fiets achter en wist rennend te ontkomen. [17]
De straatroof vond plaats op het moment dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] onder de tap stonden. Uit de inhoud van de tapgesprekken van 12 augustus 2018 blijkt dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] de straatroof hebben gepleegd. Verdachte heeft kort vooreen gesprek waarin hij zegt dat hij ‘gewoon iemand gaat klappen, en dan die geld pakken’, en na de straatroof zegt hij tegen iemand ‘Ik heb net een Mac-book genakt toch’, [medeverdachte 3] vraagt na de straatroof over de telefoon aan een vrouw of ze zijn oplader niet wil vergeten want ‘we hebben net een mac-Book genakt (..) van iemand op straat’ [18] .
De laptop van aangeefster is tijdens een doorzoeking in het huis van medeverdachte [medeverdachte 3] aangetroffen. [19]
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij degene is geweest die de tas van aangeefster kreeg toegeworpen en ermee is weggefietst. [20]
De rechtbank acht in het licht van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de straatroof te samen en in vereniging heeft gepleegd. Dat hij mogelijk niet degene is geweest die de tas heeft gepakt doet daaraan niets af nu er immers vooraf een plan is gemaakt en verdachte een cruciale bijdrage heeft geleverd aan het wegnemen van de laptop door daarmee weg te fietsen.
Zaak B
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie is van mening dat de tenlastegelegde opzetheling wettig en overtuigend kan worden bewezen ten aanzien van drie van de vier brillen. Hij baseert zich daarbij op de aangifte, het proces-verbaal van bevindingen betreffende de pseudokoop van de Tom Ford brillen en de onder verdachte in beslaggenomen Tom Ford brillen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak betoogd. Zij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat op basis van het dossier niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de brillen die onder verdachte zijn aangetroffen afkomstig zijn uit de winkel van aangever.
Het oordeel van de rechtbank
Uit de aangifte blijkt dat er op 17 mei 2018 tussen 23.45 uur en 24.00 uur twee brillen en vier zonnebrillen van het merk Tom Ford zijn weggenomen uit de brillenzaak van aangever [aangever] te Amsterdam. Op 31 mei 2018 zag aangever dat er op Marktplaats onder een account van een zogenaamde ‘ [naam 3] ’ een aantal Tom Ford brillen werden aangeboden. Dit account was pas vijf dagen actief. De aangeboden collectie brillen kwam precies overeen met de brillen die uit de winkel zijn gestolen.
Aangever herkende daarnaast de bril met het blauwe montuur ook aan het witte prijskaartje waar een uniek productnummer opstaat dat overeenkomt met een nummer uit de administratie. Hij herkende de zwarte correctie bril tevens aan de gebruikersschade.
Aangever beschrijft de weggenomen brillen als volgt:
  • Tom Ford zonnebril type Ondria TF519 28Z
  • Tom Ford zonnebril, bruin montuur met wat gebruikers sporen
  • Tom Ford correctie bril, zwart montuur met dummie glas
  • Tom Ford correctie bril dames, blauw montuur met dat witte kaartje
  • Tom Ford zonnebril heren, bruin montuur, bruine glazen
  • Tom Ford zonnebril, goudkleurig met spiegelglazen. Deze is wel weggenomen maar deze is niet op marktplaats aangeboden.
Er is op 6 juni 2018 door een pseudokoper van de politie afgesproken met ‘ [naam 3] ’ op station Sloterdijk om de blauwkleurige bril te kopen voor een bedrag van 180 euro. De pseudokoper herkende de bril als de bril die werd aangeboden via Marktplaats en zag dat de bril was voorzien van een klein wit stickertje op een van de pootjes. De pseudokoper is zogenaamd geld gaan pinnen en heeft het arrestatieteam met een gedetailleerd signalement van de verdachte en plaats van de verdachte opdracht tot aanhouding gegeven. ‘ [naam 3] ’ is vervolgens aangehouden en bleek te zijn: [verdachte] .
Onder verdachte zijn de volgende brillen in beslaggenomen:
  • blauwe bril met zilveren poten van het merk Tom Ford met een wit label met nummer 02097/AL
  • bruine zonnebril met gouden details van het merk Tom Ford
  • een zwarte bril met gouden details van het merk Tom Ford.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de voornoemde bewijsmiddelen en in het licht van alle omstandigheden kan worden vastgesteld dat verdachte de brillen onder de naam ‘ [naam 3] ’ te koop heeft aangeboden en met de pseudo-koper een afspraak heeft gemaakt op het station. Voorts kan worden vastgesteld dat de drie brillen die onder verdachte zijn aangetroffen, gestolen brillen uit de winkel van aangever betreffen. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de verzameling aangeboden brillen op marktplaats precies dezelfde collectie Tom Ford brillen betreft, gelet op de samenstelling en kleur, als de brillen die uit de winkel zijn gestolen. De aangever herkent daarnaast ook een specifiek productnummer op een van de brillen en herkent de gebruikersschade van een bril. Daarbij komt dat de brillen vlak na de diefstal zijn aangeboden op Marktplaats op basis van een nieuw aangemaakt account.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte aanvankelijk heeft verteld dat hij de brillen heeft gevonden maar hier later niets meer over wilde verklaren en zelfs, tegen beter weten in, heeft ontkend dat hij onder de naam ‘ [naam 3] ’ heeft afgesproken en op het station met een koper zou hebben gesproken. De rechtbank vindt deze verklaring onbegrijpelijk gelet op de aanhouding van verdachte op het bewuste station. Zonder verdere uitleg van verdachte moet de rechtbank het doen met de uiterlijke verschijningsvorm en vindt de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan opzetheling van de drie onder hem in beslaggenomen brillen.
Zaak C feit 1 en feit 2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van de heling van de scooter en de wederspannigheid bij de aanhouding van verdachte op grond van de aangiftes, de processen-verbaal van bevindingen, de beelden van het tankstation en de letselverklaring van de verwonde verbalisant.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Zij heeft verzocht rekening te houden met het feit dat er handhandig is opgetreden tegen verdachte en dat hij zelfs werd geconfronteerd met een vuurwapen.
Het oordeel van de rechtbank
Er is op 21 juli 2018 aangifte gedaan van diefstal van een Piaggio scooter met kenteken [kenteken 2] .
Verbalisanten [naam verbalisant/agent] en [naam verbalisant] kregen op 23 juli 2018 rond 01.00 uur de melding te gaan naar het Shell tankstation in Purmerend alwaar een jongeman voor een auto was gesprongen en iets op de automobilist gericht hield.
