ECLI:NL:RBAMS:2019:4981

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 juli 2019
Publicatiedatum
11 juli 2019
Zaaknummer
13-654197-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk ongeval op de Ring A10 met opzet op de dood van twee motorrijders

Op 12 juli 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man die op 23 december 2018 betrokken was bij een dodelijk ongeval op de Ring A10 te Amsterdam. De verdachte werd beschuldigd van doodslag op de bestuurder en bijrijdster van een motorfiets, [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2]. Tijdens de zitting op 28 juni 2019 heeft de rechtbank het bewijs tegen de verdachte beoordeeld, waarbij getuigenverklaringen en camerabeelden zijn gebruikt. De officier van justitie stelde dat de verdachte opzettelijk met zijn auto tegen de motorfiets is gereden, wat leidde tot de fatale val van de motorrijders. De verdediging betwistte de opzet en stelde dat de verdachte niet bewust op de motor was ingereden, maar dat hij in een schrikreactie had gehandeld.

De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor voorwaardelijk opzet op de dood van de slachtoffers. De verdachte had zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de motorrijders zouden komen te overlijden door zijn gevaarlijke rijgedrag. De rechtbank achtte de doodslag wettig en overtuigend bewezen en veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van 8 jaar en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor 4 jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de gevolgen voor de nabestaanden, en dat de verdachte zich had laten leiden door emoties, wat leidde tot de dood van twee mensen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13-654197-18
Datum uitspraak: 12 juli 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [verdachte] op [geboortedag] 1966,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] ,
[woonplaats] ,
gedetineerd in het [naam Justititieel Complex] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 juni 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H.H. Boersma en van wat verdachte en zijn raadsman mr. B.C. Swier naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat,
primair,
hij op of omstreeks 23 december 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door zijn (verdachtes) personenauto tweemaal, althans eenmaal naar rechts te sturen of te brengen, tegen, althans in de richting van, de zich aldaar rechts van hem bevindende [naam slachtoffer 1] , de bestuurder van een motorfiets, en zijn ( [naam slachtoffer 1] )
bijrijdster [naam slachtoffer 2] , ten gevolge waarvan die [naam slachtoffer 1] en die [naam slachtoffer 2] ten val kwamen.
Subsidiair,
hij op of omstreeks 23 december 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmee rijdende over de Rijksweg A10, zich zodanig, te weten roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
waardoor twee anderen, genaamd [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] werden gedood,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Rijksweg A10, komende uit de richting van de Coentunnel, en gaande in de richting van de Nieuwe Leeuwarderweg,
- terwijl het regende en/of de weg vochtig was,
- terwijl het donker was,
verdachte heeft zijn personenauto tweemaal, althans eenmaal naar rechts gestuurd, althans naar rechts gebracht,
verdachte heeft zich (daarbij) niet, althans niet tijdig en/of voldoende, vergewist en/of is zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende, blijven vergewissen dat de zich rechts van hem bevindende rijstrook vrij was van enig verkeer,
verdachte heeft bij het wisselen van rijstrook, althans bij een belangrijke zijdelingse verplaatsing, een zich rechts van hem bevindende bestuurder van een motorfiets, te weten [naam slachtoffer 1] , geen voorrang verleend, althans niet voor laten gaan en/of heeft verdachte (vervolgens) niet, althans niet tijdig en/of voldoende afgeremd en/of heeft verdachte onvoldoende gas gegeven en/of is verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende uitgeweken voor deze verkeersdeelnemer,
verdachte is (vervolgens) tegen voornoemde [naam slachtoffer 1] en/of zijn ( [naam slachtoffer 1] ) bijrijdster [naam slachtoffer 2] , aangereden en en/of aangebotst, althans met die [naam slachtoffer 1] en/of die [naam slachtoffer 2] in botsing gekomen,
