ECLI:NL:RBAMS:2019:5037

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 juli 2019
Publicatiedatum
15 juli 2019
Zaaknummer
13/730009-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Winkeldiefstal, pogingen tot diefstal en witwassen door een gezin in Amsterdam

Op 4 juli 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen betrokken was bij winkeldiefstal, pogingen tot diefstal en witwassen. De verdachte, geboren in 1993 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van meerdere diefstallen en pogingen tot diefstal in Amsterdam, waarbij hij en zijn medeverdachten toeristen benaderden met de bedoeling hen geld afhandig te maken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met medeverdachten op 4 april 2019 in een kort tijdsbestek negen toeristen had aangesproken, waarbij zij hen vroegen naar hun herkomst en of zij hun geld wilden tonen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte en zijn medeverdachten een georganiseerde aanpak hadden en dat hun daden kenmerken vertoonden van mobiel banditisme. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele tenlastegelegde feiten, waaronder mensenhandel en eenvoudig witwassen, maar achtte de diefstal en poging tot diefstal bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 77 dagen, met aftrek van voorarrest, en de in beslag genomen Samsung Galaxy Note 9 werd verbeurd verklaard.

Uitspraak

3RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/730009-19
Datum uitspraak: 4 juli 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
(gedagvaard als [verdachte] )
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag 1] 1993,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 juni 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.M. Ruijs, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. W.J.J. Lunsingh Tonckens, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
medeplegen van mensenhandel ten aanzien van [kind 1 van verdachte] (geboren op [geboortedag 2] 2007) en [kind 2 van verdachte ] (geboren op [geboortedag 3] 2015) op 4 april 2019 te Amsterdam;
diefstal in vereniging van etenswaren, een rolkoffer en een zonnebril op 4 april 2019 te Amsterdam;
poging tot diefstal in vereniging van goederen toebehorende aan [slachtoffer 3] op 4 april 2019 te Amsterdam;
poging tot diefstal in vereniging van goederen toebehorende aan [slachtoffers] op 4 april 2019 te Amsterdam;
medeplegen van eenvoudig witwassen van geldbedragen met verschillende valuta in de periode van 4 april 2019 tot en met 8 april 2019 te Amsterdam en/of De Rijp
en/of
medeplegen van witwassen van een Sony Playstation 4, een Samsung Galaxy a7 en een Samsung Galaxy note 9 Ocean Blue in de periode van 4 april 2019 tot en met 8 april 2019 te Amsterdam en/of De Rijp.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
Op 2 april 2019 ontving het Prio-team van de politie in Amsterdam een melding van de Zwitserse politie dat er een bekende Iraanse geldwisseltruccer met zijn gezin actief was in Amsterdam. Volgens de informatie zou het gezin actief zijn geweest en bekend met vermogensdelicten in Frankrijk, Spanje, Zwitserland, Oostenrijk en Duitsland. Op de meegestuurde foto waarop een man, vrouw en een jong meisje stonden afgebeeld werd de Regulierdwarsstraat herkend.
Op 4 april 2019 omstreeks 17:15 uur werden de genoemde personen gezien op het Damrak in Amsterdam in gezelschap van een klein kind en een jonge man. De personen bleken later te zijn: [verdachte] (hierna: verdachte), [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ), [kind 1 van verdachte] (hierna: [kind 1 van verdachte] ), [kind 2 van verdachte ] (hierna: [kind 2 van verdachte ] ) en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ). Hierop hebben de verbalisanten de groep gevolgd. Zij hebben geverbaliseerd dat zij tussen 17:18 uur en 18:46 uur meerdere diefstallen en pogingen tot geldwisseltrucs hebben waargenomen, waarbij de kinderen [kind 2 van verdachte ] (toen drie jaar) en [kind 1 van verdachte] (toen twaalf jaar) zelf een diefstal zouden hebben gepleegd en/of ter afleiding/afscherming aanwezig zijn geweest bij de diefstallen en geldwisseltrucs.
Uit het proces-verbaal van bevindingen en de verklaringen van meerdere slachtoffers blijkt dat de verdachten in een kort tijdsbestek 9 maal toeristen met een Aziatisch dan wel Arabisch uiterlijk aanspraken en hen vroegen waar ze vandaan kwamen en of ze geld uit het land van herkomst bij zich hadden. Hierop vroegen de verdachten of zij dit geld mochten zien en toonden zij de slachtoffers vervolgens hun eigen portemonnee. Drie slachtoffers, waarvan de heer [slachtoffer 3] en één stel de heer en mevrouw [slachtoffers] , hebben hiervan aangifte gedaan.
