ECLI:NL:RBAMS:2019:4964

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 juli 2019
Publicatiedatum
10 juli 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3237
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening verblijfsvergunning op grond van artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 11 juli 2019 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, geboren en opgegroeid in Nederland, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag echter buiten behandeling gesteld, omdat verzoeker geen leges had betaald en de staatssecretaris geen schrijnende omstandigheden had gezien die vrijstelling van leges rechtvaardigden. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening om zijn uitzetting te verbieden totdat op het bezwaar was beslist.

De voorzieningenrechter heeft de zaak op 27 juni 2019 behandeld. Tijdens de zitting is verzoeker bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. D.G. Metselaar, terwijl de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. C. van der Zijde. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet worden nagegaan of er sprake is van onverwijlde spoed die het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Na een belangenafweging heeft de voorzieningenrechter geconcludeerd dat er vooralsnog geen aanleiding is om het standpunt van de staatssecretaris voor onjuist te houden. Verzoeker heeft geen schrijnende omstandigheden kunnen aanvoeren die vrijstelling van leges rechtvaardigen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de staatssecretaris de aanvraag terecht buiten behandeling heeft gesteld. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/3237
V-nummer: [V-nummer]

uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 juli 2019 in de zaak tussen

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedatum] , verzoeker,
(gemachtigde: mr. D.G. Metselaar)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

verweerder,
(gemachtigde: mr. C. van der Zijde)

Procesverloop

Bij besluit van 4 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker van 18 januari 2019 tot verlening van een verblijfsvergunning regulier ‘privéleven op grond van artikel 8 EVRM [1] ’ buiten behandeling gesteld.
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en om een voorlopige voorziening verzocht. die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. Vervolgens heeft verweerder een schriftelijke reactie ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 juni 2019. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gaat de voorzieningenrechter na of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de daarvoor vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
Aanleiding voor de aanvraag
2.1
Verzoeker is in Nederland geboren en verblijft sindsdien in Nederland. Verzoeker is hier te lande naar school gegaan. [naam vader] is de vader van verzoeker. [naam grootvader] en [naam grootmoeder] zijn de grootouders van verzoeker. De vader van verzoeker is indertijd erkend door verzoekers grootvader. Omdat de vader van verzoeker ten tijde van de erkenning meerderjarig was, heeft de vader van verzoeker niet het Nederlanderschap verkregen. Dit heeft ook tot gevolg dat verzoeker niet het Nederlanderschap bezit. Verzoeker en zijn vader hebben hierover tevergeefs een procedure gevoerd tegen de Nederlandse Staat. Bij uitspraak van 18 oktober 2007 van de rechtbank Den Haag [2] is bevestigd dat zowel verzoeker als zijn vader niet de Nederlandse nationaliteit hebben.
2.2
Op 9 augustus 2016 heeft verzoeker een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “familieleven op grond van artikel 8 EVRM gedaan”. Verweerder heeft bij besluit van 28 februari 2017 deze aanvraag afgewezen. Tevens heeft verweerder bepaald dat verzoeker Nederland en de EU binnen vier weken moet verlaten. De afwijzing en terugkeerbesluit staan inmiddels in rechte vast. Tijdens die procedure woonde verzoeker samen met zijn vader bij zijn grootmoeder [naam grootmoeder] . Zijn grootvader [naam grootvader] was elders woonachtig.
2.3
Op 18 januari 2019 heeft verweerder ontvangen de aanvraag van verzoeker om een verblijfsvergunning voor het verblijfsdoel “humanitair niet tijdelijk”. Verzoeker wil in Nederland zijn privéleven uitoefenen op grond van artikel 8 EVRM. Subsidiair vraagt verzoeker om een verblijfsvergunning op grond van overige humanitaire redenen. Daarbij heeft verzoeker verzocht om te worden vrijgesteld van de legesvereisten op grond van artikel 3.34a, onder k, van het Voorschrift Vreemdelingen (VV) 2000. Verzoeker stelt dat sprake is van een schrijnende situatie. In dat kader voert verzoeker onder andere aan dat hij het slachtoffer is van een foute beslissing van de Nederlandse overheid en vervolgens van de keuze die zijn verzorger heeft gemaakt. Als gevolg van die fout van de overheid heeft verzoeker in de overtuiging geleefd dat hij de Nederlandse nationaliteit had. Bij zijn geboorte is hij in het bezit gesteld van een Nederlands paspoort. Verzoeker is er pas later achter gekomen dat hij de Nederlandse nationaliteit niet had toen hij zich wilde opgeven voor vervolgonderwijs. Verzoeker is nimmer door de overheid of zijn vader ingelicht dat zijn Nederlandse nationaliteit was ingetrokken. Verzoeker is nimmer buiten beeld bij de overheid geweest. Zijn vader heeft er nimmer voor gezorgd dat verzoeker alsnog legaal verblijf in Nederland kreeg. Verzoeker is geboren en opgegroeid in Nederland, hij heeft hier zijn school afgerond (VMBO) en zijn sociale leven speelt zich hier af. Verzoeker heeft geen enkele band met de Dominicaanse Republiek. Verzoeker is niet opgegroeid met de Dominicaanse cultuur of in die cultuur opgevoed. In Nederland heeft verzoeker familie. Hij heeft een bijzondere band met zijn grootouders. Als hij wordt uitgezet naar de Dominicaanse Republiek zal hij daar alleen zijn. Daar komt bij dat de Nederlandse overheid altijd heeft stilgezeten. Er zijn nimmer vertrek- of uitzettingshandelingen verricht, terwijl zijn adres bekend was bij de Nederlandse overheid.
Het bestreden besluit
3. Kort gezegd ziet verweerder in het bovenstaande geen schrijnende omstandigheden die aanleiding geven tot het toepassing van zijn discretionaire bevoegdheid. Verweerder ziet daarom geen aanleiding om verzoeker vrij te stellen van het betalen van leges. Verweerder heeft de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Awb [3] buiten behandeling gesteld.
Beoordeling van het verzoek door de voorzieningenrechter
4. Verzoeker heeft eerder (met zijn vader) een 8 EVRM aanvraag gedaan op 9 augustus 2016. Verweerder heeft bij besluit van 28 februari 2017 die aanvraag afgewezen. Daartegen is een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, maar tot een inhoudelijk beoordeling door de voorzieningenrechter is het nooit gekomen omdat het griffierecht niet (tijdig) was betaald. De situatie van verzoeker is sindsdien alleen in die zin veranderd dat de vader van verzoeker inmiddels zou zijn vertrokken naar Antwerpen. Verzoeker woont nog steeds bij zijn grootmoeder.
5. In wat verzoeker thans aanvoert ziet de voorzieningenrechter vooralsnog geen aanleiding het bezwaar kansrijk te achten. Verweerder heeft wat verzoeker aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd betrokken bij de besluitvorming en dat gewogen, maar heeft daarin geen schrijnende omstandigheden gezien. Het gaat hier om een discretionaire bevoegdheid van verweerder. Gelet op de hier aan te leggen rechterlijke toets ziet de voorzieningenrechter vooralsnog geen aanleiding om het bestreden besluit voor onjuist te houden.
6. Ondanks het aanwezige belang van verzoeker om de uitkomst op zijn bezwaar hier in Nederland te mogen afwachten, ziet de voorzieningenrechter dan ook geen aanleiding om het verzoek toe te wijzen. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.E. Toonen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2019.
de griffier de voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.rekestnummer 05.19 en zaaknummer 235102
3.Algemene wet bestuursrecht