ten gevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] ten val zijn gekomen en (vervolgens) zijn overleden.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de primair ten laste gelegde doodslag kan worden bewezen. Uit de verklaringen van vier getuigen volgt dat verdachte, onder de in het schriftelijk requisitoir vermelde omstandigheden, tweemaal bewust met zijn personenauto op de motor is ingereden en deze ook daadwerkelijk heeft geraakt, waardoor de motor onderuit is gegaan en de bestuurder van de motor, [naam slachtoffer 1] , en de bijrijdster van de motor, [naam slachtoffer 2] , ten val zijn gekomen en zijn overleden. Dit levert, gezien de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze gedraging is verricht, voorwaardelijk opzet op de dood van voornoemde [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] op.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde niet betwist. De raadsman heeft verder aangevoerd, onder verwijzing naar zijn pleitnotities, dat verdachte van de primair ten laste gelegde doodslag dient te worden vrijgesproken. Verdachte betwist uitdrukkelijk dat hij bewust op de motor is ingereden. Hij kan zich niet herinneren dat hij een abrupte stuurbeweging in de richting van de rechts van hem rijdende motor heeft gemaakt en van opzet is dan ook geen sprake geweest. Verdachte is wel achter de motorrijder aangereden nadat hij in de bocht van de A8 naar de A10 door de motorrijder was afgesneden en tegen de vangrail was gereden. Hij wilde contact maken met de motorrijder om de schade te regelen en is daartoe dicht naast de motorrijder gaan rijden. Mogelijk heeft hij daarbij onbewust een stuurbeweging naar rechts gemaakt. Dat gedrag is zonder meer verwijtbaar, maar levert geen doodslag op.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Bewijs van opzet
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of er wettig en overtuigend bewijs is voor doodslag, zoals primair is tenlastegelegd. Daartoe is vereist dat er bij verdachte sprake is geweest van opzet op de dood van de slachtoffers.
De rechtbank stelt voorop dat niet is gebleken dat verdachte de intentie heeft gehad om [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] van het leven te beroven. Van opzet op de dood van de slachtoffers kan echter ook sprake zijn als verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de slachtoffers zouden komen te overlijden (voorwaardelijk opzet).
3.3.2.
De redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit en betrekt in haar overwegingen het (bewijs)verweer van de verdediging. [1]
Op 23 december 2018 heeft op de rijbaan van de A-10 te Amsterdam, komende uit de richting van de A8 Zaandam en gaande in de richting van de Nieuwe Leeuwarderweg, een verkeersongeval plaatsgevonden. Het betrof een aanrijding tussen een personenauto en een motorfiets. De personenauto werd bestuurd door verdachte en de motorfiets door [naam slachtoffer 1] . Als gevolg van deze aanrijding is de motorfiets ten val gekomen en kwamen zowel de bestuurder als de bijrijdster, [naam slachtoffer 2] , om het leven. [2]
Volgens de verklaring van verdachte [3] en na het uitkijken van de camerabeelden van Rijkswaterstraat [4] is duidelijk geworden dat er voorafgaand aan deze aanrijding tussen beide voertuigen een verkeerstwist heeft plaatsgevonden op de rijbaan van de A8 in de bocht naar de A10. Verdachte reed op dat moment op de linkerrijbaan van de A8. Vlak voordat hij een auto op de rechterrijbaan zou gaan inhalen werd hij zelf aan de rechterkant ingehaald door een motorfiets. De bestuurder van de motorfiets manoeuvreerde op het allerlaatste moment tussen de twee auto’s door. Verdachte maakte een uitwijkende manoeuvre en reed daarbij omstreeks 16:41:42 uur met de linkerzijde van zijn auto tegen de middengeleiderail. Nadat de bestuurder van de motorfiets doorreed heeft verdachte de achtervolging ingezet, naar eigen zeggen omdat zijn auto was beschadigd en hij het kenteken van de motorfiets wilde noteren. [5]