4.2
Vrijspraak ten aanzien van het onder 1 en 5 eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
In zaken, waarin gedragingen gericht op uitbuiting in arbeid of diensten van een ander, anders dan seksuele uitbuiting van die ander, zijn ten laste gelegd, stelt de rechtbank voorop dat de vraag dient te worden beantwoord of – en zo ja, wanneer – sprake is van 'uitbuiting' in de zin van artikel 273f, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Die beantwoording is sterk verweven met de omstandigheden van het geval, waarbij onder meer betekenis toekomt aan de aard en duur van de tewerkstelling of de te verrichten activiteit, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de verdachte wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd. Hierbij geldt in geval van minderjarige slachtoffers dat de beoordeling van dergelijke factoren tot een andere uitkomst kan leiden dan in het geval het slachtoffer meerderjarig is.
De rechtbank is van oordeel dat kan worden vastgesteld dat verdachte samen met de medeverdachten op 4 april 2019 binnen een tijdsbestek van een half uur wel 9 verschillende gesprekken met toeristen heeft aangeknoopt met de intentie deze toeristen geld afhandig te maken. De verdachten maakten hierbij steeds gebruik van dezelfde modus operandi. Zij spraken de toeristen aan, vroegen waar zij vandaan kwamen, welke valuta daar werd gebruikt en of zij dat geld mochten zien. Steeds waren de kinderen [kind 1 van verdachte] en [kind 2 van verdachte ] daarbij aanwezig. Bij twee van de ten laste gelegde winkeldiefstallen was een van hen ook zelf degene die het goed wegnam.
Anders dan de officier van justitie en met de raadsman is de rechtbank echter van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachten het oogmerk hadden de kinderen [kind 2 van verdachte ] en [kind 1 van verdachte] uit te buiten. Uit de wettige bewijsmiddelen is onvoldoende gebleken dat verdachte en de medeverdachten de kinderen doelbewust hebben ingezet met het oogmerk bij de toeristen vertrouwenwekkend over te komen en hen zo te verleiden geld uit hun portemonnee te laten zien. Wat betreft de tenlastegelegde winkeldiefstallen blijkt ook niet dat de verdachten de kinderen hiertoe hebben aangezet om voor de verdachte en de medeverdachten goederen te stelen. Verdachte zal daarom van het onder 1 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 5 eerste alternatief/cumulatief ten laste gelegde
Anders dan de officier van justitie en met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte van eenvoudig witwassen, zoals onder 5 eerste cumulatief/alternatief ten laste is gelegd, moet worden vrijgesproken, nu niet kan worden bewezen dat de verschillende valuta uit enig eigen misdrijf afkomstig zijn.
Er is weliswaar een aanzienlijk bedrag aan euro’s aangetroffen in de hotelkamer waar verdachte met zijn medeverdachte verbleef, maar bewijs dat deze euro’s zijn verkregen uit eigen misdrijf ontbreekt. De rechtbank sluit niet uit dat dit geld wel afkomstig is uit enig misdrijf, nu verdachten niet aannemelijk hebben gemaakt legale inkomsten te hebben. Immers uit het dossier blijkt dat verdachten in de maanden voorafgaand de ten laste gelegde feiten, verscheidene reisbewegingen door Europese landen hebben gemaakt en maar kortstondig en daadwerkelijk in hun verblijfplaats te [naam verblijfplaats] , Italië, hebben verbleven om daar inkomen te genereren. Echter, ten aanzien van deze euro’s is alleen het zogeheten schuldwitwassen ten laste gelegd.
Bij de overige in de tenlastelegging genoemde buitenlandse valuta gaat het omgerekend om zulke kleine bedragen dat dit onvoldoende bewijs oplevert voor een onmiddellijke herkomst van deze valuta uit enig eigen misdrijf.
4.3
Ten aanzien van de overige feiten
De rechtbank acht het onder 2, 3, 4 en 5 tweede cumulatief/alternatief bewezen, zoals hierna vermeld. De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Albert Heijn
Uit het strafdossier maakt de rechtbank op dat medeverdachte [medeverdachte 1] degene is geweest die de goederen in het Albert Heijn filiaal heeft weggenomen. De vraag is dan of verdachte kan worden aangemerkt als medepleger van deze diefstal.
