ECLI:NL:RBAMS:2019:5035

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 juli 2019
Publicatiedatum
15 juli 2019
Zaaknummer
13/730008-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Winkeldiefstal en pogingen tot diefstal door een gezin in Amsterdam

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 juli 2019 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die samen met anderen betrokken was bij meerdere diefstallen en pogingen tot diefstal. De verdachte, geboren in 1971 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van het medeplegen van winkeldiefstal en het plegen van pogingen tot diefstal in Amsterdam op 4 april 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten naar Nederland waren gekomen met als doel diefstallen te plegen. Tijdens de zitting op 20 juni 2019 heeft de officier van justitie, mr. A.M. Ruijs, zijn vordering gepresenteerd, terwijl de verdachte en zijn raadsman, mr. L.R. Rommy, hun verdediging hebben gevoerd.

De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal in vereniging van een rolkoffer en pogingen tot diefstal van goederen van toeristen. De rechtbank heeft echter ook geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen van mensenhandel en witwassen, waardoor de verdachte op die punten werd vrijgesproken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 77 dagen, rekening houdend met de tijd die hij al in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank heeft ook de in beslag genomen goederen besproken en besloten dat sommige goederen aan de verdachte moesten worden teruggegeven, terwijl andere goederen bewaard moesten worden voor de rechthebbende.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/730008-19
Datum uitspraak: 4 juli 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag 1] 1971,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 juni 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A.M. Ruijs, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. L.R. Rommy, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
medeplegen van mensenhandel ten aanzien van [persoon 1] (geboren op [geboortedag 2] 2007) en [persoon 2] geboren op [geboortedag 3] 2015) op 4 april 2019 te Amsterdam;
diefstal in vereniging van etenswaren, een rolkoffer en een zonnebril op 4 april 2019 te Amsterdam;
poging tot diefstal in vereniging van goederen toebehorende aan [persoon 3] op 4 april 2019 te Amsterdam;
poging tot diefstal in vereniging van goederen toebehorende aan [persoon 4] en [persoon 5] op 4 april 2019 te Amsterdam;
medeplegen van eenvoudig witwassen van geldbedragen met verschillende valuta in de periode van 4 april 2019 tot en met 8 april 2019 te Amsterdam en/of De Rijp
en/of
medeplegen van witwassen van een Sony Playstation 4, een Samsung Galaxy a7 en een Samsung Galaxy note 9 Ocean Blue in de periode van 4 april 2019 tot en met 8 april 2019 te Amsterdam en/of De Rijp.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
Op 2 april 2019 ontving het Prio-team van de politie in Amsterdam een melding van de Zwitserse politie dat er een bekende Iraanse geldwisseltruccer met zijn gezin actief was in Amsterdam. Volgens de informatie zou het gezin actief zijn geweest en bekend met vermogensdelicten in Frankrijk, Spanje, Zwitserland, Oostenrijk en Duitsland. Op de meegestuurde foto waarop een man, vrouw en een jong meisje stonden afgebeeld werd de Regulierdwarsstraat herkend.
Op 4 april 2019 omstreeks 17:15 uur werden de genoemde personen gezien op het Damrak in Amsterdam in gezelschap van een klein kind en een jonge man. De personen bleken later te zijn: [verdachte] (hierna: [verdachte] , [persoon 6] (hierna: [persoon 6] ), [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ), [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ) en [persoon 7] (hierna: [persoon 7] ). Hierop hebben de verbalisanten de groep gevolgd. Zij hebben geverbaliseerd dat zij tussen 17:18 uur en 18:46 uur meerdere diefstallen en pogingen tot geldwisseltrucs hebben waargenomen, waarbij de kinderen [persoon 2] (toen drie jaar) en [persoon 1] (toen twaalf jaar) zelf een diefstal zouden hebben gepleegd en/of ter afleiding/afscherming aanwezig zijn geweest bij de diefstallen en geldwisseltrucs.
