ECLI:NL:RBAMS:2019:4971

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 juli 2019
Publicatiedatum
11 juli 2019
Zaaknummer
C/13/667342 / KG ZA 19-599
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Nederlandse rechter in executiegeschil omtrent Marokkaanse alimentatie-uitspraak

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 11 juli 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [gedaagde]. De zaak betreft een geschil over de executie van een uitspraak van de rechtbank Meknes in Marokko, waarin alimentatie is vastgesteld. [eiser] vordert dat [gedaagde] de executie van deze uitspraak staakt, omdat hij van mening is dat de Nederlandse rechter bevoegd is om over de alimentatie te oordelen en dat de Marokkaanse uitspraak onterecht is. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen met elkaar gehuwd zijn geweest en twee minderjarige kinderen hebben. De rechtbank heeft de feiten van de zaak in detail uiteengezet, waaronder de eerdere echtscheidingsbeschikking en de alimentatieverplichtingen die daaruit voortvloeien.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft op basis van de EEX-Vo, omdat [gedaagde] in Nederland woont. De rechtbank heeft echter ook vastgesteld dat het geschil een executiegeschil betreft en dat het toepasselijke recht moet worden beoordeeld aan de hand van het Nederlands internationaal privaatrecht. De rechtbank concludeert dat Marokkaans recht van toepassing is, omdat de schade zich in Marokko voordoet en de onrechtmatige gedragingen van [gedaagde] daar hebben plaatsgevonden. De vorderingen van [eiser] zijn afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel is dat [gedaagde] niet onrechtmatig handelt door de Marokkaanse uitspraak ten uitvoer te leggen. [eiser] wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/667342 / KG ZA 19-599 MDvH/JE
Vonnis in kort geding van 11 juli 2019
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser bij dagvaarding van 12 juni 2019,
advocaat mr. M. Kaouass te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. P. Minkes te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

Ter zitting van 24 juni 2019 heeft [eiser] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in kopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. [gedaagde] heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht en [eiser] daarnaast een pleitnota. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen. Ter zitting waren partijen en hun advocaten aanwezig.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Zij hebben twee minderjarige kinderen:
  • [minderjarige 1] [eiser] , geboren op [geboortedatum 1] 2002 te [geboorteplaats 1] ;
  • [minderjarige 2] [eiser] , geboren op [geboortedatum 2] 2004 te [geboorteplaats 2] .
2.2.
Bij beschikking van 6 juli 2005 van deze rechtbank is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Daarnaast is bepaald dat [eiser] € 25,- per kind per maand kinderalimentatie dient te betalen aan [gedaagde] .
2.3.
In een uitspraak van 6 juli 2006 van de rechtbank te Meknes ( Marokko ) is – volgens de door [eiser] overgelegde beëdigde vertaling daarvan – vastgesteld dat [gedaagde] recht heeft op de volgende bedragen:
  • 3.000,00 dirham voor haar levensonderhoud tijdens haar wachtperiode;
  • 3.000,00 dirham voor haar huisvestingskosten tijdens haar wachtperiode;
  • 15.000,00 dirham als schadeloosstelling;
  • 1.200,00 dirham per maand als vergoeding voor de kosten van het levensonderhoud van de kinderen en een vergoeding voor de verzorging van beide kinderen van 200,00 dirham per maand vanaf de datum waarop de wachtperiode eindigt en een vergoeding voor hun huisvesting ten bedrage van 500,00 dirham per maand vanaf de datum waarop de wachtperiode eindigt.
2.4.
[gedaagde] heeft op 2 april 2018 aan een gerechtsdeurwaarder te Meknes opdracht gegeven de uitspraak van de rechtbank Meknes ten aanzien van de daarin vastgestelde kinderalimentatie te executeren.
2.5.
[gedaagde] heeft op 5 april 2018 bij de Officier van Justitie te Meknes aangifte gedaan tegen [eiser] van verwaarlozing van het gezin.
2.6.
[eiser] heeft op 25 juni 2018 een brief laten betekenen aan [gedaagde] , waarin zijn advocaat haar heeft gesommeerd de executie van de uitspraak van de rechtbank Meknes te staken en de aangifte van verwaarlozing van het gezin in te trekken. Zij heeft daaraan geen gehoor gegeven.
2.7.
De Officier van Justitie te Meknes heeft op 4 februari 2019 aan de plaatselijke Marokkaanse politie bevel gegeven tot het opsporen van [eiser] .

