ECLI:NL:RBAMS:2019:4965

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2019
Publicatiedatum
10 juli 2019
Zaaknummer
7659874 KK EXPL 19-361
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming woonwagenstandplaats na aantreffen hennepplantage

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 juli 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de Gemeente Amsterdam en een gedaagde die zijn woonwagenstandplaats in Amsterdam huurde. De Gemeente vorderde ontruiming van de standplaats omdat er een hennepplantage was aangetroffen in de woonwagen van de gedaagde. De gedaagde, die al zijn hele leven in het woonwagenkamp woont, had de standplaats sinds 1999 gehuurd, maar was sinds oktober 2017 in een psychische crisis geraakt, wat leidde tot het verlaten van de woonwagen door zijn vriendin en kinderen. De Gemeente had op 31 januari 2019 een sluitingsbevel uitgevaardigd en de huurovereenkomst per 28 februari 2019 buitengerechtelijk ontbonden. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde tekort was geschoten in zijn verplichtingen als huurder door het gebruik van de woonwagen voor hennepteelt, wat leidde tot de ontbinding van de huurovereenkomst. De rechtbank oordeelde dat de vordering van de Gemeente tot ontruiming toewijsbaar was, en stelde de ontruimingstermijn op twee maanden na betekening van het vonnis. De gedaagde werd ook veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 7659874 KK EXPL 19-361
vonnis van: 5 juli 2019

vonnis van de kantonrechterkort geding

I n z a k e

de publiekrechtelijke rechtspersoon

GEMEENTE AMSTERDAM,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
nader te noemen: de Gemeente,
gemachtigden: mrs. M.C. Rijkhold Meesters en R. Verduijn,
t e g e n

[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
nader te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. J. Knaap.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Bij dagvaarding van 5 april 2019, met producties, heeft de Gemeente een voorziening gevorderd.
Ter zitting van 8 mei 2019 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Namens de Gemeente zijn [naam 1] en [naam 2] verschenen, vergezeld door de gemachtigden. [gedaagde] is verschenen met zijn vriendin [naam vriendin] , vergezeld door zijn gemachtigde. De gemachtigde van [gedaagde] heeft op voorhand stukken in het geding gebracht. Partijen hebben ter zitting, de gemachtigde van [gedaagde] aan de hand van een pleitnotitie, hun standpunten toegelicht.
Ter zitting is een vaststellingsovereenkomst gesloten en is de zaak op verzoek van partijen aangehouden tot 19 juni 2019. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt.
Bij akte van 18 juni 2019, met producties, heeft [gedaagde] bericht dat geen minnelijke regeling tot stand is gekomen en daarom verzocht om vonnis te wijzen. Bij akte van 19 juni 2019 heeft ook de Gemeente verzocht om vonnis te wijzen en gereageerd op de stellingen van [gedaagde] . Daarop heeft [gedaagde] bij akten van 19 en 20 juni 2019, die laatste met productie, gereageerd. Vervolgens heeft de Gemeente op 25 juni 2019 een akte met productie ingediend, waarop [gedaagde] bij akte van 26 juni 2019 met producties heeft gereageerd.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.
GRONDEN VAN DE BESLISSING

