ECLI:NL:RBAMS:2019:4960

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juli 2019
Publicatiedatum
10 juli 2019
Zaaknummer
13/650165-18 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man tot 7 jaar gevangenisstraf voor poging tot doodslag na schietincident in Amsterdam-Noord

Op 10 juli 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 28-jarige man, die op 16 maart 2018 een man neerschoot voor een pizzeria in Amsterdam-Noord. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaar voor poging tot doodslag. De zaak kwam ter terechtzitting op 26 juni 2019, waar de officier van justitie, mr. C.J. van Aert, de vordering indiende. De verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.D. Groen. De tenlastelegging betrof het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer, waarbij de verdachte met een vuurwapen op het slachtoffer schoot.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het slachtoffer, na het schietincident, met drie schotverwondingen in het ziekenhuis is opgenomen. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en getuigen als betrouwbaar beoordeeld, ondanks dat het slachtoffer aanvankelijk geen aangifte wilde doen uit angst voor represailles. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de verklaringen van getuigen die inconsistent waren, maar uiteindelijk de aangifte van het slachtoffer en de verklaringen van getuige [getuige 2] als bewijs gebruikt.

De rechtbank heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd in overweging genomen, evenals de justitiële voorgeschiedenis van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de maatschappij beschermd moet worden tegen het gewelddadige gedrag van de verdachte, wat leidde tot de opgelegde gevangenisstraf van 7 jaar, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften genoemd, waaronder artikelen 45, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/650165-18 (Promis)
Datum uitspraak: 10 juli 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd in [naam Justitieel Complex] in [plaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 juni 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C.J. van Aert, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. S.D. Groen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 maart 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, met dat opzet voornoemde [slachtoffer] terwijl hij, en/of zijn mededader een doorgeladen pistool en/of (vuur)wapen, in elk geval een op een (vuur)wapen
gelijkend voorwerp, bij zich droeg naar die [slachtoffer] toe te gaan en vervolgens één of meerma(a)l(en) met dat pistool en/of (vuur)wapen, in elk geval een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp in de richting van de buikstreek en/of middellichaam en/of been, in elk geval het lichaam van die [slachtoffer] te schieten.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich aan de hand van haar op schrift gestelde requisitoir op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. Zij heeft daartoe de in haar ogen relevante bewijsmiddelen opgesomd.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aan de hand van zijn pleitnota betoogd dat verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken wegens gebrek aan overtuigend bewijs.
Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaringen die de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben afgelegd, inconsistent en tegenstrijdig zijn. Het volgende heeft de raadsman ter onderbouwing van zijn standpunt – kortweg – naar voren gebracht.
De getuige [getuige 1] heeft op 16 maart 2018 direct na het schietincident tegen de politie verklaard dat zij naast het schietincident stond toen het gebeurde en dat het ‘
twee negers’ waren. Enkele uren later heeft zij verklaard dat zij in de auto zat en één of twee schoten hoorde. Zij keek daarbij op de rug van de schutter en de schutter zou een jongen zijn die ook in de Escape was. Volgens [getuige 1] was het de jongen op de scooter en lijkt hij op een mopshondje.
De getuige [getuige 2] heeft op 16 maart 2018 vlak na het schietincident verklaard dat zij alleen schoten hoorde en verder niets had gezien. Tijdens haar tweede verhoor, later op die dag, heeft zij verklaard te hebben gezien wie de schutter was en dat het de jongen met het ‘
mopshondgezicht’ was, die eerder ook in de Escape was.
De verklaringen van deze twee kerngetuigen die suggereerden dat verdachte de schutter was, worden weerlegd door de op de plaats-delict afgelegde verklaringen en tapgesprekken. Uit de tapgesprekken blijkt immers dat de getuige [getuige 1] niet heeft meegekregen dat er is geschoten. Ten slotte blijkt uit de tapgesprekken dat de getuige [getuige 2] een ander incident voor ogen heeft gehad, want zij heeft tegen haar gesprekspartner gezegd dat zij, zittend op vijf meter afstand, een schot heeft gezien dat ‘
erlangs is gegaan’.
Ook hebben beide getuigen bij de rechter-commissaris verklaard dat zij achteraf hebben ingevuld en aangenomen dat ‘
de man met het mopshondgezicht’de schutter is geweest. Volgens de raadsman heeft noch [getuige 1] noch [getuige 2] het incident waargenomen en berusten de door hen op 16 maart 2018 afgelegde verklaringen, op aannames achteraf. De verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] – met de strekking dat de man met het ‘
mopshondgezicht’ de schutter was – moeten dan ook als onbetrouwbaar terzijde worden gesteld, aldus de raadsman.