Aldaar aangekomen zagen zij twee personen bij een scooter met kenteken [kenteken 2] staan. De jongens bleken te zijn verdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte 2] . Op vragen van de verbalisanten verklaarde medeverdachte [medeverdachte 2] dat zij moesten tanken, maar alleen contant geld hadden en daarom iemand wilde vragen om in ruil voor contant geld voor hen te pinnen. Uit onderzoek in het systeem bleek dat de scooter met kenteken [kenteken 2] als gestolen stond gesignaleerd sinds 22 juli 2018. [24] Verbalisant [naam verbalisant/agent] heeft hierop de verdachten aangehouden. Hij wilde verdachte [verdachte] de transport boeien aanleggen ten einde hem te kunnen vervoeren, maar voelde dat verdachte zich weg draaide en zich hevig bleef bewegen in een andere richting. Verbalisant [naam verbalisant/agent] heeft meerdere malen tegen verdachte geschreeuwd dat hij moest gaan liggen en dat hij mee moest werken. Ten gevolge van het verzet belandden de verbalisant en verdachte op de grond. Verbalisant [naam verbalisant/agent] had zijn ene arm om de nek/keel van de verdachte en met zijn andere hand hield hij verdachte bij zijn haren vast. Op een gegeven moment zag verbalisant [naam verbalisant/agent] dat verdachte zijn mond naar zijn linkerhand bracht, en voelde hij een enorme pijnscheut in zijn linkerhand. Hij voelde dat verdachte met kracht beet en voelde dat hij bleef doorbijten. Verbalisant [naam verbalisant/agent] heeft verdachte een pijnprikkel kunnen geven en daardoor kon hij zijn hand terug trekken. Hij kon op dat moment zijn hand niet meer optimaal gebruiken en kon verdachte hierdoor niet meer op de grond houden. Ten gevolge hiervan kon verdachte opstaan en wegrennen. [25]
De beelden van het tankstation bevestigen het verzet van verdachte en de worsteling die plaatsvond. Daaruit volgt niet dat [naam verbalisant/agent] geweld heeft gebruikt, anders dan om verdachte na verzet in bedwang te houden en te kunnen handboeien of zijn vuurwapen voor of tijdens de worsteling heeft getrokken. Pas op het moment dat verdachte al is weggerend trekt [naam verbalisant/agent] zijn vuurwapen, richt deze in de lucht en stopt deze vervolgens weer weg. [26]
Uit de medische verklaring van de huisarts blijkt dat op de linkerhand van verbalisant [naam verbalisant/agent] vijf wondjes zichtbaar waren waarvan er twee dieper en bloederig waren. Tijdens de medische controle werd duidelijk dat verbalisant [naam verbalisant/agent] bij testen minder kracht in duim- wijs- en middelvinger had. [27]
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de scooter had geleend van iemand waarvan hij de naam niet wil noemen. Hij had wel gezien dat er iets niet klopte aangezien er geen contactslot meer in de scooter zat, maar is evengoed op de scooter gaan rijden omdat hij ergens een afspraak had. [28]
De rechtbank is op grond van de voornoemde bewijsmiddelen, in samenhang bezien, van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling en wederspannigheid bij aanhouding. De wijze waarop verdachte zich tegen zijn aanhouding heeft verzet is zeer kwalijk. Dat verdachte in de houdgreep werd gehouden en uiteindelijk ook werd geconfronteerd met het dienstwapen van de agent is te wijten aan het eigen handelen van verdachte en maakt zijn gedrag –het bijten- niet verontschuldigbaar.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Zaak A
1.
op 5 augustus 2018 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam aangever/benadeelde partij 1] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen met kracht met een hard en zwaar voorwerp, op het hoofd en het gezicht en op de ogen van voornoemde [naam aangever/benadeelde partij 1] heeft geslagen, welke vooromschreven poging tot doodslag werd gevolgd en vergezeld van enig strafbaar feit, te weten een diefstal met geweldpleging in vereniging, en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en aan de andere deelnemer straffeloosheid en het bezit van het wederrechtelijk verkregene te
verzekeren;
2.
op 5 augustus 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van (ongeveer) 600 euro, toebehorende aan [naam café] en/of [naam benadeelde partij 2] , welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [naam aangever/benadeelde partij 3] en [naam aangever/benadeelde partij 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan een andere
deelnemer aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden, dat hij, verdachte en zijn mededader
- op korte afstand een mes bij de nek van voornoemde [naam aangever/benadeelde partij 3] hebben gehouden en voornoemd voorwerp op voornoemde [naam aangever/benadeelde partij 3] hebben gericht en gericht gehouden en aan voornoemde [naam aangever/benadeelde partij 3] hebben getoond en voorgehouden en daarbij meermalen tegen voornoemde [naam aangever/benadeelde partij 3] hebben gezegd: "geld nu, geld, geld, nu, geld", en
- op voornoemde [naam aangever/benadeelde partij 1] zijn afgekomen en vervolgens voornoemde [naam aangever/benadeelde partij 1] meermalen met kracht met een hard en zwaar voorwerp tegen zijn hoofd en gezicht en ogen en arm ten gevolge waarvan voornoemde [naam aangever/benadeelde partij 1] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, te weten een ruptuur van het linker oog en een schedelbasisfractuur en meerdere aangezichts- en oogfracturen van het rechteroog en meerdere huidwonden rondom oog en rechteroor en in- en uitwendig bloedverlies;
3.
op 12 augustus 2018 te Amsterdam, op of aan de Keizersbrug, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas en een laptop (merk Apple) en een regenjas, toebehorende aan [naam aangeefster/benadeelde partij 4] , welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen [naam aangeefster/benadeelde partij 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken welk geweld hierin bestond, dat hij, verdachte en zijn mededader met kracht die tas (inhoudende die laptop en regenjas) uit de handen van voornoemde [naam aangeefster/benadeelde partij 4] hebben getrokken.
Zaak B
op 6 juni 2018 te Amsterdam, goederen te weten:
- een bril (merk: Tom Ford model:217 kleur: zwart)
- een bril (merk: Tom Ford model:02097/AL kleur: blauw)
- een bril (merk: Tom Ford model:135 kleur: bruin)
heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van deze goederen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
Zaak C
1.
op 23 juli 2018 te Purmerend, een goed te weten een scooter (Piaggio) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
2.
op 23 juli 2018 te Purmerend, zich met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar, [naam verbalisant/agent] , hoofdagent van politie Eenheid Noord-Holland, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van
zijn bediening, te weten de aanhouding van verdachte terzake de verdenking van een strafbaar feit, door zich met kracht te pogen los te rukken en trekken van die [naam verbalisant/agent] , en zich in een andere richting trachten te bewegen dan de richting waarin die [naam verbalisant/agent] hem trachtte te brengen, en die [naam verbalisant/agent] in zijn hand te bijten, terwijl dit misdrijf en de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten bijtwonden bij die [naam verbalisant/agent] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

7.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte en de oplegging van een straf en/of maatregel

Procesverloop en standpunten tot aan het interlocutoir vonnis van 25 april 2019
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende rapportages:
  • Klinisch Multidisciplinair onderzoek, Pro Justitia, Observatieafdeling [naam JJI 2] , opgemaakt door drs. M. Hulshof, GZ-psycholoog, en drs. B.G.J. Gunnewijk, kinder- en jeugdpsychiater, op 20 maart 2019;
  • Raadsonderzoek van 4 april 2019, inhoudende actualisatie onderzoek naar aanleiding van de observatie in ForCa;
  • Raadsrapport van 31 augustus 2018;
Verdachte heeft niet willen meewerken aan het Pro Justitia Psychiatrisch onderzoek.
De rechtbank heeft daarop een klinische observatie in JJI [naam JJI 2] bevolen.
Uit het Klinisch Multidisciplinair onderzoek blijkt het volgende.
