ECLI:NL:RBAMS:2019:4942

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 mei 2019
Publicatiedatum
10 juli 2019
Zaaknummer
C/13/661078 / HA ZA 19-127
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident betreffende vrijwaring in mededingingsrechtelijke zaak over truckkartel

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van het mededingingsrecht, betreft het een incident van vrijwaring dat is voorgekomen in een procedure over een vermeend kartel tussen verschillende truckfabrikanten. De rechtbank Amsterdam heeft op 15 mei 2019 uitspraak gedaan in het incident, waarbij de hoofdzaak betrekking heeft op de aansprakelijkheid van de betrokken partijen voor schade die voortvloeit uit de inbreuk op artikel 101 VWEU, vastgesteld door de Europese Commissie. De eiseres in de hoofdzaak, EB Trans S.A., heeft zich in het incident gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, terwijl de gedaagden, waaronder DAF, MAN, en CNH/Iveco, vorderden om andere truckfabrikanten in vrijwaring op te roepen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vorderingen tot oproeping in vrijwaring toewijsbaar zijn, omdat de gedaagden voldoende hebben aangetoond dat andere fabrikanten mogelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank heeft ook bepaald dat de proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt. De beslissing biedt ruimte voor de betrokken partijen om in vrijwaring te dagvaarden tegen een zitting op 26 juni 2019, waarbij een aantal andere truckfabrikanten is genoemd. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. R.A. Dudok van Heel.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/661078 / HA ZA 19-127
Vonnis in incident van 15 mei 2019
in de zaak van
de rechtspersoon naar vreemd recht
EB TRANS S.A.,
gevestigd te Luxemburg,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in de vrijwaringsincidenten,
hierna aangeduid als
"EB Trans",
advocaat mr. R. Meijer te Amsterdam,
tegen
1. de naamloze vennootschap
DAF TRUCKS N.V.,
gevestigd te Eindhoven,
2. de rechtspersoon naar vreemd recht
DAF TRUCKS DEUTSCHLAND GMBH,
gevestigd te Frechen, Duitsland,
3. de rechtspersoon naar vreemd recht
PACCAR INC.,
gevestigd te Bellevue, Washington, Verenigde Staten,
gedaagden in de hoofdzaak,
eiseressen in het vrijwaringsincident,
hierna gezamenlijk aangeduid als "
DAF",
advocaat mr. B. Winters te Amsterdam,
4. de rechtspersoon naar vreemd recht
MAN SE,
gevestigd te München, Duitsland,
5. de rechtspersoon naar vreemd recht
MAN TRUCK & BUS AG,
gevestigd te München, Duitsland,
6. de rechtspersoon naar vreemd recht
MAN TRUCK & BUS DEUTSCHLAND GMBH,
gevestigd te München, Duitsland,
gedaagden in de hoofdzaak,
eiseressen in het vrijwaringsincident,
hierna gezamenlijk aangeduid als "
MAN",
advocaat mr. J.S. Kortmann te Amsterdam,
7. de rechtspersoon naar vreemd recht
IVECO S.P.A.,
gevestigd te Turijn, Italië,
8. de rechtspersoon naar vreemd recht
IVECO MAGIRUS AG,
gevestigd te Ulm, Duitsland,
9. de naamloze vennootschap
CNH INDUSTRIAL N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
10. de naamloze vennootschap
FIAT CHRYSLER AUTOMOBILES N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagden in de hoofdzaak,
eiseressen in het vrijwaringsincident,
hierna gezamenlijk aangeduid als "
CNH/Iveco",
advocaat mr. J.H. Lemstra te Amsterdam,
11. de rechtspersoon naar vreemd recht
AB VOLVO (PUBL),
gevestigd te Göteborg, Zweden,
12. de rechtspersoon naar vreemd recht
VOLVO LASTVAGNAR AB,
gevestigd te Göteborg, Zweden,
13. de rechtspersoon naar vreemd recht
RENAULT TRUCKS SAS,
gevestigd te Saint-Priest Cedex, Frankrijk,
14. de rechtspersoon naar vreemd recht
VOLVO GROUP TRUCKS CENTRAL EUROPE GMBH,
gevestigd te Ismaning, Duitsland,
gedaagden in de hoofdzaak,
eiseressen in het vrijwaringsincident,
advocaat mr. A. Knigge te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in incident van de rechtbank Oost-Brabant van 16 januari 2019, met de daarin genoemde stukken, waarbij de zaak naar de rechtbank Amsterdam is verwezen,
  • de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring,
  • de incidentele conclusie van antwoord,
  • het proces-verbaal van de op 19 december 2018 gehouden regiezitting, met het daaraan gehechte proces-verbaal van de op 11 juli 2018 gehouden regiezitting,
  • het proces-verbaal van het pleidooi op 29 januari 2019, met de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in de vrijwaringsincidenten.