Uit het proces-verbaal van bevindingen en de verklaringen van meerdere slachtoffers blijkt dat de verdachten in een kort tijdsbestek 9 maal toeristen met een Aziatisch dan wel Arabisch uiterlijk aanspraken en hen vroegen waar ze vandaan kwamen en of ze geld uit het land van herkomst bij zich hadden. Hierop vroegen de verdachten of zij dit geld mochten zien en toonden zij de slachtoffers vervolgens hun eigen portemonnee. Drie slachtoffers, waarvan de heer [persoon 3] en één stel de heer en mevrouw [persoon 4] en [persoon 5] , hebben hiervan aangifte gedaan.
4.2
Vrijspraak ten aanzien van het onder 1 en 5 ten laste gelegde
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
In zaken, waarin gedragingen gericht op uitbuiting in arbeid of diensten van een ander, anders dan seksuele uitbuiting van die ander, zijn ten laste gelegd, stelt de rechtbank voorop dat de vraag dient te worden beantwoord of – en zo ja, wanneer – sprake is van 'uitbuiting' in de zin van artikel 273f, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Die beantwoording is sterk verweven met de omstandigheden van het geval, waarbij onder meer betekenis toekomt aan de aard en duur van de tewerkstelling of de te verrichten activiteit, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de verdachte wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd. Hierbij geldt in geval van minderjarige slachtoffers dat de beoordeling van dergelijke factoren tot een andere uitkomst kan leiden dan in het geval het slachtoffer meerderjarig is.
De rechtbank is van oordeel dat kan worden vastgesteld dat verdachte samen met de medeverdachten op 4 april 2019 binnen een tijdsbestek van een half uur wel 9 verschillende gesprekken met toeristen heeft aangeknoopt met de intentie deze toeristen geld afhandig te maken. De verdachten maakten hierbij steeds gebruik van dezelfde modus operandi. Zij spraken de toeristen aan, vroegen waar zij vandaan kwamen, welke valuta daar werd gebruikt en of zij dat geld mochten zien. Steeds waren de kinderen [persoon 1] en [persoon 2] daarbij aanwezig. Bij twee van de ten laste gelegde winkeldiefstallen was een van hen ook zelf degene die het goed wegnam.
Anders dan de officier van justitie en met de raadsman is de rechtbank echter van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachten het oogmerk hadden de kinderen [persoon 2] en [persoon 1] uit te buiten. Uit de wettige bewijsmiddelen is onvoldoende gebleken dat verdachte en de medeverdachten de kinderen doelbewust hebben ingezet met het oogmerk bij de toeristen vertrouwenwekkend over te komen en hen zo te verleiden geld uit hun portemonnee te laten zien. Wat betreft de tenlastegelegde winkeldiefstallen blijkt ook niet dat de verdachten de kinderen hiertoe hebben aangezet om voor de verdachte en de medeverdachten goederen te stelen. Verdachte zal daarom van het onder 1 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde
Anders dan de officier van justitie en met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte van eenvoudig witwassen, zoals onder 5 eerste cumulatief/alternatief ten laste is gelegd, moet worden vrijgesproken, nu niet kan worden bewezen dat de verschillende valuta uit enig eigen misdrijf afkomstig zijn. Er is weliswaar een aanzienlijk bedrag aan euro’s aangetroffen in de hotelkamer waar verdachte met zijn medeverdachte verbleef, maar bewijs dat deze euro’s zijn verkregen uit eigen misdrijf ontbreekt. De rechtbank sluit niet uit dat dit geld wel afkomstig is uit enig misdrijf, nu verdachten niet aannemelijk hebben gemaakt legale inkomsten te hebben. Immers uit het dossier blijkt dat verdachten in de maanden voorafgaand de ten laste gelegde feiten, verscheidene reisbewegingen door Europese landen hebben gemaakt en maar kortstondig en daadwerkelijk in hun verblijfplaats te Anzio, Italië, hebben verbleven om daar inkomen te genereren. Echter, ten aanzien van deze euro’s is alleen het zogeheten schuldwitwassen ten laste gelegd.