Uit de verklaringen van verdachte en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , alsmede uit de camerabeelden van Rijkswaterstraat, is gebleken dat verdachte met zijn personenauto in de richting van de motorfiets is gereden. [getuige 1] was de bestuurster van een rode Fiat Panda en reed samen met haar man [getuige 2] op de rechterrijbaan van de A10. Zij hebben gezien dat zij met een snelheid van ongeveer 100 tot 110 km/u aan de rechterkant, over de vluchtstrook, werden ingehaald door de motorfiets en aan de linkerkant door de auto van verdachte. [6]
Blijkens de camerabeelden van Rijkswaterstaat en de verklaringen van de inzittenden van de Fiat Panda reed de motorfiets na deze inhaalactie vóór de Fiat Panda op de rechterrijbaan en de auto van verdachte op de middelste rijbaan. Vervolgens is op de camerabeelden te zien, wat ook de rechtbank heeft waargenomen tijdens het uitkijken van de camerabeelden op de zitting van 28 juni 2019, dat verdachte van de middelste rijbaan naar de rechterrijbaan rijdt, waar op dat moment de motorfiets rijdt. Blijkens de laatste beschikbare beelden rijden zowel verdachte als de motorfiets omstreeks 16:42:09 uur min of meer naast elkaar op de rechterrijbaan. [7]
De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , die op dat moment vlak achter verdachte en de motorfiets rijden, hebben vervolgens gezien dat de auto van verdachte en de motorfiets op dezelfde rijbaan bleven rijden waarop zij ook zelf reden. Verdachte reed dicht langs en naast de motorfiets. Op de momenten dat verdachte meer naar rechts reed, ging de motor ook meer naar rechts en zodoende meer richting de vluchtstrook. Op een gegeven moment hebben de voertuigen elkaar geraakt. De eerste keer dat dit gebeurde raakte de auto van verdachte de motorfiets aan de zijkant waarna de motorfiets een beetje ging zwabberen. De bestuurder van de motorfiets wist dit te corrigeren en hield de motorfiets recht op de rijbaan. Hierna zagen de getuigen dat de auto van verdachte een beetje naar links reed en vervolgens met een ruk naar rechts ging. De auto van verdachte raakte de motorfiets daarop aan de achterzijde en de motorfiets kwam ten val, waardoor de motorrijder en de bijrijdster op de weg vielen. [8]
Verdachte heeft ter terechtzitting van 28 juni 2019 verklaard dat hij na de aanrijding met de vangrail op de A8 achter de motorfiets is aangereden met de intentie om de schade te regelen met de bestuurder van de motorfiets. Hij had aan zijn dochter gevraagd het kenteken van de motorfiets te noteren, maar dat was door de hectiek niet gelukt. Verdachte is op de rijbaan van de A10 naast de motorfiets gaan rijden met de bedoeling om de motorrijder te bewegen te stoppen. Zijn dochter heeft door het openstaande raam van de auto in de richting van de motorrijder de nodige gebaren gemaakt en geschreeuwd dat hij moest stoppen. De motorrijder reed echter door en heeft een trappende beweging gemaakt in de richting van (de spiegel van) de auto van verdachte. [9] Dat de motorrijder zo’n beweging heeft gemaakt in de richting van de auto is gezien door getuige [getuige 2] . [10]
Verdachte heeft verder ter zitting verklaard dat hij beseft hoe kwetsbaar een motorrijder is. Hij reed hooguit 110 km/u op het moment dat de motorfiets een auto die op de rechter rijbaan reed – kennelijk de Fiat Panda van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] – via de vluchtstrook inhaalde en hij deze auto via de middelste rijbaan inhaalde. Verdachte kon op dat moment ook niet harder rijden, omdat het zicht slecht was. Het was donker en het regende. Verdachte heeft naar rechts gestuurd om contact met de motorrijder te maken. Hij reed op dat moment in de bocht op de A10. Verdachte dacht dat het niet zo gevaarlijk was om op de rechter rijbaan naast de motorfiets te gaan rijden, omdat een motorfiets veel smaller is dan een auto. De motorrijder reed op dat moment schuin rechts vóór hem. Nadat de motorrijder de trappende beweging had gemaakt realiseerde verdachte zich dat hij het maar beter hierbij kon laten. Verdachte heeft wat afgeremd, waarna de motorrijder met de achterkant van de motorfiets de voorkant van zijn auto licht heeft geraakt. Verdachte zag vervolgens de motorfiets niet meer en kort daarna zag hij de motorfiets over de rijbaan voorbij glijden. Verdachte weet dat het gevaarlijk is wat hij heeft gedaan. Hij had beter niet naast de motorfiets kunnen gaan rijden, maar op dat moment heeft verdachte er niet bij stil gestaan wat er kon gebeuren.