Een contra-indicatie dat verdachte de schutter is dat aangever [slachtoffer] aanvankelijk geen aangifte wilde doen en dat hij pas op 4 april 2018, en na aandringen door de politie, verdachte heeft aangewezen als de schutter. Op 12 april 2018 heeft [slachtoffer] bovendien kenbaar gemaakt dat hij zijn aangifte wenste in te trekken en uit het e-mailbericht van 9 mei 2018 van de raadsman van [slachtoffer] volgt dat de aangifte van [slachtoffer] op essentiële onderdelen onwaarheden bevat. Bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer] bovendien verklaard dat hij verdachte ten onrechte heeft aangewezen als de schutter. Ook het dossier bevat aanwijzingen dat verdachte niet de schutter is geweest. Zo hebben verschillende getuigen verklaard dat de vermoedelijke schutter is weggereden op een scooter, terwijl op de beschikbare camerabeelden is te zien dat verdachte zich lopend van de plaats delict naar de veerpont begeeft.
Een volgende contra-indicatie is gelegen in de beschrijving van de jas van de schutter. [getuige 2] heeft op 16 maart 2018 en 6 april 2018 verklaard dat de schutter ‘
een klein mannetje met een grote lange jas’ is. Op de stills van de camerabeelden is echter te zien dat verdachte voor en na het incident een korte jas droeg.
Een derde contra-indicatie is dat getuigen het hebben over ‘
negers’ als schutters.
Tot slot bevat het dossier aanwijzingen dat de schutter omstreeks 22 maart 2018 gevlucht is naar Marokko. Verdachte was in die periode echter in Nederland.
Kortom, naast het feit dat [slachtoffer] bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat verdachte niet de schutter was en de twee kerngetuigen het schieten of de schutter niet hebben waargenomen, bestaan er nog vier omstandigheden die contra-indicatief zijn voor het scenario dat verdachte de schutter is geweest. Verdachte heeft het ten laste gelegde ontkend en zijn verklaringen vinden steun in de overige inhoud van het dossier.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat vast staat dat een persoon op 16 maart 2018 op [slachtoffer] heeft geschoten.
De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking. Uit de letselverklaring van traumachirurg H.R. van den Berg blijkt dat [slachtoffer] op 16 maart 2018 in het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis, locatie Oost, in Amsterdam is opgenomen met drie schotverwondingen. Het gaat om twee schotverwondingen aan zijn linkerbeen en, een schotwond in de linkerflank, waarbij één kogel zich nog altijd bevindt in zijn thorax, het lichaamsdeel tussen de ribben en de wervelkolom.
De vraag is of verdachte degene is die deze schotverwondingen aan het lichaam van [slachtoffer] heeft veroorzaakt.
Op 16 maart 2018 hebben de verbalisanten [slachtoffer] in het ziekenhuis bezocht. Hij heeft toen verklaard dat hij veel pijn had, dat hij weet wie hem heeft neergeschoten, maar dat hij dat niet gaat vertellen, omdat
‘het al geregeld wordt’. Op 28 maart 2018 hebben de verbalisanten [slachtoffer] in zijn woning bezocht. [slachtoffer] heeft toen verklaard dat hij geen aangifte wilde doen. Hij heeft verklaard dat hij bang is dat er meer van gaat komen als hij wel aangifte doet. Hij heeft verder verklaard dat hij de schutter kent van het begroeten en dat de schutter eerder met een vuurwapen heeft rondgelopen en heeft geschoten. Op 4 april 2018 heeft
toch aangifte gedaan. Hij heeft verklaard dat hij op 16 maart 2018 bij een pizzeria in Amsterdam-Noord was en buiten ruzie kreeg. Degene waarmee hij ruzie kreeg, begon gelijk te schieten met een klein zwart wapen. [slachtoffer] heeft verder verklaard dat hij en de schutter elkaar al zo’n twee jaar kennen en dat ze elkaar al eerder op die avond hadden gezien in de Escape. Hij weet niet waar de ruzie om ging en dat de schutter [verdachte] heet, en dat ze hem [verdachte] noemen en dat hij ‘een
kleine kut Marokkaan is met een tyfus kop van ongeveer 1.50 – 1.60 meter’. De verbalisanten hebben vervolgens de foto van verdachte aan [slachtoffer] getoond en nog voordat de verbalisant hem een vraag kon stellen, heeft [slachtoffer] bevestigd dat de persoon op de foto de schutter was.