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat –:
[gedaagde] te bevelen de executie van de uitspraak van de rechtbank Meknes te staken en gestaakt te houden;
[gedaagde] te veroordelen een verklaring aan [eiser] over te leggen van de deurwaarder te Meknes waaruit blijkt dat zij hem opdracht heeft gegeven om de executie te staken;
[gedaagde] te veroordelen een verklaring aan [eiser] over te leggen van de Marokkaanse Officier van Justitie waaruit blijkt dat zij haar klacht ter zake van verwaarlozing van het gezin intrekt;
alles op straffe van dwangsommen en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[eiser] stelt daartoe – kort weergegeven – het volgende. [gedaagde] maakt misbruik van haar bevoegdheid de uitspraak van de rechtbank Meknes in Marokko te executeren. [eiser] ontving ten tijde van de uitspraak van de rechtbank Meknes een bijstandsuitkering en had dan ook geen draagkracht voor kinderalimentatie. In Marokko wordt het alimentatiebedrag echter vastgesteld zonder rekening te houden met het inkomen van de onderhoudsplichtige. Aangezien partijen in Nederland wonen is het voorbehouden aan de Nederlandse rechter om alimentatie vast te stellen en eventueel te wijzigen. [eiser] is hertrouwd en zijn echtgenote woont in Marokko , maar hij kan niet naar Marokko afreizen om haar te zien, aangezien hij bij binnenkomst zal worden aangehouden door de douane en in hechtenis zal worden genomen als hij het totaal aan [gedaagde] verschuldigde bedrag niet direct betaalt.
3.3.
[gedaagde] voert – eveneens kort weergegeven – het volgende verweer. [eiser] heeft tegen de Marokkaanse uitspraak geen hoger beroep ingesteld en ook in Marokko geen wijzigingsverzoek ingediend. De kinderen van partijen zijn inmiddels 14 en 17 jaar oud en [eiser] heeft zowel de in Nederland als in Marokko vastgestelde alimentatie nooit betaald. De achterstand in de Marokkaanse alimentatie is opgelopen tot een bedrag tussen € 25.000,- en € 30.000,-. [eiser] woont met zijn huidige echtgenote en hun kind in Marokko . Hij heeft in Marokko vermogen en is in staat de achterstallige alimentatie te betalen, alleen wil hij dat niet. [gedaagde] betwist dat zij onrechtmatig handelt door de Marokkaanse alimentatie-uitspraak ten uitvoer te leggen. Het doen van aangifte in Marokko is een processueel vereiste in het kader van de executie van de Marokkaanse uitspraak en bovendien is [gedaagde] niet in staat deze aangifte weer in te trekken.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vorderingen van [eiser] komen in feite erop neer dat hij bij de Nederlandse rechter een verbod vordert om een vonnis van een Marokkaanse rechter in Marokko te executeren. De vraag is of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft ten aanzien van de vorderingen van [eiser] en zo ja, welk recht daarop van toepassing is.
4.2.
Voorop wordt gesteld dat het onderhavige geschil een executiegeschil is. [eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] misbruik maakt van haar bevoegdheid tot executie over te gaan en dat haar handelen een onrechtmatige daad oplevert. Aangezien [gedaagde] haar woonplaats in Nederland heeft, is de Nederlandse rechter bevoegd op grond van artikel 2 lid 1 Verordening Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (EEX-Vo).
4.3.
Welk recht van toepassing is op de vorderingen van [eiser] dient te worden beoordeeld aan de hand van Nederlands internationaal privaatrecht. Nu [eiser] een onrechtmatige daad van [gedaagde] aan zijn vorderingen ten grondslag legt, moet het toepasselijk recht worden beoordeeld aan de hand van Verordening (EG) nr. 864/2007 van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II). [eiser] heeft er weliswaar op gewezen dat in artikel 1 lid 2 onder a van die verordening niet-contractuele verbintenissen die voortvloeien uit familierechtelijke betrekking zijn uitgesloten van het toepassingsgebied van de verordening, maar het onderhavige geschil is een executiegeschil en geen alimentatiegeschil.
4.4.
Op grond van artikel 4 lid 1 Rome II is het recht van toepassing van het land waar de schade zich voordoet. Aanknopen bij de plaats waar de schade zich voordoet, wijst naar Marokkaans recht. [eiser] wil immers zo spoedig mogelijk (terug) naar Marokko , omdat hij daar zijn gezinsleven heeft, hetgeen op dit moment niet mogelijk is. [eiser] ondervindt dus in Marokko schade, aangezien hij daar dreigt te worden aangehouden en hij ook daar de financiële gevolgen van het handelen van [eiser] ondervindt. Bovendien hebben ook de gestelde onrechtmatige gedragingen van [gedaagde] , het instrueren van de deurwaarder en het doen van aangifte van verwaarlozing, plaatsgevonden in Marokko . Gelet op het voorgaande, is op de vorderingen van [eiser] Marokkaans recht van toepassing.
4.5.
[eiser] heeft gesteld dat het voor hem destijds geen zin had tegen de uitspraak van de Marokkaanse rechtbank hoger beroep in te stellen, omdat naar Marokkaanse normen de uitspraak juist was. De uitspraak heeft kennelijk in Marokko gezag van gewijsde en aannemelijk is dan ook dat [gedaagde] naar Marokkaans recht deze uitspraak mag executeren. Nog afgezien van de vraag of het aan de Nederlandse rechter is om over deze volstrekt Marokkaanse kwestie een oordeel te hebben, valt niet in te zien dat [gedaagde] naar Marokkaans recht misbruik van recht maakt door in Marokko een uitspraak ten uitvoer te leggen van een Marokkaanse rechter, die de alimentatie (volgens [eiser] op juiste wijze) heeft beoordeeld naar Marokkaans recht. Indien [eiser] het daar niet mee eens is, zal hij zich tot de Marokkaanse rechter moeten wenden. Hetzelfde geldt voor de door [gedaagde] in Marokko gedane aangifte van verwaarlozing van het gezin, waaronder, zoals zij onweersproken heeft gesteld, ook valt het niet-voldoen aan onderhoudsverplichtingen jegens kinderen. Niet aannemelijk is dat [gedaagde] met het doen van de aangifte naar Marokkaans recht misbruik maakt van haar bevoegdheid en onrechtmatig handelt.
4.6.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen, met veroordeling van [eiser] als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op:
– € 81,= € 81,= aan griffierecht en
– € 81,= € 980,= aan salaris advocaat,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,- voor salaris advocaat, te vermeerderen met € 82,- en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt,
5.4.
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. J.M. Eisenhardt, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2019. [1]

Voetnoten

1.type: JE