Uitgangspunten

1.1.
[gedaagde] woont al zijn hele leven in het woonwagenkamp aan het [adres] te [plaats] .
1.2.
Vanaf 16 augustus 1999 huurt [gedaagde] de standplaats met opstal (sanitaire voorziening) aan het [adres] van de Gemeente. In de huurovereenkomst is in artikel 3 bepaald dat de standplaats is bestemd voor plaatsing van een woonwagen, ten einde daarin te wonen alsmede dat de huurder verplicht is in de woonwagen op de standplaats zijn hoofdverblijf te hebben en te houden. Verder is in artikel 3 bepaald dat de huurder de standplaats als goed huurder zal gebruiken en dat het de huurder is verboden brandbare of anderszins gevaarlijke stoffen, anders dan voor huishoudelijk gebruik, op de standplaats te hebben.
1.3.
Op de standplaats heeft [gedaagde] in de periode 2009-2011 een luxe woonwagen gebouwd, bestaande uit twee verdiepingen in houtskeletbouw met thermostenen gevelbekleding, met een totale oppervlakte van ca. 300 m2.
1.4.
De naastgelegen standplaats wordt gehuurd door de moeder van [gedaagde] . Op het woonwagenkamp wonen nog meer familieleden van [gedaagde] .
1.5.
In 2014 is de vriendin van [gedaagde] , [naam vriendin] , bij hem komen wonen. Zij hebben samen twee kinderen van vier en twee jaar oud.
1.6.
Sinds oktober 2017 kampt [gedaagde] met psychische klachten, waaronder een zware depressie, paranoïde gedrag en ernstige slaapstoornissen. Als gevolg daarvan heeft [naam vriendin] met de kinderen omstreeks mei 2018 de woonwagen verlaten en is zij bij haar vader gaan wonen op een woonwagenkamp in [plaats] . Op de woonwagen van haar vader is in 2016 op verzoek van de officier van justitie conservatoir beslag gelegd.
1.7.
In augustus 2018 heeft ook [gedaagde] de woonwagen verlaten vanwege zijn verslechterde psychische toestand en ruzies met familieleden op het kamp.
1.8.
Op 12 december 2018 heeft de politie, na een melding van Liander (energieleverancier), een inval gedaan in de woonwagen en daarbij een hennepplantage aangetroffen. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt, waarin onder meer is vermeld:
“(…)
Wij zagen dat de woning enkel was ingericht voor het vervaardigen van hennep. Er stond nergens een bed of andere onderhoudslevende middelen. In woning stonden naast de kweekruimtes alleen maar middelen die de groei van hennep bevorderen. (…)
Aantal kamers woning : 3
Kweekruimte : 3
Aantal hennepplanten : 1929
Antal assimilatielampen : 87
Diefstal van energie : ja
(…)
Ik zag eveneens dat de woning niet als woning in gebruik was: er stond geen bed in de woning. Er was geen keuken. Er was geen woonkamer. Er was geen slaapkamer. Er stonden geen levensonderhoudende middelen in de woning. Er stond geen koelkast. Er stonden geen tafels en/of stoelen. Er stonden geen kasten. (…)”
1.9.
Op 31 januari 2019 heeft de Gemeente een sluitingsbevel uitgevaardigd en de woonwagen en de standplaats vanaf 4 februari 2019 voor de duur van drie maanden gesloten.
1.10.
Bij brief van 28 februari 2019 heeft de Gemeente de huurovereenkomst met betrekking tot de standplaats per direct buitengerechtelijk ontbonden en [gedaagde] verzocht om de standplaats binnen veertien dagen te ontruimen.
1.11.
Bij brief van 11 maart 2019 heeft de gemachtigde van [gedaagde] bezwaar gemaakt tegen het sluitingsbevel.
1.12.
Tijdens de mondelinge behandeling in dit kort geding is tussen partijen overeengekomen dat de woonwagen zal worden getaxeerd en dat de Gemeente zich daarna zal beraden of zij de woonwagen kan kopen van [gedaagde] . Daarop heeft Ad Donkervoort Advies B.V. in opdracht van de Gemeente een taxatierapport uitgebracht, de marktwaarde van de woonwagen getaxeerd op € 400.000,-- en de kosten voor verwijdering van de woonwagen van de staanplaats begroot op € 100.000,--.

Geschil

2. De Gemeente vordert dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld zal worden om:
2.1.
de standplaats met al de zijnen en het zijne binnen tien dagen te ontruimen en geheel ontruimd, ontdaan van roerende zaken ter beschikking aan de Gemeente te stellen;
2.2.
de met de ontruiming gepaard gaande kosten op vertoon van een exploot of proces-verbaal van de gerechtsdeurwaarder waarin deze kosten worden gespecificeerd worden opgegeven, aan de Gemeente te voldoen;
2.3.
de proceskosten te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente.
3. De Gemeente stelt hiertoe dat de huurovereenkomst op 28 februari 2019 buitengerechtelijk is ontbonden en dat [gedaagde] thans zonder recht of titel gebruik maakt van de standplaats met opstal.
4. [gedaagde] heeft verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen zal hieronder voor zover van belang nader worden ingegaan.