Na de schietpartij is de telefoon van [slachtoffer] afgeluisterd, met als doel om mogelijk informatie te achterhalen met betrekking tot het schietincident. De aangifte wordt door de inhoud van de tapgesprekken ondersteund. Zo blijkt uit een tapgesprek van 22 maart 2018 tussen [slachtoffer] en een onbekend gebleven persoon dat [slachtoffer] zegt: ‘
Geen oud zeer, geen nieuw zeer, gewoon een uit de hand gelopen ruzie. We waren met ze alle bro hij was ook met ons.’ In een tapgesprek van 27 maart 2018 vraagt een onbekend gebleven persoon aan
[slachtoffer] of hij al iets heeft gehoord over die ‘
kut Marokkanen’. Op 17 maart 2018 hoorden de verbalisanten in het ziekenhuis tijdens een gesprek tussen [slachtoffer] en [naam 1] dat [naam 1] zei: ‘
Waarom zou hij dat doen? Hij is je mattie?’ Waarop [slachtoffer] antwoordde: ‘
Ik weet het niet man. Ik heb geen schulden uitstaan bij niemand. Ik weet niet waarom hij dat deed. Hij was opgefokt, de hele avond al.
Verdachte heeft ter zitting het volgende verklaard. Hij kent [slachtoffer] ongeveer één à twee jaar uit het uitgaansleven. Op 16 maart 2018 was hij uit met zijn vriend [naam vriend] . Zij waren op de scooter van [naam vriend] , die zij afwisselend bestuurden. Zij zijn [slachtoffer] in de Escape in Amsterdam tegengekomen. Daarna is hij met [naam vriend] naar de pizzeria in Amsterdam-Noord gegaan. Toen hij buiten de pizzeria stond, heeft hij [slachtoffer] daar ook gezien. Hij heeft daar een schot horen vallen.
Uit een tapgesprek van 22 maart 2018 tussen [slachtoffer] en een onbekend gebleven persoon volgt dat [slachtoffer] heeft gezegd: ‘
Ik hoorde dat die man is gevlucht.’ [slachtoffer] heeft blijkens een tapgesprek van 28 maart 2018 tegen een onbekend gebleven persoon gezegd: ‘
Volgens mij is hij gevlucht naar Marokko. Zijn vader heeft hem afgezet met een grote koffer.
Van belang daarbij is dat verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij vanaf april 2018 een periode in Turkije verbleef en dat zijn vader hem naar het vliegveld heeft gebracht.
De aangifte van [slachtoffer] wordt ook ondersteund door de verklaring van [getuige 2] . Zij heeft na het incident op 16 maart 2018 verklaard dat zij samen met een vriendin naar de Escape was gegaan en dat een andere vriendin, [getuige 1] , met een vriend was die ze kent als ‘ [bijnaam] ’ ook in de Escape was. ‘ [bijnaam] ’ is de jongen die in de ochtend van 16 maart 2018 werd neergeschoten (de rechtbank begrijpt telkens: [slachtoffer] ). Er waren ook een paar vrienden van ‘ [bijnaam] ’ in de Escape. Na het uitgaan ging [getuige 2] met haar vriendin, [getuige 1] , en ‘ [bijnaam] ’ en zijn twee vrienden met de auto naar de pizzeria ‘ [naam pizzeria] ’ in Amsterdam-Noord. Een aantal andere vrienden reed op twee grijze Vespa scooters. Ze zag bij de pizzeria die andere jongens die in de Escape waren. [getuige 2] heeft verklaard dat ‘ [bijnaam] ’ buiten stond en dat ze ineens drie knallen hoorde. Toen ze buiten was, zag ze een jongen met een vuurwapen in zijn rechterhand. Ze zag dat ‘ [bijnaam] ’ op de grond lag en dat de schutter op een grijze scooter wegreed. Ze zag dat de scooter dezelfde scooter was die (zo begrijpt de rechtbank: eerder) bij de Escape wegreed. Vervolgens heeft zij een signalement van de schutter gegeven, waarin ze de schutter onder meer heeft beschreven als: ‘
Licht getinte huidskleur tot blank, Arabische afkomst, +/- 1.65m, een breed en kort gezicht, alsof zijn gezicht in elkaar gedrukt was. Deze jongen was ook eerder in de Escape. [bijnaam] nam hem mee en betaalde voor hem bij de Escape.’ [getuige 2] en haar vriendinnen vonden deze jongen op een mopshondje lijken. De verklaring van [getuige 2] op 6 april 2018 komt grotendeels overeen met haar vorengenoemde verklaring van 16 maart 2018. Ze heeft in dat verhoor aanvullend verklaard dat de schutter eerder met een aantal Marokkanen in de VIP-ruimte van de Escape was.