Bij de overige in de tenlastelegging genoemde buitenlandse valuta gaat het omgerekend om zulke kleine bedragen dat dit onvoldoende bewijs oplevert voor een onmiddellijke herkomst van deze valuta uit enig eigen misdrijf.
Ook ten aanzien van het onder 5 tweede cumulatief/alternatief zal verdachte worden vrijgesproken, nu dit feit niet kan worden bewezen. Het gaat hier om telefoons die bij de fouillering van de medeverdachten [persoon 6] en [persoon 7] zijn aangetroffen. Hiervan kan niet worden vastgesteld dat verdachte deze zelf voorhanden had.
Voor wat betreft de spelcomputer, daarover heeft verdachte ter zitting verklaard dat [persoon 1] deze met het geld dat zij voor haar verjaardag heeft gekregen en haar spaargeld zelf heeft gekocht.
4.3
Ten aanzien van de overige feiten
De rechtbank acht het onder 2, 3 en 4 bewezen, zoals hierna vermeld. De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Albert Heijn
Uit het strafdossier maakt de rechtbank op dat medeverdachte [persoon 6] degene is geweest die de goederen in het Albert Heijn filiaal heeft weggenomen. De vraag is dan of verdachte kan worden aangemerkt als medepleger van deze diefstal.
Anders dan de officier van justitie en met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte ten aanzien van de diefstal uit de Albert Heijn moet worden vrijgesproken, nu medeplegen niet kan worden bewezen. Er is onvoldoende bewijs dat [persoon 6] aan deze diefstal een wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Het enkel erbij aanwezig zijn is immers onvoldoende om tot een veroordeling voor medeplegen te komen.
[winkel 1]
Ten aanzien van de diefstal van een rolkoffer uit de [winkel 1] overweegt de rechtbank dat uit het proces-verbaal van bevindingen van 4 april 2019 blijkt dat verbalisant [verbalisant 1] heeft gezien dat verdachte, [persoon 7] , [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 6] gezamenlijk de [winkel 1] in liepen. Hij zag dat ze vrijwel meteen samen naar de 1e etage liepen. Bovenaan de roltrap pakte [persoon 1] een rolkoffer waarmee ze weg liep. Vervolgens liep ze samen met de rest van de familie over de 1e etage. Hier spraken ze Aziatisch en Arabisch uitziende mensen aan. Verdachte, [persoon 7] , [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 6] liepen vervolgens naar beneden. Ze gingen gedeeltelijk uit elkaar, waarbij [persoon 1] voorop liep met de koffer. [persoon 1] verliet vervolgens de [winkel 1] zonder de koffer af te rekenen. Hierna verliet ook de rest van de familie de [winkel 1] . Eenmaal buiten hebben de familieleden de rolkoffer verschillende keren vastgehouden en ermee gelopen.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij niet wist dat zijn dochter de koffer wilde meenemen zonder te betalen. Verdachte had op dat moment geen geld bij zich. Pas later in de Mac Donalds kwam hij erachter dat zijn dochter de koffer bij zich had.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten is komen vast te staan. Hoewel geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering, is de bijdrage van verdachte aan het ten laste gelegde van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. De verdachten waren als volwassen gezinsleden verantwoordelijk voor de minderjarige [persoon 1] . De groep is bij binnenkomst in de [winkel 1] direct naar de afdeling met koffers gelopen. Zij zijn constant bij elkaar in de buurt geweest en moeten ervan hebben geweten dat [persoon 1] de koffer niet heeft afgerekend. Geen van de gezinsleden heeft [persoon 1] hierop aangesproken of zich hiervan gedistantieerd. Sterker nog eenmaal buiten hebben de verdachten de koffer allemaal op enig moment vastgehouden. Gezien de gezagsverhouding tussen ouder en dochter was verdachte bij uitstek degene die had kunnen en moeten ingrijpen, door haar eenvoudig de koffer af te pakken en deze weer terug te zetten. Dat hij zich desondanks niet distantieerde van haar handelen, geeft zijn bijdrage aan het wegnemen van de koffer extra gewicht. Daarnaast heeft verdachte verklaard geen geld op zak te hebben, doch na de aanhouding bij de fouillering van verdachte werd € 75,- aangetroffen.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte gelet op het voorgaande volstrekt ongeloofwaardig en zal deze terzijde schuiven. Dit maakt dat de rechtbank – met de officier van justitie en anders dan de raadsman – de diefstal in vereniging bewezen acht.