Geconfronteerd met de getuigenverklaringen dat hij een abrupte stuurbeweging naar rechts zou hebben gemaakt heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij dit niet bewust heeft gedaan. Op het moment dat zijn dochter probeerde contact te maken met de motorrijder, probeerde hij op de rijbaan voor hem te letten. Verdachte moest de auto naar links bijsturen, omdat hij in een bocht reed en hij hield de motorrijder vanuit zijn ooghoeken in de gaten, Omdat zijn dochter volledig flipte en aan het schreeuwen was in de auto kan het zijn, aldus verdachte, dat hij in een schrikreactie een stuurbeweging naar rechts heeft gemaakt. [11]
Na het ongeval heeft getuige [getuige 1] 112 gebeld [12] en is getuige [getuige 2] naar de slachtoffers gerend. Hij zag een slachtoffer liggen op de vluchtstrook. Het andere slachtoffer lag 5 meter van het eerste slachtoffer onder de vangrail. [13] De getuigen hebben allebei een vrouw horen zeggen: “Pa ben je nou gek. Je deed het expres.” [14] Deze vrouw, getuige [getuige 3] , heeft ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat haar vader een aantal keer op de motor heeft ingestuurd en dat de motor bij de laatste keer werd geraakt. De motor ging onderuit en zij zag dat de mensen eraf vlogen. Zij was heel boos op haar vader en is uit de auto gestapt. Zij weet ook zeker dat zij tegen haar vader heeft gezegd: “Je deed het expres”. [15]
Nadat de motorfiets ten val is gekomen zijn de bestuurder en bijrijdster gevallen en tegen de rechter geleiderail aangegleden. De verbalisanten ter plaatse troffen de lichamen van de bestuurder en bijrijdster van de motorfiets in een onnatuurlijke stand aan. Er waren geen tekenen van leven meer. Door het ongeval hebben [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] volgens de forensisch arts zodanig ernstig letsel opgelopen, te weten een gebroken nek- en rugwervel, dat zij direct aan hun verwondingen zijn overleden. [16]
3.3.3.
Voorwaardelijk opzet
ToetsingskaderVolgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij de verdachte aanwezig is dan wel bij hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat in geval van die wetenschap ook sprake kan zijn van bewuste schuld.
Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die naar het oordeel van de rechter ervan is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest.
Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van bewuste schuld dan wel van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaring van de verdachte en/of getuigenverklaringen geen inzicht geven over wat ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn, zoals gezegd, de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de kans dat [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] zouden komen te overlijden is derhalve niet alleen vereist dat de verdachte ten tijde van de hem verweten gedragingen wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zou intreden, maar ook dat hij die kans bewust heeft aanvaard, althans minstens op de koop toe heeft genomen.
Verdachte heeft niet betwist dat in geval van een aanrijding van een auto met een motorfiets bij een snelheid van ongeveer 110 km/u, waardoor deze ten val komt, sprake is van een aanmerkelijke kans dat de berijders van de motorfiets hierdoor komen te overlijden. Hij stelt echter dat hij deze kans niet bewust heeft aanvaard.