Beoordeling

5. In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van de Gemeente in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
6. Vaststaat dat de Gemeente op 31 januari 2019 de standplaats en woonwagen heeft gesloten vanwege het aantreffen van een aanzienlijke hennepplantage in de woonwagen. Ingevolge artikel 7:231 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek kan een verhuurder in dat geval de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot een standplaats buitengerechtelijk ontbinden. Dat heeft de Gemeente vervolgens gedaan omdat [gedaagde] volgens haar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen als (goed) huurder door het gehuurde te (laten) gebruiken voor hennepteelt.
7. [gedaagde] heeft niet betwist dat in de woonwagen hennep werd geteeld, maar voert aan dat hij hiervan niets wist en hij daar niets mee te maken heeft gehad. Vanwege psychische problemen en ruzies op het kamp verbleef hij vanaf augustus 2018 toentertijd elders.
8. Wat hier ook van zij, [gedaagde] had ervoor zorg dienen te dragen dat het gehuurde ook tijdens zijn afwezigheid niet in strijd met de huurovereenkomst gebruikt werd en hij had als goed huurder voor het gehuurde zorg moeten dragen. Door dat niet te doen is het mogelijk geweest in de woonwagen op grote schaal een hennepplantage aan te leggen van bijna twee duizend planten met 87 assimilatielampen, waarbij de woonfunctie van de woonwagen geheel is weggenomen en stroom illegaal werd afgetapt. Hierdoor is niet alleen in strijd met de huurovereenkomst gehandeld, maar ook een brandgevaarlijke situatie en een nadelig effect op de openbare orde ontstaan. De aanwezigheid van een hennepplantage kan immers leiden tot onveiligheid voor de omwonenden vanwege overlast, brandgevaar en de aanzuigende werking op criminele activiteiten, zoals de Gemeente stelt. [gedaagde] heeft onvoldoende aangevoerd om te kunnen concluderen dat hij niet in staat was de woonwagen in de gaten te houden. Hij zelf had bij verblijf elders de woonwagen geregeld kunnen inspecteren of, als hij vanwege psychische problemen daartoe niet in staat was, had hij zijn moeder, die naast hem woont, of een ander dat kunnen vragen. Daarbij geldt dat de plantage zo grootschalig was aangelegd, dat hij op zijn minst had kunnen vragen aan woonwagenbewoners (zoals zijn moeder) bij ongeregeldheden contact met hem op te nemen.
9. De verwachting is dan ook dat de bodemrechter de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst rechtsgeldig zal achten. De omstandigheid dat [gedaagde] bezwaar heeft ingediend tegen het besluit van de Gemeente de standplaats en de woonwagen te sluiten doet daar niet aan af, nu ook in dat bezwaar niet wordt ontkend dat er zich in de woonwagen een hennepplantage van deze omvang bevond. Evenmin kan de omstandigheid dat [gedaagde] al zijn hele leven op het woonwagenkamp woont, tegenover de aanzienlijke tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst, voldoende gewicht in de schaal leggen. Ditzelfde geldt ten aanzien van de perspectieven met betrekking tot de huisvesting van het gezin van [gedaagde] in de toekomst. Dat de officier van justitie in 2016 conservatoir beslag heeft gelegd op de woning van de vader van [naam vriendin] , maakt nog niet zonder meer dat te verwachten is dat de woning van de vader van [naam vriendin] in 2019 op korte termijn executoriaal zal worden verkocht. Daarbij geldt dat de waarde van de woonwagen (€ 400.000,--) de kosten van de verplaatsing (100.000,--) overtreft. De verwachting is dan ook dat het gezin nog bij de vader van [naam vriendin] kan blijven wonen, dan wel dat [gedaagde] zijn woonwagen in ieder geval tegen de verplaatsingskosten zal kunnen verkopen en elders iets zal kunnen huren. Daarbij geldt dat gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] door werk of andere economische factoren aan het woonwagenpark is gebonden. Op dit moment kan dan ook niet worden geoordeeld dat het gezin in de toekomst geen ander onderkomen zal kunnen vinden.