[winkel 2]
Anders ligt dat ten aanzien van de diefstal van de zonnebril. De rechtbank stelt vast dat uit het proces-verbaal van bevindingen van 4 april 2019 blijkt dat [persoon 2] een witte bril uit het rek pakte en deze op zijn hoofd zette. Vervolgens liep [persoon 7] naar [persoon 2] toe en liep met hem de winkel uit. De verbalisant zag vervolgens dat [persoon 7] [persoon 2] een schouderklopje gaf. Vervolgens verlieten ook verdachte en [persoon 6] de winkel, zonder de zonnebril te betalen bij de kassamedewerker. De rechtbank is van oordeel dat het vragen oproept dat verdachte en [persoon 6] , die als ouders verantwoordelijk voor hem zijn, geen actie hebben ondernomen, toen zij hun zoon met een zonnebril zagen die niet van hem is. Desondanks is de rechtbank, anders dan de officier van justitie en met de raadsman, van oordeel dat er onvoldoende bewijs is om te kunnen vaststellen dat verdachte een wezenlijke bijdrage aan het wegnemen van de zonnebril heeft geleverd. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte het wegnemen van de zonnebril ter plaatse heeft waargenomen en wordt ook niet duidelijk of verdachte al direct na het incident er achter kwam dat zijn zoontje de bril had meegenomen zonder te betalen. Het bewijs voor een bewuste en nauwe samenwerking bij het wegnemen van de bril ontbreekt dan ook. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank overweegt dat uit het proces-verbaal van bevindingen van 4 april 2019 blijkt dat verbalisant [verbalisant 2] en [verbalisant 1] zagen dat verdachte, [persoon 7] , [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 6] de Bershka inliepen en daar een man en een vrouw benaderden en aanspraken. Deze man bleek [persoon 3] uit Singapore te zijn. [persoon 6] en [persoon 7] voerden het woord. Er werd gepraat en gelachen en er werd contact gezocht. Vervolgens werd er gewezen naar de portemonnee. [persoon 7] pakte zijn portemonnee en hield deze voor zich en liet zijn geld zien. De verbalisanten zagen dat er door [persoon 7] bij [persoon 3] werd aangedrongen om zijn portemonnee te pakken, wat [persoon 3] uiteindelijk ook deed. Hierop bracht [persoon 7] zijn hand naar de portemonnee van [persoon 3] en keek hierin. [persoon 7] raakte hierbij met zijn hand het geld ook daadwerkelijk aan. [persoon 3] was hier echter niet van gediend en trok hierop zijn portemonnee terug. Verdachte liep er tijdens het gesprek omheen en hield de omgeving in de gaten. [persoon 3] heeft hierop aangifte gedaan. Hij heeft verklaard dat hij werd aangesproken door een vrouw met een kind. Zij vroeg hem waar hij vandaan kwam en of hij geld had. De man vroeg of hij het geld mocht zien, waarop [persoon 3] zijn portemonnee pakte. Vervolgens greep de man naar zijn geld.
Verdachte heeft verklaard dat hij uit nieuwsgierigheid aan toeristen heeft gevraagd waar ze vandaan kwamen en welke valuta zij gebruikten.
Volgens bestendige rechtspraak is sprake van een strafbare poging, als de bewezenverklaarde feitelijke handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvormen moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf. Dit criterium voor een begin van uitvoering brengt mee dat uit de gedraging de criminele intentie kan worden afgeleid en dat de gedraging dicht tegen het misdrijf aanzit, want gericht is op de voltooiing van het misdrijf. Het hangt van het voorgenomen misdrijf in kwestie af of een bepaalde handeling als zodanig moet worden beschouwd (zie: ECLI:NL:PHR:2009:BJ3566).