Verdachte heeft meegewerkt aan het onderzoek, maar hij wilde niet over de feiten spreken.
De deskundigen concluderen dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een andere gespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis met een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale trekken en daarnaast een ouder-kind relatieprobleem. Deze ontwikkelingsgang wordt bij verdachte gekenmerkt door egocentrisch en zelfbepalend gedrag, een sterke geneigdheid zijn gang te gaan, zich moeilijk laten aanspreken op vertoond negatief gedrag en een gebrek aan empathie. Hij heeft een matige frustratietolerantie en is verhoogd krenkbaar.
Er worden echter geen duidelijke agressieregulatie problemen gezien, in de zin dat hij zijn agressieve impulsen voldoende onder controle heeft er dat er geen patroon is van agressieproblemen, niet van instrumentele agressie en niet van reactieve agressie. Voorstelbaar is wel dat verdachte agressie sneller dan een gemiddeld persoon kan inzetten om een doel te bereiken vanuit een lacunair ontwikkelde gewetensfunctie.
De geconstateerde gedragsproblemen en bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling van verdachte zijn over langere tijd geleidelijk naar voren gekomen en bestaan al enige tijd, waardoor geconcludeerd kan worden dat deze ook aanwezig waren ten tijde van de hem ten laste gelegde feiten.
Gezien de weigering van verdachte om over de hem ten laste gelegde feiten in gesprek te gaan en vanwege het feit dat hij zich tijdens politieverhoren steeds op zijn zwijgrecht heeft beroepen kunnen conclusies omtrent doorwerking van zijn problematiek in zijn handelen voorafgaand en ten tijde van de hem ten laste gelegde feiten, slechts in algemene zin geformuleerd worden.
De deskundigen concluderen dat er niet kan worden gesproken van een vermindering van de keuzevrijheid vanuit de vastgestelde problematiek. Het tenlastegelegde is verdachte
volledig toe te rekenen. Zoals de rechtbank hierna verder zal overwegen heeft de rechtbank vragen over deze conclusie en zal de rechtbank mede daarom het onderzoek heropenen.
Verdachte laat een antisociaal gedragspatroon zien. Gelet op zijn niveau van moreel redeneren is de kans dat hij opnieuw in aanraking komt met justitie groot. Verdachte heeft antisociale ideaties, een laag niveau van moreel redeneren en beperkte empathische vermogens. Hij kiest er bewust voor om dingen te doen om er zelf beter van te worden. Hierdoor heeft hij minder rem op het toepassen van geweld om zich materiële zaken te kunnen toe-eigenen. Recidive verhogende sociaal-contextuele factoren zijn het feit dat verdachte optrekt met antisociale vrienden en het feit dat hij zich door moeder niet laat sturen. Er zijn geen bekende protectieve contextuele factoren.
Vanuit gedragsdeskundige optiek is er geen onderbouwde noodzaak voor behandeling binnen een juridisch kader. De deskundigen zijn wel van mening dat reclasseringstoezicht voor het resocialisatie traject wenselijk is. Overwogen kan worden om een deels voorwaardelijk strafkader op te leggen, zodat er kan worden ingestoken op praktische domeinen, zoals dagbesteding. Vanuit de JJI kan gestart worden met gezinsbehandeling, bijvoorbeeld MDFT, waarbij de afstemming tussen moeder en zoon aandacht krijgt
Vanuit de kennis van de persoon van verdachte en zijn problematiek komen geen aanwijzingen naar voren voor toepassing van het meerderjarigenstrafrecht. Geadviseerd wordt om hem conform zijn kalenderleeftijd te berechten.
De Raad en JBRA conformeren zich aan de uitkomsten en het advies van het Klinisch Multidisciplinair onderzoek.
De Raad heeft ter terechtzitting van 11 april 2019 toegelicht dat het onderzoek geen aanknopingspunten biedt voor een advies tot het opleggen van een PIJ-maatregel, omdat niet blijkt dat behandeling zal leiden tot verandering in de problematiek en het bijbehorende gedrag van verdachte. Daarmee is het dus niet in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte. De Raad ziet wel kans in behandeling (na afstraffing) bij de Waag. De Raad adviseert verdachte af te straffen met een deels voorwaardelijke jeugddetentie met als bijzondere voorwaarden dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de jeugdreclasseerder van JBRA, onderwijs volgt volgens het lesrooster, meewerkt aan MDFT en meewerkt aan behandeling bij de Waag (in het kader van Topzorg).
JBRA heeft ter terechtzitting van 11 april 2019 naar voren gebracht dat zij ondanks de houding van verdachte wel een opening zien voor begeleiding. Verdachte heeft iemand naast zich nodig die hem helpt bij het maken van de juiste keuzes. Momenteel zit verdachte nog in de [naam JJI 1] . De afstand van Amsterdam maakt het moeilijk om MDFT al van start te laten gaan. Vanuit [naam JJI 2] zou dit mogelijk wel kunnen. JBRA heeft nog onvoldoende zicht op de thuissituatie bij de moeder. Wel is duidelijk dat verdachte veel moeite heeft met het accepteren van het gezag van moeder. JBRA is voornemens nader te onderzoeken of verdachte op termijn weer terug naar huis kan gaan.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich ter terechtzitting van 11 april 2019 op het standpunt gesteld dat in de straf of maatregel tot uitdrukking dient te komen dat verdachte ernstige strafbare feiten heeft gepleegd. Gelet op de ernst van de feiten, in het bijzonder de poging doodslag van de heer [naam aangever/benadeelde partij 1] , en de geconstateerde problematiek van verdachte zijn er mogelijk vraagtekens te zetten bij de conclusie dat geen sprake is van een (gedeeltelijk) causaal verband tussen de stoornis en het plegen van de feiten en daarmee van verminderde toerekeningsvatbaarheid. Temeer nu verdachte met de deskundigen helemaal niet over de feiten heeft gesproken, zodat hetgeen hem tot het plegen van de onderhavige feiten heeft gebracht niet volledig onderzocht kon worden. De deskundigen hebben een verminderde toerekeningsvatbaarheid evenwel niet vastgesteld. De officier van justitie heeft bij requisitoir benoemd te hebben overwogen een PIJ-maatregel te eisen. Daarbij heeft hij naar voren gebracht dat voor het opleggen van een PIJ-maatregel van een causaal verband tussen een stoornis en het gepleegde delict geen sprake hoeft te zijn maar dat gelijktijdigheid van de aanwezigheid van de stoornis en het gepleegde delict wel aan de orde moet zijn. Daarvan is wel sprake, zodat een PIJ-maatregel in beginsel mogelijk zou kunnen zijn De vraag is echter of het opleggen van een PIJ-maatregel ook in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte is, zoals de wet (artikel 77s, eerste lid onder c van het Wetboek van Strafrecht) vereist. De deskundigen hebben immers geconcludeerd dat er geen noodzaak wordt gezien voor het opleggen van binnen een justitieel kader. Dit bevreemdt enigszins omdat zonder een PIJ-maatregel verdachte zonder enige vorm van behandeling voor zijn persoonlijkheidsproblematiek en met een zeer verhoogd recidiverisico weer op straat zal staan.