Anders dan de officier van justitie en met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte ten aanzien van de diefstal uit de Albert Heijn moet worden vrijgesproken, nu medeplegen niet kan worden bewezen. Er is onvoldoende bewijs dat verdachte aan deze diefstal een wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Het enkel erbij aanwezig zijn is immers onvoldoende om tot een veroordeling voor medeplegen te komen.
Primark
Ten aanzien van de diefstal van een rolkoffer uit de Primark overweegt de rechtbank dat uit het proces-verbaal van bevindingen van 4 april 2019 blijkt dat verbalisant [naam verbalisant 1] heeft gezien dat verdachte, [medeverdachte 1] , [kind 1 van verdachte] , [kind 2 van verdachte ] en [verdachte] gezamenlijk de Primark in liepen. Hij zag dat ze samen vrijwel meteen naar de 1e etage liepen. Bovenaan de roltrap pakte [kind 1 van verdachte] een rolkoffer waarmee ze weg liep. Vervolgens liep ze samen met de rest van de familie over de 1e etage. Hier spraken ze Aziatisch en Arabisch uitziende mensen aan. Verdachte, [medeverdachte 1] , [kind 1 van verdachte] , [kind 2 van verdachte ] en [verdachte] liepen vervolgens naar beneden. Ze gingen gedeeltelijk uit elkaar, waarbij [kind 1 van verdachte] voorop liep met de koffer. [kind 1 van verdachte] verliet vervolgens de Primark zonder de koffer af te rekenen. Hierna verliet ook de rest van de familie de Primark. Eenmaal buiten hebben de familieleden de rolkoffer verschillende keren vastgehouden en ermee gelopen.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij niet heeft gemerkt dat [kind 1 van verdachte] de koffer had meegenomen en daarvoor niet had betaald.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten is komen vast te staan. Hoewel geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering, is de bijdrage van verdachte aan het ten laste gelegde van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. De verdachten waren als volwassen gezinsleden verantwoordelijk voor de minderjarige [kind 1 van verdachte] . De groep is bij binnenkomst in de Primark direct naar de afdeling met koffers gelopen. Zij zijn constant bij elkaar in de buurt geweest en moeten ervan hebben geweten dat [kind 1 van verdachte] de koffer niet heeft afgerekend. Geen van de gezinsleden heeft [kind 1 van verdachte] hierop aangesproken of zich hiervan gedistantieerd. Sterker nog eenmaal buiten hebben de verdachten de koffer allemaal op enig moment vastgehouden. Als oom van [kind 1 van verdachte] had hij zoveel overwicht en gezag over zijn 12-jarige nichtje dat hij had kunnen ingrijpen door de koffer van haar af te pakken en terug te zetten. Dat hij zich desondanks niet heeft gedistantieerd van de diefstal geeft zijn bijdrage daaraan extra gewicht. De rechtbank acht de verklaring van verdachte gelet op het voorgaande volstrekt ongeloofwaardig en zal deze terzijde schuiven. Dit maakt dat de rechtbank – met de officier van justitie en anders dan de raadsman – de diefstal in vereniging bewezen acht.
Lost B Souvenirs
Anders ligt dat ten aanzien van de diefstal van de zonnebril. De rechtbank stelt vast dat uit het proces-verbaal van bevindingen van 4 april 2019 blijkt dat [kind 2 van verdachte ] een witte bril uit het rek pakte en deze op zijn hoofd zette. Vervolgens liep verdachte naar [kind 2 van verdachte ] toe en liep met hem de winkel uit. De verbalisant zag vervolgens dat verdachte [kind 2 van verdachte ] een schouderklopje gaf. Vervolgens verlieten ook [medeverdachte 1] en [verdachte] de winkel, zonder de zonnebril te betalen bij de kassamedewerker. De rechtbank is, anders dan de officier van justitie en met de raadsman, van oordeel dat er onvoldoende bewijs is om te kunnen vaststellen dat verdachte een wezenlijke bijdrage aan het wegnemen van de zonnebril heeft geleverd. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte het wegnemen van de zonnebril ter plaatse heeft waargenomen en wordt ook niet duidelijk of verdachte al direct na het incident er achter kwam dat [kind 2 van verdachte ] de bril had meegenomen zonder te betalen. Het bewijs voor een bewuste en nauwe samenwerking bij het wegnemen van de bril ontbreekt dan ook. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank overweegt dat uit het proces-verbaal van bevindingen van 4 april 2019 blijkt dat verbalisant [naam verbalisant 2] en [naam verbalisant 1] zagen dat verdachte, [medeverdachte 1] , [kind 1 van verdachte] , [kind 2 van verdachte ] en [verdachte] de Bershka inliepen en daar een man en een vrouw benaderden en aanspraken. Deze man bleek [slachtoffer 3] uit Singapore te zijn. Verdachte en [medeverdachte 1] voerden het woord. Er werd gepraat en gelachen en er werd contact gezocht. Vervolgens werd er gewezen naar de portemonnee. Verdachte pakte zijn portemonnee en hield deze voor zich en liet zijn geld zien. De verbalisanten zagen dat er door verdachte bij [slachtoffer 3] werd aangedrongen om zijn portemonnee te pakken, wat [slachtoffer 3] uiteindelijk ook deed. Hierop bracht verdachte zijn hand naar de portemonnee van [slachtoffer 3] en keek hierin. Verdachte raakte hierbij met zijn hand het geld ook daadwerkelijk aan. [slachtoffer 3] was hier echter niet van gediend en trok hierop zijn portemonnee terug. [verdachte] liep er tijdens het gesprek omheen en hield de omgeving in de gaten. [slachtoffer 3] heeft hierop aangifte gedaan. Hij heeft verklaard dat hij werd aangesproken door een vrouw met een kind. Zij vroeg hem waar hij vandaan kwam en of hij geld had. De man vroeg of hij het geld mocht zien, waarop [slachtoffer 3] zijn portemonnee pakte. Vervolgens greep de man naar zijn geld.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij niet de intentie had iets van aangever weg te nemen.
Volgens bestendige rechtspraak is sprake van een strafbare poging, als de bewezenverklaarde feitelijke handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvormen moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf. Dit criterium voor een begin van uitvoering brengt mee dat uit de gedraging de criminele intentie kan worden afgeleid en dat de gedraging dicht tegen het misdrijf aanzit, want gericht is op de voltooiing van het misdrijf. Het hangt van het voorgenomen misdrijf in kwestie af of een bepaalde handeling als zodanig moet worden beschouwd (zie: ECLI:NL:PHR:2009:BJ3566).
In de onderhavige zaak heeft de rechtbank hiervoor vastgesteld dat de verdachten in het tijdsbestek van ongeveer een half uur 9 toeristen hebben aangesproken aan wie zij steeds dezelfde vragen hebben gesteld, te weten waar ze vandaan kwamen, of zij geld uit hun land van herkomst bij zich hadden en of zij dit aan verdachten wilden tonen, waarbij verdachten telkens hun eigen portemonnee eerst toonden. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat uit deze handelingen en gedragingen van de verdachten de criminele intentie blijkt nu gelet op de uiterlijke verschijningsvormen zij zijn gericht op het wegnemen van het geld van de aangevers. De verklaring van verdachte wordt terzijde geschoven nu deze gelet op het voorgaande volstrekt ongeloofwaardig is. De rechtbank acht de poging tot diefstal bewezen.
Wel zal de rechtbank partieel vrijspreken van het ten laste gelegde ‘pakken van de portemonnee’, omdat de politie observeert dat verdachte het geld met zijn handen aanraakt zonder de portemonnee vast te pakken.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
De rechtbank overweegt dat uit het proces-verbaal van bevindingen van 4 april 2019 blijkt dat verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] zagen dat [medeverdachte 1] [slachtoffers] afkomstig uit Dubai aansprak. [verdachte] stond erbij en [kind 2 van verdachte ] zat op de gestolen koffer van de Primark. [kind 1 van verdachte] stond tussen verdachte en [verdachte] in. [medeverdachte 2] stond in de deuropening van de Febo en keek toe op de situatie. Tevens was te zien dat [medeverdachte 1] een portemonnee van [verdachte] kreeg aangereikt om deze vervolgens te tonen aan [slachtoffers] . Uit de verklaringen van aangevers [slachtoffers] blijkt dat er een gezin bestaande uit vijf personen op hen af kwam lopen en dat zij werden aangesproken door de vader en de moeder. Zij vroegen waar zij vandaan kwamen, waarop zij antwoordden dat zij uit Dubai kwam. Vervolgens vroegen zij of de aangevers hier bewijs van hadden en met wat voor geld daar werd betaald. De man vroeg of aangever zijn portemonnee wilde pakken. Aangever [slachtoffers] wilde dit niet, waarop de man opdringerig werd. Hierop liet de man plotseling zijn eigen portemonnee met inhoud zien. Vervolgens zijn de aangevers weggelopen.