In de onderhavige zaak heeft de rechtbank hiervoor vastgesteld dat de verdachten in het tijdsbestek van ongeveer een half uur 9 toeristen hebben aangesproken aan wie zij steeds dezelfde vragen hebben gesteld, te weten waar ze vandaan kwamen, of zij geld uit hun land van herkomst bij zich hadden en of zij dit aan verdachten wilden tonen, waarbij verdachten telkens hun eigen portemonnee eerst toonden. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat uit deze handelingen en gedragingen van de verdachten de criminele intentie blijkt, nu gelet op de uiterlijke verschijningsvormen zij zijn gericht op het wegnemen van het geld van de aangevers. De verklaring van verdachte wordt terzijde geschoven nu deze gelet op het voorgaande volstrekt ongeloofwaardig is. De rechtbank acht de poging tot diefstal bewezen.
Wel zal de rechtbank partieel vrijspreken van het ten laste gelegde ‘pakken van de portemonnee’, omdat de politie observeert dat [persoon 7] het geld met zijn handen aanraakt zonder de portemonnee vast te pakken.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
De rechtbank overweegt dat uit het proces-verbaal van bevindingen van 4 april 2019 blijkt dat verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zagen dat [persoon 6] [persoon 4] en [persoon 5] afkomstig uit Dubai aansprak. Verdachte stond erbij en [persoon 2] zat op de gestolen koffer van de [winkel 1] . [persoon 1] stond tussen verdachte en [persoon 6] in. [persoon 7] stond in de deuropening van de Febo en keek toe op de situatie. Tevens was te zien dat [persoon 6] een portemonnee van verdachte kreeg aangereikt om deze vervolgens te tonen aan [persoon 4] en [persoon 5] . Uit de verklaringen van aangevers [persoon 4] [persoon 5] blijkt dat er een gezin bestaande uit vijf personen op hen af kwam lopen en dat zij werden aangesproken door de vader en de moeder. Zij vroegen waar zij vandaan kwamen, waarop zij antwoordden dat zij uit Dubai kwam. Vervolgens vroegen zij of de aangevers hier bewijs van hadden en met wat voor geld daar werd betaald. De man vroeg of aangever zijn portemonnee wilde pakken. Aangever [persoon 4] wilde dit niet, waarop de man opdringerig werd. Hierop liet de man plotseling zijn eigen portemonnee met inhoud zien. Vervolgens zijn de aangevers weggelopen.
Ook hier is de rechtbank, gelet op het voorgaande en hetgeen is overwogen onder het ‘ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde’ van oordeel dat uit de vastgestelde handelingen en gedragingen van de verdachten de criminele intentie blijkt, nu gelet op de uiterlijke verschijningsvormen zij zijn gericht op het wegnemen van het geld van aangevers. De rechtbank acht – met de officier van justitie en anders dan de raadsman – de poging tot diefstal bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
2.
op 4 april 2019 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een rolkoffer ( [winkel 1] ) toebehorende aan [winkel 1] ;
3.
op 4 april 2019 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen
misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen goederen, toebehorende aan [persoon 3] , waarbij hij en zijn mededaders
- dichtbij die [persoon 3] zijn gaan staan en
- de omgeving en de handelingen van de mededaders in de gaten hebben gehouden en
- die [persoon 3] gevraagd waar hij vandaan kwam en of hij zijn geld wilde laten zien
- en vervolgens greep naar het geld dat zich in de portemonnee bevond
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
op 4 april 2019 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemengoederen,
toebehorende aan [persoon 4] en [persoon 5] , waarbij hij en zijn mededaders
- dichtbij die [persoon 4] en [persoon 5] zijn gaan staan en
- de omgeving en de handelingen van de mededaders in de gaten hebben gehouden en
- die [persoon 4] en [persoon 5] gevraagd waar hij vandaan kwam en of hij zijn geld wilde laten zien
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren.