De officier van justitie concludeert dat hij alles overziend en gelet op de rapportage toch niet anders kan dan te eisen om verdachte af te straffen. Gelet op de zwaarte van de feiten, het ontbreken van berouw, het recidivegevaar en het feit dat verdachte bijna 17 jaar was ten tijde van de delicten is een maximale jeugddetentie passend, te weten 24 maanden, met aftrek van voorarrest. Gelet op het advies van de Raad en JBRA vordert de officier van justitie dat een gedeelte van 3 maanden voorwaardelijk worden opgelegd met als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht, meewerken aan MDFT en zo nodig aan een individuele behandeling bij de Waag.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ter terechtzitting van 11 april 2019 benadrukt dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar wordt geacht en dat een PIJ-maatregel niet in het belang van de ontwikkeling van verdachte is. Zowel de psycholoog als de psychiater kunnen in voldoende mate een oordeel vellen over doorwerking van de stoornis op het gedrag ten tijde van het ten laste gelegde, namelijk dat de stoornis weliswaar aanwezig was maar niet zodanig van invloed dat sprake is van verminderde toerekeningsvatbaarheid. Beide deskundigen adviseren dan ook geen PIJ-maatregel of gedragsbeïnvloedende maatregel.
De raadsvrouw heeft verzocht aan verdachte een jeugddetentie op te leggen conform de duur van het voorarrest ten tijde van de uitspraak op 25 april 2019, aangevuld met een voorwaardelijk deel en de bijzondere voorwaarden van reclasseringstoezicht en behandeling bij de Waag.
Interlocutoir vonnis van 25 april 2019, het verdere procesverloop en de nadere standpunten
De rechtbank heeft op 25 april 2019 een interlocutoir vonnis gewezen en het onderzoek ter terechtzitting van 11 april 2019 heropend en geschorst voor het stellen van nadere vragen aan de deskundigen, met oproeping van drs. M. Hulshof, GZ-psycholoog, drs. B.G.J. Gunnewijk, kinder- en jeugdpsychiater en de gedragsdeskundige van JJI de [naam JJI 1] . De GZ-psycholoog en de kinder- en jeugdpsychiater hebben op 15 mei 2019 schriftelijk nader gerapporteerd naar aanleiding van de in het interlocutoir vonnis door de rechtbank geformuleerde vragen. De rechtbank heeft hiervan kennis genomen.
Op 27 juni 2019 heeft er opnieuw een zitting plaatsgevonden, waarbij voornoemde deskundigen en de gedragsdeskundige mevrouw [naam gedragsdeskundige] van JJI de [naam JJI 1] , zijn gehoord. De deskundigen hebben bij de beantwoording van de vragen als uitgangspunt de bewezenverklaring van de feiten (met uitzondering van zaak D) genomen.
De deskundigen hebben, onder meer, naar voren gebracht dat - nu de poging doodslag (zaak A feit 1) en de weerspannigheid (zaak C feit 2) bewezenverklaard zijn - bij verdachte naast de eerder vastgestelde stoornissen eveneens sprake is van een normoverschrijdende gedragsstoornis . Er is echter naar het oordeel van de deskundigen (nog steeds) geen sprake van agressieregulatieproblematiek. Uit het onderzoek naar het verleden van verdachte valt geen patroon van agressieproblemen af te leiden, er is geen sprake van instrumentele agressie en ook niet van reactieve agressie. De buitenproportionele agressie die verdachte met name in zaak A heeft aangewend, kan niet worden vertaald vanuit een psychiatrische stoornis. Er zijn geen beperkingen in de regulerende functies naar voren gekomen in de ontwikkelingsgeschiedenis van verdachte, niet bij de diverse onderzoeken en ook niet gedurende de observatie tijdens het multidisciplinaire onderzoek. Verdachte kan – mede vanuit de lacunair ontwikkelde gewetensfunctie die wel is vastgesteld – wellicht eerder de afweging maken om agressie in te zetten om iets voor elkaar te krijgen, maar verdachte is wel in staat om die afweging te maken. Verdachte maakt daarbij een kosten-baten analyse. Verdachte moet in staat worden geacht andere oplossingsstrategieën aan te wenden. Er ligt dus geen pathologie aan de bewezenverklaarde geweldsdelicten ten grondslag. Het ter terechtzitting besproken incident dat zich zou hebben voorgedaan in de [naam JJI 1] maakt dat niet anders. Nu er geen relatie is vastgesteld met een stoornis, wordt geen behandeling geadviseerd. Er worden om die reden ook geen aanknopingspunten voor behandeling gezien ter vermindering van het recidivegevaar. Behandeling van een lacunaire gewetensfunctie is bijzonder moeilijk, zo niet onmogelijk. Er kan dan ook niet worden gesteld dat behandeling in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte is. De deskundigen blijven bij hun eerdere conclusie ten aanzien van de volledige toerekeningsvatbaarheid ten aanzien van alle bewezenverklaarde feiten en behandelmogelijkheden. Tijdens de jeugddetentie zal ook behandeling plaatsvinden en kan verdachte naar school. Dit zal naar verwachting van positieve invloed zijn op zijn gedrag. Daarna kan behandeling in het ambulante kader plaatsvinden, zoals bij de Waag. Toepassing van het meerderjarigenstrafrecht achten de deskundigen gelet op de persoon van verdachte, te zwaar. Verdachte is nog niet uitgerijpt en kan zich door ontwikkelen.
Namens de Raad is ter terechtzitting van 27 juni 2019 verklaard dat het advies van 4 april 2019 wordt gehandhaafd. De Waag kan ook individuele behandeling bieden indien moeder niet mee wil werken aan de MDFT behandeling
Namens JBRA is ter terechtzitting van 27 juni 2019 verklaard dat het eerder ter terechtzitting van 11 april 2019 ingenomen standpunt nog steeds geldt. Het gaat redelijk met verdachte en er zijn geen incidenten in [jeuginrichting] geweest. Verdachte zal naar [naam JJI 2] worden overgeplaatst, maar dit kan nog een week of zes duren.
Nader standpunt en eis officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 27 juni 2019 bij requisitoir gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest. Daarnaast vordert de officier van justitie oplegging van de maatregel tot Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (PIJ-maatregel). De officier van justitie heeft zijn eis aangepast ten opzichte van de vorige terechtzitting, omdat hij van mening is dat er bij verdachte wel sprake is van agressieregulatieproblematiek, welke problematiek de keuzevrijheid van verdachte in enige mate heeft belemmerd en de kans op nieuwe geweldsfeiten verhoogt. De officier van justitie is van inzicht gewijzigd vanwege een nieuw geweldsincident dat zich heeft afgespeeld in de [naam JJI 1] op 24 mei jl. Verdachte is daarbij agressief opgetreden jegens de groepsleiding (onder meer doordat hij een groepsleider zou hebben gebeten) en de officier van justitie kan de agressieve uitbarsting van verdachte niet duiden als alleen maar instrumenteel. Hoewel de officier van justitie geen deskundige is op het gebied van het vaststellen van stoornissen, lijkt het er op dat er toch een blinde vlek in het onderzoek is geweest. De conclusie dat verdachte volledige keuzevrijheid heeft bij zijn handelen valt immers niet te rijmen met het incident in de [naam JJI 1] nu de zitting over al dan niet een PIJ-maatregel boven zijn hoofd hing. De totaliteit van de problematiek van verdachte levert een verhoogd recidiverisico op geweldsfeiten op en heeft in enige mate doorgewerkt in de bewezenverklaarde feiten en dit vraagt om behandeling, aldus de officier van justitie. Behandeling van verdachte in het kader van de PIJ maatregel is daarom in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte en in het belang van de maatschappij.