Ook hier is de rechtbank gelet op het voorgaande en wat is overwogen onder het ‘ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde’ van oordeel dat uit de vastgestelde handelingen en gedragingen van de verdachten de criminele intentie blijkt, nu gelet op de uiterlijke verschijningsvormen zij zijn gericht op het wegnemen van het geld van aangevers. De rechtbank acht – anders dan de raadsman en met de officier van justitie – de poging tot diefstal bewezen.
Ten aanzien van het onder 5 tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis, eerste lid, Sr opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf”, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp “uit enig misdrijf” afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat zij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp. Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Van de drie in de ten laste genoemde goederen is alleen de Samsung Galaxy note 9 Ocean Blue bij de fouillering onder verdachte aangetroffen en in beslag genomen. De Galaxy A7 is in beslag genomen onder [medeverdachte 1] en de spelcomputer onder [verdachte] . Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de Galaxy A7 heeft gekocht met geld van [verdachte] en dat deze was bestemd voor [medeverdachte 1] . De spelcomputer heeft hij gekocht voor [kind 1 van verdachte] met geld dat [kind 1 van verdachte] voor haar verjaardag had gekregen. Volgens verdachte heeft hij alleen de Samsung Galaxy Note 9 Ocean Blue gekocht met eigen geld voor zichzelf bij de Mediamarkt in Göttingen (Duitsland). Blijkens de factuur van Mediamarkt heeft hij daarvoor € 729,00 betaald. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan deze lezing van de gang van zaken door verdachte en zal verdachte dan ook vrijspreken voor zover dit de Samsung Galaxy A7 en de spelcomputer betreft. De rechtbank kan gezien deze vrijspraak het voorwaardelijk verzoek van de raadsman om getuigen te horen met betrekking tot de aankoop van de spelcomputer buiten beschouwing laten.
De rechtbank acht echter het ten laste gelegde witwassen met betrekking tot het voorhanden hebben van de Samsung Galaxy Note 9 Ocean Blue wel bewezen en overweegt daartoe het volgende.
Niet is gebleken dat verdachte of de medeverdachten beschikten over een legale bron van inkomsten. Verdachte heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij een wasstraat werkzaam was en bij mensen thuis schoonmaakwerk deed. Als er al ooit sprake van een dienstverband is geweest dan is het niet aannemelijk dat hiermee de kosten voor het vele reizen door verschillende Europese landen, het levensonderhoud en de Samsung Galaxy note konden worden betaald. De verdachten hebben immers langere perioden achtereen in de voorafgaande maanden aan hun aanhouding gereisd en konden gedurende die perioden niet werken. Zij hadden in die tijd dan ook geen inkomen uit arbeid.
In hun verhoren van begin juni 2019 hebben zij zich bij vragen over de herkomst en financiering van de goederen beroepen op hun zwijgrecht.
Het is niet aannemelijk dat de telefoon is aangeschaft met geld dat uit legale bron afkomstig is nu verdachten niet aannemelijk hebben kunnen maken dat zij over de middelen konden beschikken.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het vermoeden gerechtvaardigd is dat het voorwerp in de tenlastelegging uit enig misdrijf afkomstig is en dat derhalve van de verdachte mag worden verlangd dat hij een min of meer verifieerbare, concrete en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp.
Verdachte heeft op zitting voor het eerst verklaard dat hij zijn geld verdiende met werken in de wasstraat en in de schoonmaakbranche. Verdachte heeft dit echter niet aannemelijk gemaakt door deze stelling bijvoorbeeld met stukken te onderbouwen en is dermate laat met deze verklaring gekomen dat van het Openbaar Ministerie niet hoeft te worden verlangd dat zij dit nog gaan verifiëren. De rechtbank is – anders dan de raadsman en met de officier van justitie – van oordeel dat nu de verklaring die verdachte heeft gegeven over de herkomst van het geld als ongeloofwaardig terzijde moet worden gelegd, er geen andere conclusie mogelijk is dan dat het niet anders kan zijn dan dat het ten laste gelegde voorwerp onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
Ten aanzien van de telefoon die bij de fouillering van de medeverdachte [medeverdachte 1] is aangetroffen kan niet worden vastgesteld dat verdachte deze zelf voorhanden had.
