In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de weigering van verweerder om een A1-verklaring af te geven. Het primaire besluit, waarin deze weigering werd gecommuniceerd, dateert van 24 juli 2018. Eiseres heeft haar bezwaar op 7 september 2018 ingediend, terwijl de bezwaartermijn op 4 september 2018 afliep. Verweerder verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat het bezwaarschrift pas na afloop van de termijn bij PostNL was aangeboden.
Tijdens de zitting op 4 juni 2019 heeft de gemachtigde van eiseres betoogd dat het bezwaarschrift op tijd was ingediend, omdat het op 4 september 2018 was afgegeven aan een medewerker van eiseres, die het in de postbak had gedeponeerd. Eiseres stelde dat het ophalen van de post door een externe partij, [naam], als 'ter post bezorgen' moest worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde echter dat alleen verzending via PostNL als ter post bezorgen kan worden beschouwd volgens artikel 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank volgde eiseres niet in haar standpunt en concludeerde dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 9 juli 2019, en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.