Nader standpunt verdediging
De verdediging heeft wederom bepleit verdachte een jeugddetentie met een groot voorwaardelijk deel als stok achter de deur op te leggen. Het voorwaardelijk deel zal ertoe leiden dat verdachte een kosten-baten analyse zal maken waardoor hij niet in herhaling zal vallen. Een PIJ maatregel is niet geïndiceerd en is niet in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte. Dit is ook het standpunt van de deskundigen.
Oordeel van de rechtbank
Het opleggen van straf of maatregel
De rechtbank acht zich op grond van het hiervoor beschrevene nu voldoende voorgelicht om tot een eindoordeel te komen.
De rechtbank overweegt het volgende.
Uit de rapportages en het verhandelde ter terechtzitting van 27 juni 2019 komt naar voren dat de deskundigen uitgebreid hebben onderzocht of sprake is van een agressieregulatiestoornis bij verdachte. Gelet op het agressieve karakter van de bewezen verklaarde feiten (met name feit 1 zaak A) zou een dergelijke stoornis immers voor de hand liggen, zo hebben zij gesteld. De deskundigen hebben echter geen agressieregulatieproblematiek bij verdachte kunnen vaststellen. Het nieuwe geweldsincident dat zich zou hebben voorgedaan op 24 mei jl. is ter terechtzitting van 27 juni 2019 met de deskundigen besproken, maar dit heeft bij de deskundigen niet tot een andere conclusie geleid. Zij stellen dat geen patroon van agressieproblemen of andere gedragsproblemen beginnend in de vroege jeugd van verdachte zichtbaar is. Verdachte heeft tot vrij kort voor de strafbare feiten redelijk tot goed gefunctioneerd. De rechtbank merkt daarbij op dat de bewezenverklaarde agressiedelicten zich in een kort tijdsbestek van 3 weken hebben voorgedaan (23-7-2018, 5-8-2018 en 12-08-2018).
De deskundigen hebben nogmaals bevestigd dat de vastgestelde gedragsproblematiek niet heeft doorgewerkt in de strafbare feiten. Vanwege de lacunaire gewetensontwikkeling maakt verdachte gemakkelijker verkeerde keuzes, maar dit doet hij niet vanwege de problematiek. De lacunair ontwikkelde gewetensfunctie is niet te behandelen; een gedragsverandering moet vanuit verdachte zelf komen, waarbij verdachte een kosten-baten analyse zal maken.
Het incident in de [naam JJI 1] is voor de officier van justitie het kantelpunt geweest om een PIJ-maatregel te eisen. De rechtbank acht de feiten en omstandigheden met betrekking tot dit incident echter onvoldoende concreet. Er zijn geen stukken ter onderbouwing van dit feit en onbekend is of er aangifte tegen verdachte is gedaan. Als dit feit zich heeft voorgedaan zoals uit informatie van mevrouw [naam gedragsdeskundige] naar voren is gekomen, dan kan ook hier sprake zijn geweest van instrumentele agressie met als doel het terugkrijgen van de usb-stick. Ook het eventuele bijten van één van de begeleiders kan instrumenteel van aard geweest zijn, nu hij werd gefixeerd en los wilde komen.
Alles overziend, zal de rechtbank, anders dan door de officier van justitie gevorderd, verdachte geen PIJ-maatregel opleggen, nu naar het oordeel van de rechtbank niet vastgesteld kan worden dat een PIJ-maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte. Daarmee is aan de criteria die de wet hieraan stelt dus niet voldaan. De rechtbank ziet, alles afwegende, aanleiding om verdachte een straf op te leggen zoals hierna te melden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie
d.d. 20 maart 2019 waaruit blijkt dat verdachte op 20 november 2018 door de kinderrechter in de rechtbank Overijssel is veroordeeld tot een geldboete ter zake diefstal van een fiets en op 20 april 2017 een werkstraf heeft verricht ter zake overtreding van artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit gepleegd door
first offenders.
Het betreffen in de onderhavige zaak A –kort gezegd- 1) een poging doodslag, gevolgd en vergezeld van diefstal met geweld in vereniging 2) en 3) een diefstal met geweld in vereniging 4) en 5) opzetheling en 5) wederspannigheid.
Nu het onder 1) en 2) gepleegde geweld door verdachte een en dezelfde handeling is, is sprake van eendaadse samenloop, waarbij op feit 1 de zwaarste hoofdstraf is gesteld. Ten aanzien van 1) is geen oriëntatiepunt vastgesteld. Ten aanzien van 3) geldt als oriëntatiepunt dat een taakstraf vanaf 60 uur dan wel dienovereenkomstige jeugddetentie zal worden opgelegd met als strafverzwarende omstandigheden het georganiseerd karakter van de groep en ten aanzien van 4) een taakstraf vanaf 30 uur (bij een schade hoger dan € 150,- en ten aanzien van 5) een taakstraf vanaf 20 uur.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een gewelddadige gewapende overval op een café. Tegen sluitingstijd zijn verdachte en de mededader het café binnengedrongen, waarbij verdachte een tas met daarin een klauwhamer bij zich had en de mededader een groot mes bij zich had. Verdachte heeft een in het café aanwezige gast, de heer [naam aangever/benadeelde partij 1] , terwijl deze op de grond lag, tien tot twintig keer geslagen tegen diens hoofd, gezicht en arm met (de tas met daarin) de klauwhamer, waardoor [naam aangever/benadeelde partij 1] zijn linkeroog is verloren en een schedelfractuur en diverse fracturen in het gezicht heeft opgelopen. De heer [naam aangever/benadeelde partij 1] is hiermee voor de rest van zijn leven beschadigd en de rechtbank constateert dat het zelfs nog veel erger had kunnen aflopen. Verdachte moet zich hiervan bewust zijn geweest gelet op het advies van de deskundigen. Verdachte heeft niets willen verklaren en uit de stukken blijkt ook niet dat verdachte zich op enigerlei wijze moest verdedigen. Er is dan ook geen enkele verklaring voor het buitengewoon disproportionele geweld dat verdachte die nacht heeft toegepast voor een buit van ongeveer € 600,-. Daarnaast is ook nog een medewerker van het café door de medeverdachte naar de grond gedwongen en onder bedreiging van het mes dat door de mededader op zijn nek werd gezet, heeft de medewerker geld uit de kassalade afgegeven. Uit de tapgesprekken van 10 augustus 2018 met medeverdachte [medeverdachte 3] volgt ook niet dat verdachte zich op enige wijze heeft bekommerd om het slachtoffer [naam aangever/benadeelde partij 1] . Sterker nog, hij had gehoopt zichzelf op tv te zien. Uit het voegingsformulier en de behandeling ter terechtzitting blijken de enorme gevolgen voor het slachtoffer [naam aangever/benadeelde partij 1] die zich als benadeelde partij heeft gesteld.
