ECLI:NL:RBAMS:2019:4964
Rechtbank Amsterdam
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening verblijfsvergunning op grond van artikel 8 EVRM
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 11 juli 2019 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, geboren en opgegroeid in Nederland, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag echter buiten behandeling gesteld, omdat verzoeker geen leges had betaald en de staatssecretaris geen schrijnende omstandigheden had gezien die vrijstelling van leges rechtvaardigden. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening om zijn uitzetting te verbieden totdat op het bezwaar was beslist.
De voorzieningenrechter heeft de zaak op 27 juni 2019 behandeld. Tijdens de zitting is verzoeker bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. D.G. Metselaar, terwijl de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. C. van der Zijde. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet worden nagegaan of er sprake is van onverwijlde spoed die het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Na een belangenafweging heeft de voorzieningenrechter geconcludeerd dat er vooralsnog geen aanleiding is om het standpunt van de staatssecretaris voor onjuist te houden. Verzoeker heeft geen schrijnende omstandigheden kunnen aanvoeren die vrijstelling van leges rechtvaardigen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de staatssecretaris de aanvraag terecht buiten behandeling heeft gesteld. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.