De rechtbank stelt voorop dat de aanrijding heeft plaatsgevonden in het kader van een conflict tussen verdachte en de bestuurder van de motorfiets. Verdachte was op de rijbaan van de A8 afgesneden door de motorfiets en is daarna achter de motorfiets aan gegaan. Vervolgens is hij op korte afstand naast de motorfiets gaan rijden, zelfs op dezelfde (rechter)rijbaan als waarop de motorfiets op dat moment reed, naar eigen zeggen om de bestuurder te sommeren om te stoppen. Dit rijgedrag is op zichzelf al zeer gevaarzettend, waar in dit geval nog bijkwam dat het op dat moment donker was en dat het hard regende. Uit de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , welke worden ondersteund door de verklaring van de dochter van verdachte, komt een duidelijk beeld naar voren van hetgeen vervolgens vlak voorafgaand aan de val van de motor is gebeurd. Verdachte heeft bij een snelheid van ongeveer 110 km/u tweemaal naar rechts gestuurd en daarbij de motorfiets aangetikt. Na de eerste keer raakte de motorfiets uit balans maar wist de bestuurder zijn motorfiets nog overeind te houden. Voordat de auto van verdachte de motorfiets de tweede keer aantikte heeft verdachte een beweging naar links gemaakt gevolgd door een abrupte stuurbeweging naar rechts in de richting van de op dat moment op korte afstand rechts van hem rijdende motorfiets. Hierdoor heeft de auto van verdachte de motorfiets een tweede keer geraakt waardoor deze ten is val gekomen.
De rechtbank is van oordeel dat deze gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer zijn gericht op het ten val brengen van de motorfiets, en daarmee op de dood van de bestuurder ( [naam slachtoffer 1] ) en de bijrijdster ( [naam slachtoffer 2] ), dat het niet anders kan dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank acht de primair ten laste gelegde doodslag wettig en overtuigend bewezen.
3.3.4.
Nadere overweging
De raadsman heeft aangevoerd dat de verklaring van getuige [getuige 4] van het bewijs dient te worden uitgesloten. Nu de rechtbank deze verklaring niet als bewijsmiddel hanteert, behoeft dit verweer geen verdere bespreking.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte,
ten aanzien van het primair ten laste gelegde,
op 23 december 2018 te Amsterdam [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door zijn, verdachtes, personenauto tweemaal naar rechts te sturen, in de richting van, de zich aldaar rechts van hem bevindende [naam slachtoffer 1] , de bestuurder van een motorfiets, en zijn bijrijdster [naam slachtoffer 2] , ten gevolge waarvan die [naam slachtoffer 1] en die [naam slachtoffer 2] ten val kwamen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zin volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het primair bewezen geachte dient te worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaar en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 10 jaar.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een volstrekt onacceptabele vorm van eigen richting. Hij is daardoor verantwoordelijk voor de plotselinge dood van twee mensen die nog een heel leven voor zich hadden.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft als strafmaatverweer naar voren gebracht dat verdachte in een fractie van een seconde een noodlottige beslissing heeft genomen, waarvan de gevolgen rampzalig zijn. Het besef dat dit heeft geleid tot de dood van twee mensen zorgt voor grote somberheid en depressie bij verdachte. Verdachte zag zijn dochter ‘flippen’ na een sla-beweging van de motorrijder, waarbij rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat hij al eerder een ongeluk heeft gehad met zijn dochter in de auto. Dit extreme korte moment van noodlottig handelen, dient mee te wegen in de strafmaat. Als verdachte langer de gelegenheid had gehad om na te denken, was dit niet gebeurd. Hij wordt, zoals blijkt uit de verklaringen van de karakter-getuigen afgeschilderd als een rustige en bekwame man. Verdachte heeft nog nooit in de gevangenis gezeten. Hij had tot het ongeluk de gedeeltelijke zorg voor zijn 15-jarige dochter, maar zij wil hem niet meer zien en dat valt hem zwaar. Verdachte had verder de zorg voor zijn hulpbehoevende ouders en heeft als gevolg van de detentie zijn huurwoning verloren.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan doodslag op [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] , een van de meest ernstige feiten die het Wetboek van Strafrecht kent.
De rechtbank gaat er vanuit dat verdacht die dag niet met zijn dochter in de auto van huis is gegaan om iemand te doden, maar verdachte kan worden verweten dat hij zich volledig heeft laten gaan in een reactie op een gevaarlijke manoeuvre van de motorrijder. Hij is er achteraan gegaan en is, met hoge snelheid, terwijl hij vlak naast de motorfiets reed, bewust tweemaal tegen die motorfiets aangereden. Hij wist hoe kwetsbaar mensen op een motorfiets zijn en ook was hij zich ervan bewust dat er in dit geval twee personen op de motorfiets zaten, van wie bovendien in ieder geval de bijrijdster geen enkel verwijt gemaakt kon worden ten aanzien van de gevaarlijke manoeuvre van de motorfiets. Verdachte heeft zich volledig laten leiden door zijn emoties met de dood van twee mensen en onherstelbaar leed voor de nabestaanden als gevolg. Gelet hierop kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een langdurige vrijheidsbenemede straf.