Ook heeft verdachte zich een week na voornoemde overval op het café met dezelfde mededader schuldig gemaakt aan een beroving van een vrouw op straat. De mededader heeft een tas (met inhoud) uit de handen van het slachtoffer gegrist en verdachte is met de tas weggefietst. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan opzetheling door brillen die uit een winkel waren gestolen, aan te bieden op Marktplaats en vervolgens een afspraak te maken op het station waar hij de brillen ter verkoop heeft aangeboden.
Tenslotte heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan opzetheling van een scooter en wederspannigheid bij aanhouding. Ook hierbij heeft verdachte buitenproportioneel geweld gebruikt door de verbalisant tot bloedens toe te bijten toen die hem wilde boeien. Dit rekent de rechtbank verdachte zeer aan. Opsporingsambtenaren moeten hun werkzaamheden veilig kunnen uitvoeren.
Dit betreffen ernstige feiten waarbij aan de gedupeerden schade en/of ernstig letsel is toegebracht. Met name de overval op [naam café] is bijzonder gewelddadig geweest en heeft tot blijvend letsel bij de heer [naam aangever/benadeelde partij 1] geleid. Verdachte heeft enkel en alleen voor zijn eigen financiële gewin de slachtoffers in een buitengewoon beangstigende situatie gebracht en een grove inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer gemaakt.
Door het aanbieden van gestolen goederen heeft verdachte daarnaast bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt voor gestolen voorwerpen. Door zich met geweld te verzetten tegen opsporingsambtenaren die in de rechtmatige uitoefening van hun bediening werkzaam waren, heeft hij het werk van de opsporingsambtenaren bemoeilijkt. Daarbij heeft hij een van hen verwond door tot bloedens toe in de hand van verbalisant te bijten.
Verdachte heeft op geen enkel moment laten zien het laakbare van zijn handelen in te zien, laat staan dat hij op enig moment berouw heeft getoond.
Gelet op de buitengewone ernst van met name zaak A feit 1 en de hoeveelheid van de feiten is naar het oordeel van de rechtbank slechts de maximaal op te leggen jeugddetentie passend te achten. Om verdachte ervan te weerhouden om in de toekomst weer in de fout te gaan en om er zeker van te zijn dat verdachte na zijn vrijlating zal worden begeleid door de jeugdreclassering, zal de rechtbank een deel van deze jeugddetentie in voorwaardelijke vorm opleggen.

9.Beslag

Onder verdachte is een fiets, een iPhone, draadloze oordopjes, een Alcatel telefoon, een tas en een schroef in beslag genomen: nrs. 1 tot en met 6 op de beslaglijst. Deze voorwerpen behoren aan verdachte toe.
De rechtbank oordeelt als volgt:
Nu met behulp van de fiets (nummer 1 van de beslaglijst) het onder feit 3 van het in zaak A bewezenverklaarde is begaan, zal de fiets verbeurd worden verklaard.
De overige voorwerpen, genoemd onder nummers 2 tot en met 6 van de beslaglijst, zullen worden teruggeven aan verdachte. Er is geen strafvorderlijk belang dat zich hiertegen verzet.

10.De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

De vordering van de heer [naam aangever/benadeelde partij 1] (zaak A feit 1)
De benadeelde partij [naam aangever/benadeelde partij 1] vordert € 78.281,09 aan materiële schadevergoeding en
€ 35.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering van de materiele schadevergoeding is als volgt opgebouwd:
Schadepost
Bedrag
Inkomensverlies
€ 60.400,00
Reiskosten
€ 728,67
Ziektekosten
€ 1.130,00
Hulpmiddelen
€ 754,49
Verbouwingskosten
€ 10.900,00
Zorgkosten
€ 860,00
Buitengerechtelijke kosten:
- eigen risico rechtsbijstand
- kosten financieel deskundige
- advocaatkosten
€ 250,00
€ 1.815,00
€ 1.442,93 (aangepast ter zitting)
Totaal
€ 78.281,09
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiële schade tot een bedrag van € 4.306,09 kan worden toegekend. Deze kosten zien op de reiskosten, de ziektekosten, de hulpmiddelen en de buitengerechtelijke incassokosten voor het eigen risico van de rechtsbijstandsverzekeraar en de advocaatkosten. De gevorderde bedragen voor inkomensverlies en de verbouwingskosten zijn te complex om te kunnen beoordelen in deze strafprocedure en dienen voor de burgerlijke rechter aangebracht te worden. Datzelfde geldt voor de kosten van de financieel adviseur die zijn gemaakt om het bedrag van de inkomstenderving vast te stellen. Voor dat deel van de vordering dient [naam aangever/benadeelde partij 1] dan ook niet-ontvankelijk verklaard te worden.
De immateriële schade van € 35.000,- dient in zijn geheel te worden toegewezen.
De officier van justitie vordert de schadevergoeding hoofdelijk op te leggen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de vordering van de materiële schade grotendeels betwist en de benadeelde partij dient gezien de complexiteit van een deel van de gevorderde kosten en/of gebrek aan onderbouwing niet-ontvankelijk verklaard te worden in een groot deel van de vordering. Om te beginnen geldt dat voor de gevorderde inkomstenderving en de verbouwingskosten. Deze onderdelen van de vordering zijn te complex om in deze strafprocedure te behandelen. Nader onderzoek en contra-expertise van de zijde van de verdediging is nodig, maar daar heeft de verdediging geen gelegenheid voor gehad. De gevorderde zorgkosten en de kosten voor de financieel adviseur zijn niet, dan wel onvoldoende onderbouwd. Daarnaast hangen de kosten van de financieel adviseur samen met de gevorderde inkomstenderving en dienen in samenhang daarmee te worden beoordeeld. De gevorderde reiskosten die zijn gemaakt door de vrouw dienen te worden afgewezen, omdat dit geen schade is van de benadeelde partij zelf. Ook de reiskosten die zijn gemaakt om de raadsvrouw te bezoeken dienen te worden afgewezen, want dit zijn geen proceskosten.
Voor wat betreft de gevorderde immateriële schadevergoeding, dient de benadeelde partij [naam aangever/benadeelde partij 1] primair niet-ontvankelijk verklaard te worden. De boordeling daarvan leidt tot een onevenredige belasting van het strafgeding. Subsidiair verzoekt de verdediging de vordering te matigen gelet op de door de verdediging aangevoerde jurisprudentie.
Oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder Zaak A feit 1 en feit 2 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
Inkomstenverlies
Het grootste deel van de gevorderde schade ziet op het inkomensverlies dat [naam aangever/benadeelde partij 1] als gevolg van de bewezenverklaarde feiten heeft geleden, dan wel verwacht te lijden. [naam aangever/benadeelde partij 1] heeft ter onderbouwing van deze schade een rapport van [naam bedrijf] d.d. 13 maart 2019 overgelegd. Uit dit rapport volgt dat [naam aangever/benadeelde partij 1] een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd heeft, die uiterlijk op 5 mei 2019 eindigt. Op basis van de arbeidsovereenkomst heeft [naam aangever/benadeelde partij 1] gedurende de eerste 52 weken arbeidsongeschiktheid recht op 91% van het salaris. Vaststaat dat [naam aangever/benadeelde partij 1] sinds 5 augustus 2018 niet heeft kunnen werken. Ter zitting heeft [naam aangever/benadeelde partij 1] verklaard dat hij sinds kort op therapeutische basis aan het werk is, en dat nu nog niet duidelijk is of en wanneer hij weer (volledig) zal kunnen werken. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat verdachte tot aan de einddatum van zijn arbeidsovereenkomst arbeidsongeschikt zal zijn. Dit betekent dat [naam aangever/benadeelde partij 1] gedurende de periode van 5 augustus 2018 tot 5 mei 2019 maar 91% van zijn salaris betaald heeft gekregen. Dit is schade en die valt aan verdachte toe te rekenen. Op basis van het rapport - zoals ook ter zitting aan de benadeelde partij voorgehouden en niet weersproken - leidt de rechtbank af dat het gaat om een bedrag van in totaal € 690,- en dit bedrag is dus toewijsbaar. Voor wat betreft de mogelijke toekomstige inkomstenderving is de rechtbank van oordeel dat deze onvoldoende is onderbouwd. Zo is bijvoorbeeld niet met concrete feiten en omstandigheden gesteld dat [naam aangever/benadeelde partij 1] , zonder dat het letsel zou zijn opgelopen, werk zou hebben nadat de huidige arbeidsovereenkomst eindigt op 5 mei 2019 en tegen welk salaris dit dan zou zijn. Ook is nu nog onvoldoende duidelijk of [naam aangever/benadeelde partij 1] inderdaad niet meer zijn huidige of vergelijkbare werkzaamheden kan uitvoeren. Daarbij komt nog dat de beoordeling van de uitgebreide en complexe berekeningen voor de verdediging eigen onderzoek behoeven. Niet verwacht kan en hoeft te worden, mede gelet op de aard van deze strafprocedure, dat de verdediging dit in een periode van minder dan twee weken heeft kunnen (laten) onderzoeken. Het komt er op neer dat de beoordeling van de gevorderde toekomstige inkomstenderving een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en de benadeelde partij dient voor dat deel niet-ontvankelijk verklaard te worden.
Verbouwingskosten
De rechtbank zal de benadeelde partij ook niet-ontvankelijk verklaren in de gevorderde verbouwingskosten. De rechtbank acht onvoldoende onderbouwd dat sprake is van een rechtstreeks verband met de door de verdachte gepleegde feiten. Daarnaast acht de rechtbank de hoogte van dit onderdeel van de vordering onvoldoende onderbouwd. Het nader laten onderbouwen van deze kosten levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij ook voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard zal worden.
Ziektekosten, hulpmiddelen, reiskosten en zorgkosten
De gevorderde ziektekosten en kosten voor hulpmiddelen zijn niet betwist en voldoende onderbouwd. Ook de gevorderde reiskosten en zorgkosten zijn na de verdere onderbouwing ter zitting niet verder betwist door de verdediging en voldoende onderbouwd. Deze kosten acht de rechtbank redelijk en zullen allemaal integraal worden toegewezen.
Buitengerechtelijke kosten
Anders dan de verdediging en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de kosten die [naam aangever/benadeelde partij 1] heeft gemaakt om het rapport door [naam bedrijf] heeft laten opmaken wel in deze procedure voor vergoeding in aanmerking komen. Ter zitting is de factuur overgelegd, waardoor de kosten voldoende zijn onderbouwd. Op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b van het Burgerlijk Wetboek heeft een benadeelde partij recht op vergoeding van de redelijke kosten die zijn gemaakt om de hoogte van de schade te kunnen vaststellen. Of de schade vervolgens wel of niet voor vergoeding in aanmerking komt doet er niet aan af dat die kosten voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. De beoordeling van deze kostenpost hoeft dus niet in samenhang met de gevorderde toekomstige inkomstenderving behandeld te worden. Van belang is wel dat het redelijk moet zijn geweest dat [naam aangever/benadeelde partij 1] deze deskundige heeft ingeschakeld om te onderzoeken wat de (financiële) gevolgen van het toegebrachte letsel (kunnen) zijn. De rechtbank acht dat redelijk en de kosten zullen dan ook worden toegewezen.
Het gevorderde bedrag voor het eigen risico dat [naam aangever/benadeelde partij 1] aan zijn rechtsbijstandsverzekeraar heeft betaald is niet betwist en zal worden toegewezen. De gevorderde advocaatkosten komen in beginsel op grond van artikel 592a Wetboek van Strafvordering in aanmerking. Echter, in dit geval is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat [naam aangever/benadeelde partij 1] de gevorderde proceskosten ook zelf dient te betalen. Weliswaar sluit het hebben van een rechtsbijstandsverzekering niet uit dat de proceskosten worden vergoed, maar nu vaststaat dat [naam aangever/benadeelde partij 1] een rechtsbijstandsverzekering heeft, dient in aanvulling daarop ook gesteld te worden dat hij de proceskosten niet vergoed krijgt, dan wel anderszins schade lijdt als gevolg van de gemaakte kosten. Nu hij dat niet heeft gedaan is dit deel van de vordering onvoldoende onderbouwd. Het nader laten onderbouwen van deze kosten zou leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. Voor dit deel van de vordering zal [naam aangever/benadeelde partij 1] daarom niet-ontvankelijk verklaard worden.
Conclusie materiële schadevergoeding
De rechtbank concludeert dat de vordering tot
materiële schadevergoedingzal worden toegewezen tot een bedrag van
€ 5.538,16(vijfduizend vijfhonderd achtendertig euro en zestien cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De benadeelde partij [naam aangever/benadeelde partij 1] zal ten aanzien van de gevorderde loonderving (anders dan de toegewezen € 690,-), de verbouwingskosten en de advocaatkosten niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van dat deel van de vordering levert zoals hiervoor omschreven een onevenredige belasting van het strafgeding en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij [naam aangever/benadeelde partij 1] kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schadevergoeding
Tevens staat vast dat aan de benadeelde partij [naam aangever/benadeelde partij 1] door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. De rechtbank is van oordeel dat het permanente lichamelijke letsel en de psychische klachten als gevolg van de feiten voldoende zijn komen vast te staan. Er is dan ook een ernstige inbreuk gepleegd op zijn persoonlijke levenssfeer en lichamelijke integriteit.
Het door de officier van justitie en de benadeelde partij zelf aangehaalde voorbeeld (Rechtbank Overijssel, 12 augustus 2017, ECLI:NL:RBOVE:2017:4545) vindt de rechtbank vergelijkbaar met de omstandigheden en de gevolgen die in deze zaak aan de orde zijn. In die zaak is een bedrag van € 37.000,00 aan immateriële schadevergoeding toegewezen. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de
immateriële schadevergoedingnaar billijkheid op het bedrag van
€ 35.000,-(vijfendertigduizend euro) zoals gevorderd, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen
schadevergoedingsmaatregelopleggen, aangezien verdachte jegens [naam aangever/benadeelde partij 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder zaak A onder feit 1 en feit 2 bewezen geachte is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van
€ 40.538,16(veertigduizend vijfhonderdachtendertig euro en zestien cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
De vordering van de heer [naam benadeelde partij 2] , namens [naam café] , zaak A feit 2
De benadeelde partij [naam benadeelde partij 2] vordert € 824,58 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens het ontbreken van onderbouwing ten aanzien van het glaswerk, de barkruk en de stoel. Aankoopbewijzen ontbreken zodat de waarde niet vaststaat en niet kan worden vastgesteld welke schade er is geleden.