De rechtbank is van oordeel dat de aangifte en de verklaringen van [slachtoffer] – voor zover tot het bewijs gebezigd – consistent zijn en dat de verklaringen voldoende steun vinden in de tapgesprekken, in de hiervoor genoemde verklaring van verdachte ter zitting, in het proces-verbaal van bevindingen van onderzoek camerabeelden van 11 mei 2018 en in hetgeen getuige [getuige 2] heeft verklaard. Daarnaast vindt de rechtbank het veelzeggend dat [slachtoffer] na het incident erg terughoudend was om de dader aan te wijzen. Toen de verbalisanten [slachtoffer] opzochten in zijn woning, verklaarde hij zelfs dat hij geen aangifte wilde doen, omdat hij bang was voor represailles. Uit het e-mailbericht van 12 april 2018 van de raadsman van verdachte blijkt daarnaast dat verdachte zijn verklaring wilde intrekken, omdat hij vreesde voor zijn leven en voor het leven van zijn familie. Dat hij zo reageert, draagt bij aan de overtuiging van de rechtbank dat [slachtoffer] in zijn aangifte naar waarheid heeft verklaard en dat de aangifte betrouwbaar is. De rechtbank slaat daarom geen acht op het e-mailbericht van 9 mei 2018 van de raadsman van [slachtoffer] waarin hij heeft aangegeven dat de aangifte van [slachtoffer] op essentiële onderdelen onwaarheden bevat en op zijn verklaring bij de rechter-commissaris van 23 oktober 2018 waarin hij heeft verklaard dat verdachte niet de schutter was.
De rechtbank acht de hiervoor genoemde verklaringen van [getuige 2] in essentie ook betrouwbaar. De verklaringen van 16 maart en 6 april 2018 komen op wezenlijke onderdelen overeen en zijn voldoende consistent. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat de verklaring van [getuige 2] van
16 maart 2018 erg gedetailleerd is. De rechtbank slaat daarom geen acht op de verklaringen van [getuige 2] bij de rechter-commissaris op 21 en 22 januari 2019 waarin zij heeft verklaard – voor zover hier van belang – dat zij mogelijk het verhaal zou hebben ingevuld en dat ze begint te twijfelen aan haar herinnering.
Uit het dossier blijkt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam dat [slachtoffer] en [getuige 2] bang zijn/waren voor verdachte. De verklaringen van [slachtoffer] bevatten opmerkingen die duiden op angst voor verdachte en zowel de verklaringen van [getuige 2] als die van [slachtoffer] bevatten opmerkingen die getuigen van terughoudendheid om belastend over verdachte te verklaren. In het licht hiervan acht de rechtbank het dan ook heel wel verklaarbaar dat
bij de rechter-commissaris terugkwam op zijn eerder afgelegde verklaring ten overstaan van de politie. Dit geldt evenzeer voor de verklaringen die [getuige 2] bij de rechter-commissaris heeft afgelegd. Dit geeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de juistheid en de betrouwbaarheid van hun eerdere verklaringen, voor zover tot het bewijs gebezigd.
Conclusie is dat de rechtbank de aangifte van [slachtoffer] en de hiervoor genoemde verklaringen van [getuige 2] van betrouwbaar acht en deze verklaringen zal gebruiken voor het bewijs. De rechtbank heeft bij haar beoordeling doorslaggevende betekenis toegekend aan de aangifte van [slachtoffer] en de verklaringen van 16 maart en 6 april 2018 van getuige [getuige 2] . Op grond van alle hiervoor genoemde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien komt de rechtbank tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de persoon is geweest die op 16 maart 2018 met een vuurwapen heeft geschoten op [slachtoffer] .

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de
bijlagevervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 16 maart 2018 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, meermalen met een vuurwapen in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschoten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaar, met aftrek van voorarrest.