Voor wat betreft de spelcomputer, daarover heeft verdachte ter zitting verklaard dat [kind 1 van verdachte] deze met het geld dat zij voor haar verjaardag heeft gekregen zelf heeft gekocht en gevraagd heeft aan verdachte dit feitelijk voor haar te doen. Verdachte zal hiervan daarom partieel worden vrijgesproken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
2.
op 4 april 2019 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een rolkoffer (Primark) toebehorende aan Primark.
3.
op 4 april 2019 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen
misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen goederen, toebehorende aan [slachtoffer 3] , waarbij hij en haar mededaders
- dichtbij die [slachtoffer 3] zijn gaan staan en
- de omgeving en de handelingen van de mededaders in de gaten hebben gehouden en
- die [slachtoffer 3] gevraagd waar hij vandaan kwam en of hij zijn geld wilde laten zien
- en vervolgens greep naar het geld dat zich in de portemonnee bevond
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
4.
op 4 april 2019 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemengoederen,
toebehorende aan [slachtoffers] , waarbij hij en haar mededaders
- dichtbij die [slachtoffers] zijn gaan staan en
- de omgeving en de handelingen van de mededaders in de gaten hebben gehouden en
- die [slachtoffers] gevraagd waar hij vandaan kwam en of hij zijn geld wilde laten zien
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
5.
op 4 april 2019, in de gemeente Amsterdam, een voorwerpen, te weten Samsung Galaxy note 9 Ocean Blue voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist, dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren.
8.2
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van de feiten komt, anders dan voor feit 1, dan moet bij de straftoemeting worden volstaan met een onvoorwaardelijk strafdeel gelijk aan de tijd dat verdachte in voorarrest heeft gezeten. Verdachte is een jongeman met een blanco strafblad.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich alleen en samen met anderen schuldig gemaakt aan winkeldiefstal, pogingen tot diefstal en witwassen. De verdachten zijn naar Nederland gekomen met als enig doel hier diefstallen te plegen. Verdachte heeft onder meer door middel van een wisseltruc geprobeerd geld van toeristen weg te nemen. Dit is een kwetsbare groep, nu zij over het algemeen het land niet kennen en de taal niet spreken. Deze diefstal dan wel pogingen daartoe en de modus operandi vertonen duidelijk kenmerken van mobiel banditisme. Er is immers sprake van het doelbewust in georganiseerd verband in korte tijd bij daarvoor speciaal uitgezochte winkels en slachtoffers (proberen te) stelen van goederen of geld. Ook blijkt uit het dossier dat verdachte samen met de medeverdachten in een aantal maanden direct voorafgaand aan 4 april 2019 veelvuldig verschillende Europese landen hebben bezocht en daar kortstondig hebben verbleven, terwijl niet is gebleken van verdiensten uit legale inkomsten. De rechtbank rekent de verdachte dit zwaar aan. De rechtbank zal bij de strafmaat rekening houden met de richtlijnen voor mobiel banditisme.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan witwassen. Door witwassen wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast en het draagt bij aan de instandhouding van criminaliteit. Witwassen dekt namelijk onderliggende strafbare feiten af en realiseert de mogelijkheid van een geldelijke beloning voor die strafbare feiten.
De rechtbank houdt bij de strafmaat in positieve zin rekening met de omstandigheid dat verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank de tenlastegelegde mensenhandel en het eenvoudig witwassen niet bewezen. De rechtbank zal daarom een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist.
De rechtbank zal aan verdachte een straf gelijk aan het voorarrest opleggen. Dit houdt in dat aan verdachte een gevangenisstraf van 77 dagen zal worden opgelegd.
Verbeurdverklaring
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de inbeslaggenomen goederen verbeurd moet worden verklaard.
De raadsman is van mening dat de inbeslaggenomen Samsung Galaxy Note 9 aan verdachte moet worden teruggegeven.
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen en niet teruggegeven Samsung Note 9, die aan verdachte toebehoort, wordt verbeurd verklaard en daarvoor vatbaar is, aangezien die telefoon geheel of grotendeels uit de baten van het bewezen geachte is verkregen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 45, 57, 311 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 en 5 eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2, 3, 4 en 5 tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van de feiten 3 en 4:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
ten aanzien feit 5 tweede cumulatief/alternatief:
witwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
77 (zevenenzeventig dagen).
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd:
2 1.00 STK Zaktelefoon
SAMSUNG note 9
5732756
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
1 1.00 STK Sleutel
CITROUN auto
5732295
Dit vonnis is gewezen door
mr. V.V. Essenburg, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en P.J.H. van Dellen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Bouwhuis, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 juli 2019.
[…]