De rechtbank is van oordeel dat vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder
Zaak A feit 2 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Op grond van het dossier kan worden vastgesteld dat een bedrag van € 604,63 euro uit de kassa is weggenomen en ook dat een en ander is beschadigd in het café. De gevorderde kosten ten aanzien van de barkruk, de stoel en het glaswerk acht de rechtbank alleszins redelijk en voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot
materiële schadevergoedinghoofdelijk zal worden toegewezen tot een bedrag van
€ 824,58(achthonderd vierentwintig euro en achtenvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
De rechtbank zal de hierna te noemen
schadevergoedingsmaatregelopleggen, aangezien verdachte jegens [naam benadeelde partij 2] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder zaak A onder feit 2 bewezen geachte is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van
€ 824,58(achthonderd vierentwintig euro en achtenvijftig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
De vordering van mevrouw [naam aangeefster/benadeelde partij 4] , zaak A feit 3
De benadeelde partij [naam aangeefster/benadeelde partij 4] vordert € 195,29 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard ten aanzien van het USB-koord, de dagcrème en de deodorant nu de aankoopbewijzen ontbreken en in de aangifte hiervan geen melding wordt gemaakt. Het is onvoldoende aannemelijk geworden dat deze goederen in de tas hebben gezeten dan wel dat die op waarde te schatten zijn.
De rechtbank is van oordeel dat vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder
Zaak A feit 3 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Uit de aangifte volgt dat in ieder geval de tas en de regenjas van de benadeelde partij door verdachte zijn weggenomen en de benadeelde partij heeft ook bonnen overgelegd voor deze spullen. Daarnaast acht de rechtbank ook voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij in de gestolen tas, naast de laptop en de regenjas, een USB-koord, dagcrème en een deodorant in diezelfde tas had zitten. De bedragen die de benadeelde partij daarvoor vraagt zijn redelijk en voor dergelijke spullen kan en hoeft niet verwacht te worden dat daar aankoopbewijzen van worden bewaard. De gevorderde materiële schade zal dan ook integraal worden toegewezen.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot
materiële schadevergoedinghoofdelijk zal worden toegewezen tot een bedrag van
€ 195,29(honderdvijfennegentig euro en negentwintig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
De rechtbank zal de hierna te noemen
schadevergoedingsmaatregelopleggen, aangezien verdachte jegens [naam aangeefster/benadeelde partij 4] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder zaak A onder feit 3 bewezen geachte is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van
€ 195,29(honderdvijfennegentig euro en negentwintig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
De vordering van de heer [naam verbalisant/agent] , zaak C feit 2
De benadeelde partij [naam verbalisant/agent] vordert € 750,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor een bedrag van € 500,- kan worden toegewezen.
De raadsvrouw heeft verzocht de hoogte van de vordering te matigen. De uitspraak waar de benadeelde partij naar heeft verwezen ziet op een zaak waar de benadeelde partij in grote onzekerheid verkeerde over de lichamelijke gevolgen van het delict. Daar is in dit geval geen sprake van geweest.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder zaak C feit 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn lichamelijke integriteit.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank
de immateriële schadevergoedingnaar billijkheid op
€ 350,-(driehonderdvijftig euro)
,te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de hierna te noemen
schadevergoedingsmaatregelopleggen, aangezien verdachte jegens [naam verbalisant/agent] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder zaak C feit 2 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van
€ 350,-(driehonderdvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 45, 55, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 180, 288, 311, 312, 416 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart het onder zaak D ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A feit 1, 2, 3, het in zaak B en het in zaak C feit 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het in zaak A onder 1 en 2 bewezen verklaarde
de eendaadse samenloop van
poging tot doodslag gevolgd en vergezeld van een strafbaar feit gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan dat feit hetzij straffeloosheid hetzij het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren.
en
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en een andere deelnemer aan het misdrijf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad.
Zaak A ten aanzien van feit 3:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Zaak B:
opzetheling
Zaak C ten aanzien van feit 1:
opzetheling
Zaak C ten aanzien van feit 2:
wederspannigheid
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
3 (drie) maandenvan deze jeugddetentie niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- meewerkt aan behandeling bij De Waag (in het kader van Topzorg) of een vergelijkbare instelling indien Jeugdbescherming Regio Amsterdam dat wenselijk acht;
- zal meewerken aan MDFT voor moeder en verdachte, zodat gekeken kan worden of terugkeer naar huis mogelijk is indien Jeugdbescherming Regio Amsterdam dat wenselijk acht;
- onderwijs zal volgen volgens het aangegeven rooster dan wel een andere dagbesteding zal hebben.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming Regio Amsterdam, gevestigd te Amsterdam, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Gelast de
teruggave aan verdachtevan:
een Apple iPhone (5616068), draadloze oordopjes (5616069), een Alcatel telefoon (5616073), een tas (5616087) en een schroef (5616086)
Verklaard verbeurd:
een Batavus damesfiets (5616063)
Wijst de vordering van [naam aangever/benadeelde partij 1] toe tot
€ 40.538,16(veertigduizend vijfhonderd achtendertig euro en zestien cent)
,te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam aangever/benadeelde partij 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [naam aangever/benadeelde partij 1] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij [naam aangever/benadeelde partij 1] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam aangever/benadeelde partij 1] ,
€ 40.538,16(veertigduizend vijfhonderd achtendertig euro en zestien cent) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van [naam benadeelde partij 2] toe tot €
824,58(achthonderd vierentwintig euro en achtenvijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam benadeelde partij 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [naam benadeelde partij 2] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam benadeelde partij 2] €
824,58(achthonderd vierentwintig euro en achtenvijftig eurocent) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van [naam aangeefster/benadeelde partij 4] toe tot €
195,29(honderd vijfennegentig euro en negenentwintig eurocent)
,te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam aangeefster/benadeelde partij 4] voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [naam aangeefster/benadeelde partij 4] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam aangeefster/benadeelde partij 4] €
195,29(honderd vijfennegentig euro en negenentwintig eurocent) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van [naam verbalisant/agent] toe tot
€ 350,--(driehonderdvijftig euro)
,te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam verbalisant/agent] voornoemd .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [naam verbalisant/agent] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij [naam verbalisant/agent] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam verbalisant/agent]
€ 350,--(driehonderdvijftig euro) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M. Devis, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. I.M. Nusselder en M. van der Kaay, rechters,
in tegenwoordigheid van J.O. van Saase-Zaagman, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 juli 2019.

Voetnoten

1.[--]
2.[--]
3.[--]
4.[--]
5.[--]
6.[--]
7.[--]
8.[--]
9.[--]
10.[--]
11.[--]
12.[--]
13.[--]
14.[--]
15.[--]
16.[--]
17.[--]
18.[--]
19.[--]
20.[--]
21.[--]
22.[--]
23.[--]
24.[--]
25.[--]
26.[--]
27.[--]
28.[--]