Voor wat betreft de persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 27 maart 2019, een pro justitie rapportage van gezondheidspsycholoog drs. T. ’t Hoen van 20 juni 2019, het strafblad van verdachte en op wat verdachte en zijn raadsman ter zitting naar voren hebben gebracht.
Het staat buiten kijf dat deze zaak en deze uitspraak aanzienlijke gevolgen heeft voor het verdere leven van verdachte, maar dat weegt niet op tegen het verlies en het grote verdriet van de nabestaanden, zoals onder woorden is gebracht in de slachtofferverklaringen van de nabestaanden. Hieruit komt naar voren wat het verlies van [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] voor de nabestaanden, vrienden en kennissen heeft betekend. Het leed en het verdriet dat verdachte door zijn rijgedrag heeft veroorzaakt is zeer ingrijpend en onherstelbaar. De rechtbank realiseert zich dat geen enkele straf, in welke vorm of van welke hoogte dan ook, voor de nabestaanden het gemis van [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] zal kunnen wegnemen. Zij zijn door het gedrag van verdachte uit het leven weggerukt.
De rechtbank acht alles afwegende de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf passend en geboden. Naast het opleggen van een gevangenisstraf is een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen geboden om enerzijds recht te doen aan de ernst van het bewezenverklaarde en om anderzijds de veiligheid van andere verkeerdeelnemers voor een lange periode te beschermen. De rechtbank acht, anders dan de officier van justitie, een ontzegging van de bevoegdheid motorijtuigen te besturen voor de duur van 4 jaar aangewezen. Bij het bepalen van de duur hiervan heeft de rechtbank rekening gehouden met het bepaalde in artikel 180 lid 7 van de Wegenverkeerswet 1994, waaruit volgt dat de termijn van deze ontzegging wordt verlengd met de tijd dat verdachte gedurende de ontzegging zijn vrijheid is ontnomen.

8.8. Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179a van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
Doodslag, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
8 jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van
4 jaar.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Dolfing, voorzitter,
mrs. R.A. Overbosch en P.L.C.M. Ficq, rechters,
in tegenwoordigheid van E.J.M. Veerman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 juli 2019.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal Onderzoek plaats ongeval van 27 maart 2019 (p. 137, 147).
3.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 28 juni 2019.
4.Proces-verbaal bevindingen m.b.t. uitkijken camerabeelden (p. 37-39).
5.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 28 juni 2019; proces-verbaal bevindingen m.b.t. uitkijken camerabeelden (p. 38-39); proces-verbaal Souche-onderzoek van 26 december 2018 (p. 83).
6.Een proces-verbaal van verhoor van getuigen [getuige 2] en [getuige 1] van 21 maart 2019, van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
7.Proces-verbaal bevindingen m.b.t. uitkijken camerabeelden (p. 37-39).
8.Een proces-verbaal van verhoor van getuigen [getuige 2] en [getuige 1] van 21 maart 2019, van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank; proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 23 december 2018 (p. 31).
9.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 28 juni 2019.
10.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] van 21 maart 2019, van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
11.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 28 juni 2019.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 23 december 2018 (p. 31).
13.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 23 december 2018 (p. 34).
14.Een proces-verbaal van verhoor van getuigen [getuige 2] en [getuige 1] van 21 maart 2019, van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
15.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] van 21 maart 2019, van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
16.Proces-verbaal van bevindingen van 23 december 2018 (p. 1-2); proces-verbaal Onderzoek plaats ongeval van 27 maart 2019 (p. 147-148); geschriften, te weten een verslag betreffende een niet natuurlijke dood van [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] (p. 169 en 178).