8.2
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van de tenlastegelegde feiten er rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat de voorlopige hechtenis verdachte zwaar valt. Verdachte is door de detentie gescheiden van zijn kinderen. Verdachte is nog nooit met de justitiële autoriteiten in contact gekomen. Indien verdachte van het onder 1 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken dan is de situatie als bedoeld in artikel 67a derde lid van het Wetboek van Strafvordering van toepassing.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan winkeldiefstal en pogingen tot diefstal. De verdachten zijn naar Nederland gekomen met als enig doel hier diefstallen te plegen. Verdachte heeft onder meer door middel van een wisseltruc geprobeerd geld van toeristen weg te nemen. Dit is een kwetsbare groep, nu zij over het algemeen het land niet kennen en de taal niet spreken. Deze diefstal dan wel pogingen daartoe en de modus operandi vertonen duidelijk kenmerken van mobiel banditisme. Er is immers sprake van het doelbewust in georganiseerd verband in korte tijd bij daarvoor speciaal uitgezochte winkels en slachtoffers (proberen te) stelen van goederen of geld. Ook blijkt uit het dossier dat verdachte samen met de medeverdachten in een aantal maanden direct voorafgaand aan 4 april 2019 veelvuldig verschillende Europese landen hebben bezocht en daar kortstondig hebben verbleven, terwijl niet is gebleken van verdiensten uit legale inkomsten. De rechtbank rekent de verdachte dit zwaar aan. De rechtbank zal bij de strafmaat rekening houden met de richtlijnen voor mobiel banditisme.
De rechtbank houdt bij de strafmaat in positieve zin rekening met de omstandigheid dat verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank de tenlastegelegde mensenhandel en witwassen niet bewezen. De rechtbank zal daarom een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist.
De rechtbank zal aan verdachte een straf gelijk aan het voorarrest opleggen. Dit houdt in dat aan verdachte een gevangenisstraf van 77 dagen zal worden opgelegd.
In beslaggenomen goederen
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de inbeslaggenomen goederen verbeurd moeten worden verklaard.
De raadsman is van mening dat de inbeslaggenomen goederen terug moeten naar verdachte.
De inbeslaggenomen goederen zoals onder 1 t/m 13 op de beslaglijst opgenomen kunnen retour naar de verdachte. Het onder 15 genoemde goed kan aan [persoon 1] worden geretourneerd. Het onder 14 genoemde goed dient te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 45, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 en 5 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien de feiten 3 en 4:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
77 (zevenenzeventig dagen).
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan
verdachtevan:
1 Geld Euro 75.00
5732293 IBG 4-4-19
2 Geld buitenlands
5732296 IBG 4-4-19 1000 indiaase roepies icour
3 Geld buitenlands
5732298 ibg 4-4-2019 102 USD
4 Geld buitenlands
5734236 ibg 9-4-19 10 HKD (HONGKONG DOLLA
5 Geld buitenlands
5735185 IBG 9-4-19 1000 Japanse Yen
6 Geld buitenlands
5785192 ibg 9-4-19 20 zwitserse frank
7 Geld Euro 75.00
5735195 ibg 9-4-19
8 Geld buitenlands
5735203 ibg 9-4-19 1000 korean won
9 Geld buitenlands
5735208 ibg 9-4-19 100 indian Rupee incourant
10 Geld buitenlands
5735212 ibg 9-4-19 141 usd
11 Geld buitenlands
5735241 ibg 9-4-10 50 duitse mark incourant
12 Geld Euro 370.00
5734214; IBGN 9-4-2019
13 Geld Euro 1000.00
5734220; IBGN 9-4-2019
Gelast de teruggave aan
[persoon 1]van:
15 1.00 STK Spelcomputer
PLAYSTATION PSP4
5732691 IN VERPAKKING
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
14 1.00 STK Personenauto [kenteken]
CITROEN c5
5732549
Dit vonnis is gewezen door
mr. V.V. Essenburg, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en P.J.H. van Dellen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Bouwhuis, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 juli 2019.
[...]