10. Verder heeft [gedaagde] nog aangevoerd dat verplaatsing van de woonwagen van de standplaats enorme kosten met zich zal brengen. Ook deze omstandigheid leidt echter niet tot een ander oordeel. [gedaagde] had zich bij de bouw van zijn luxueuze woonwagen moeten realiseren dat hij een standplaats huurt van de Gemeente en dat bij een ernstige tekortkoming van de verplichtingen van de huurovereenkomst de kans bestond dat hij zijn woonwagen moest verplaatsen. Gelet op de waarde van zijn op de standplaats gebouwde woonwagen, getaxeerd op € 400.000,-- en de kosten voor verplaatsing, begroot op € 100.000,--, had dit een extra reden moeten zijn om de woonwagen bij afwezigheid geregeld te inspecteren.
11. Ten slotte is ter mondelinge behandeling in het kader van een minnelijke regeling besproken dat de Gemeente wellicht bereid was om de woonwagen te kopen omdat de kosten van verplaatsing van de woonwagen erg hoog zijn. Na taxatie van de woonwagen heeft de Gemeente daarvan echter gemotiveerd afgezien, vooral omdat zij gelet op de hoogte van de getaxeerde waarde geen mogelijkheden zag de woonwagen na marktconforme aankoop rendabel op de sociale woningmarkt te verhuren en zij vermoedt dat de woonwagen is gefinancierd met gelden van criminele herkomst, aangezien [gedaagde] ter zitting verklaarde geen werk te hebben. Ook als dit laatste niet het geval is, zoals [gedaagde] uitdrukkelijk betwist, bestaat voor de Gemeente geen verplichting om de woonwagen te kopen en heeft de Gemeente om haar moverende redenen daarvan kennelijk uiteindelijk afgezien. De stellingen die daarover zijn ingenomen na de mondelinge behandeling in de verschillende aktes en producties behoeven dan ook geen nadere bespreking, noch nadere hoor en wederhoor.
12. Conclusie van het bovenstaande is dan ook dat voorshands wordt geoordeeld dat de buitengerechtelijke ontbinding rechtsgeldig is en dat de woonwagen van [gedaagde] thans zonder recht of titel op de standplaats staat. De vordering van de Gemeente tot ontruiming van de standplaats is dan ook toewijsbaar. Gelet op de omvang van de woonwagen wordt de ontruimingstermijn gesteld op twee maanden na betekening van dit vonnis.
13. De vordering ter zake van de ontruimingskosten is niet toewijsbaar. Weliswaar houdt de proceskostenveroordeling een executoriale titel in ten aanzien van alle kosten, ook ten aanzien van verschotten zoals ontruimingskosten, doch het betreft hier kosten die pas na de uitspraak ontstaan en waarvan de omvang en de verschuldigdheid thans nog niet vast staan.
14. [gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten belast.

BESLISSING

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om de gehuurde standplaats aan het [adres] binnen twee maanden na betekening van dit vonnis te ontruimen en ter beschikking van de Gemeente te stellen, welke ontruiming zo nodig door de deurwaarder bewerkstelligd kan worden met behulp van de sterke arm conform het in artikel 555 e.v. jo. 444 Rv bepaalde;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van de Gemeente begroot op:
- exploot € 99,01
- salaris € 480,00
- griffierecht € 121,00
-----------------
totaal € 700,01
één en ander, voor zover van toepassing, inclusief BTW;
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 60,00 aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van het vonnis, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en betekening van het vonnis pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. L. van Berkum, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.