7.2
Strafmaatverweer van de verdediging
Voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsman de rechtbank verzocht om bij de straftoemeting rekening te houden met de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Volgens de raadsman is de gemiddelde straf in de door hem overgelegde jurisprudentie van vergelijkbare zaken, een gevangenisstraf van 4 tot 5 jaar.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Hij heeft een geladen vuurwapen voorhanden gehad in het openbaar en heeft voor een drukke pizzeria op [slachtoffer] geschoten. [slachtoffer] heeft hieraan twee schotverwondingen in zijn been en een schotwond in zijn lichaam overgehouden, terwijl nog een kogel vast zit bij zijn wervelkolom. Hij is met een ambulance naar het ziekenhuis gebracht en heeft daar een spoedoperatie ondergaan. Dat het letsel niet nog ernstiger is, is niet aan het handelen van verdachte te danken maar aan daar aanwezige vrienden van het slachtoffer die snel hebben ingegrepen. Het kan niet anders zijn dan dat het gewelddadige handelen van verdachte niet alleen schokkend moet zijn geweest voor het slachtoffer, maar ook voor de mensen die het incident hebben gezien. Ook rekent de rechtbank verdachte aan dat hij kennelijk uit het niets en om niets op het slachtoffer heeft geschoten, met alle risico’s voor de omstanders van dien.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op een uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 3 juni 2019, waaruit blijkt dat verdachte op 19 april 2018 is veroordeeld door de meervoudige strafkamer in deze rechtbank voor openlijke geweldpleging en dat verdachte op 10 mei 2016 veroordeeld is door de meervoudige strafkamer in deze rechtbank voor onder meer het bezit van een vuurwapen. De rechtbank houdt bij de straftoemeting in het nadeel van verdachte rekening met de toepassing van artikel 63 Wetboek van Strafrecht, omdat verdachte op 19 april 2018 is veroordeeld voor het plegen van openlijk geweld.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van een NIFP-rapportage van 9 mei 2019, opgemaakt door psychiater J.C. Laeij en GZ-psycholoog T. ’t Hoen. Verdachte heeft medewerking aan het onderzoek geweigerd. Uit deze rapportage blijkt – kort gezegd – onder meer het volgende. Verdachte lijkt een man te zijn die vanaf zijn vroege tienerjaren met politie en justitie in aanraking is gekomen en in korte tijd een fors strafblad heeft opgebouwd, met vooral vermogens- en geweldsdelicten. Verdachte behoorde tot de Top-600 en later tot de Top-1000. Verdachte hield zich vaak op met een groep probleemjongeren in de wijk. Diverse interventies over de jaren in de vorm van toezicht hebben slechts een tijdelijk positief effect gehad. De onderzoekers hebben vermoedens van het bestaan van een persoonlijkheids-problematiek met antisociale kenmerken. De weigering van verdachte maakte dat het niet mogelijk was om zodanig gedragsdeskundig onderzoek te verrichten dat daaruit eigenstandige diagnostische conclusies kunnen worden getrokken. Het is voor de onderzoekers daarom niet mogelijk om betrouwbare uitspraken te doen over een eventuele gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
De rechtbank is zich ervan bewust dat de door de officier van justitie geëiste straf, te weten een gevangenisstraf van 7 jaar, een forse eis is, maar acht deze straf gerechtvaardigd gelet op de ernst van het feit en de omstandigheid dat het feit in de openbaarheid is gepleegd. De rechtbank heeft ook meegewogen dat er grote zorgen over verdachte zijn ontstaan, niet alleen door het heftige en excessieve geweld in deze zaak, maar ook gelet op zijn justitiële voorgeschiedenis waaruit blijkt dat het steeds erger wordt met het door hem gepleegde geweld in combinatie met het vermoeden van de onderzoekers dat verdachte een persoonlijkheids-problematiek heeft met antisociale kenmerken. Daarbij is van belang dat verdachte regelmatig van de radar verdwijnt, geen dagbesteding heeft, nauwelijks openheid van zaken heeft willen geven over hoe hij in het leven staat en geen medewerking heeft verleend aan een persoonlijkheidsonderzoek en een onderzoek door het Pieter Baan Centrum. Verdachte heeft al helemaal geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen in deze zaak. De rechtbank is van oordeel dat de maatschappij beveiligd dient te worden tegen het gewelddadige gedrag van verdachte en zij zal aan verdachte daarom een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar, met aftrek van voorarrest, opleggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
7 (zeven) jaar.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. C.A. van Dijk en M.C.M. Hamer, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. C.T. St Rose en F.P. Holthuis, griffiers
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 juli 2019.
Griffier mr. F.P. Holthuis is buiten staat De jongste rechter is buiten staat
dit vonnis mede te ondertekenen. dit vonnis mede te ondertekenen.