In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 11 juli 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [gedaagde]. De zaak betreft een geschil over de executie van een uitspraak van de rechtbank Meknes in Marokko, waarin alimentatie is vastgesteld. [eiser] vordert dat [gedaagde] de executie van deze uitspraak staakt, omdat hij van mening is dat de Nederlandse rechter bevoegd is om over de alimentatie te oordelen en dat de Marokkaanse uitspraak onterecht is. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen met elkaar gehuwd zijn geweest en twee minderjarige kinderen hebben. De rechtbank heeft de feiten van de zaak in detail uiteengezet, waaronder de eerdere echtscheidingsbeschikking en de alimentatieverplichtingen die daaruit voortvloeien.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft op basis van de EEX-Vo, omdat [gedaagde] in Nederland woont. De rechtbank heeft echter ook vastgesteld dat het geschil een executiegeschil betreft en dat het toepasselijke recht moet worden beoordeeld aan de hand van het Nederlands internationaal privaatrecht. De rechtbank concludeert dat Marokkaans recht van toepassing is, omdat de schade zich in Marokko voordoet en de onrechtmatige gedragingen van [gedaagde] daar hebben plaatsgevonden. De vorderingen van [eiser] zijn afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel is dat [gedaagde] niet onrechtmatig handelt door de Marokkaanse uitspraak ten uitvoer te leggen. [eiser] wordt veroordeeld in de proceskosten.