2.De beoordeling in het vrijwaringsincident

2.1.
DAF, MAN, Volvo/Renault en CNH/Iveco, alle truckfabrikanten en alle geadresseerden van de beschikking van de Europese Commissie van 19 juli 2016 waarin een inbreuk op artikel 101 VWEU (hierna: het kartel) is vastgesteld (hierna: de Beschikking), vorderen dat hen wordt toegestaan andere truckfabrikanten in vrijwaring op te roepen. Deze andere truckfabrikanten betreffen (1) de (andere) gedaagden in deze procedure, (2) Daimler AG, eveneens geadresseerde van de Beschikking, en (3) Scania AB, Scania CV AB en Scania Deutschland GmbH (hierna tezamen aangeduid als Scania). Scania is geen geadresseerde van de Beschikking, maar de Europese Commissie heeft op 27 september 2017 aan Scania een boete opgelegd wegens dezelfde door haar vastgestelde inbreuk op artikel 101 VWEU (en dus deelname aan het kartel).
2.2.
Aan hun vordering leggen DAF, MAN, Volvo/Renault en CNH/Iveco ten grondslag, samengevat, dat voor zover de rechtbank zal oordelen dat zij hoofdelijk aansprakelijk zijn voor enige schade, andere truckfabrikanten mede draagplichtig zijn.
2.3.
Daarnaast vorderen DAF en Volvo/Renault dat de rechtbank zal bepalen dat het hen vrijstaat aanvullend verlof te vragen om het aantal in vrijwaring op te roepen partijen uit te breiden en/of te wijzigen.
2.4.
EB Trans refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
2.5.
Maatstaf voor de toewijsbaarheid van een vordering tot oproeping in vrijwaring is of de gedaagde partij in de hoofdzaak (voldoende onderbouwd) stelt dat de in vrijwaring op te roepen derde krachtens zijn rechtsverhouding tot haar verplicht is de nadelige gevolgen van een veroordeling van gedaagde partij in de hoofdzaak te dragen.
2.6.
DAF, MAN, Volvo/Renault en CNH/Iveco hebben voldoende gemotiveerd gesteld dat als gevolg van deelname aan het kartel voor de andere truckfabrikanten mogelijk een (gedeeltelijke) verplichting tot vrijwaring bestaat. Voorts is de toestemming tot oproeping in vrijwaring gevorderd vóór alle weren. De vordering tot oproeping in vrijwaring van andere truckfabrikanten is dan ook toewijsbaar, zoals hierna in de beslissing is vermeld.
2.7.
Ten aanzien van het aanvullende verzoek van DAF en Volvo/Renault zijn tijdens de regiezitting van 11 juli 2018 afspraken gemaakt. Die regiezitting vond niet plaats in de door Carlsberg aangespannen procedure. Hetzelfde geldt voor de regiezitting van 19 december 2018. Met partijen is afgesproken dat de afspraken die tijdens die zittingen zijn gemaakt ook zullen gelden voor de onderhavige procedure. Dat betekent dat mocht in een later stadium van de procedure blijken dat DAF nog andere partijen in vrijwaring wil oproepen, zij in de gelegenheid zal worden gesteld om hiertoe een verzoek in te dienen, waarna Carlsberg in de gelegenheid zal worden gesteld om zich daartegen te verzetten, waarna de rechtbank dan zal beslissen.
2.8.
Ten aanzien van de termijn voor oproeping bepaalt de rechtbank in lijn met wat op de regiezitting van 11 juli 2018 is bepaald dat deze zes weken zal bedragen. De rechtbank ziet in de omstandigheid dat Paccar Inc. in de Verenigde Staten is gevestigd geen aanleiding om een langere termijn voor oproeping te bepalen. Paccar Inc. heeft de zaak tot nu toe gevolgd via een Nederlandse advocaat en de rechtbank gaat ervan uit dat zij aan het kantoor van haar advocaat gedagvaard kan worden. Het verzoek om de termijn voor oproeping te bepalen op vier maanden, zoals door MAN is verzocht, of zes maanden, zoals door CNH/Iveco en Volvo/Renault is verzocht, wordt daarom afgewezen.
2.9.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in de vrijwaringsincidenten geen van partijen als de in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd. Daarom zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank
in het vrijwaringsincident
3.1.
staat DAF toe om in vrijwaring te doen dagvaarden tegen de terechtzitting van
26 juni 2019:
- MAN SE, gevestigd te München, Duitsland;
- MAN Truck & Bus AG, gevestigd te München, Duitsland;
- MAN Truck & Bus Deutschland GmbH, gevestigd te München, Duitsland;
- Daimler AG, gevestigd te Stuttgart, Duitsland;
- Volvo Lastvagnar AB, gevestigd te Gothenburg, Zweden;
- Volvo Group Trucks Central Europe GmbH, gevestigd te Ismaning, Duitsland,
- Renault Trucks SAS, gevestigd te Saint-Priest, Frankrijk,
- AB Volvo, gevestigd te Gothenburg, Zweden;
- CNH Industrial N.V., gevestigd te Amsterdam;
- Fiat Chrysler Automobiles N.V., gevestigd te Amsterdam;
- Iveco S.p.A., gevestigd te Turijn, Italië;
- Iveco Magirus AG, gevestigd te Ulm, Duitsland;
- Scania AB, gevestigd te Södertälje, Zweden;
- Scania CV AB, gevestigd te Södertälje, Zweden;
- Scania Deutschland GmbH, gevestigd te Koblenz, Duitsland,
3.2.
staat MAN toe om in vrijwaring te doen dagvaarden tegen de terechtzitting van
26 juni 2019:
- DAF Trucks N.V., gevestigd te Eindhoven;
- DAF Trucks Deutschland GmbH, gevestigd te Frechen, Duitsland;
- PACCAR Inc., gevestigd te Washington, Verenigde Staten van Amerika;
- Daimler AG, gevestigd te Stuttgart, Duitsland;
- Volvo Lastvagnar AB, gevestigd te Göteborg, Zweden;
- Volvo Group Trucks Central Europe GmbH, gevestigd te Ismaning, Duitsland,
- Renault Trucks SAS, gevestigd te Saint-Priest Cedex, Frankrijk,
- AB Volvo, gevestigd te Göteborg, Zweden;
- CNH Industrial N.V., gevestigd te Amsterdam;
- Fiat Chrysler Automobiles N.V., gevestigd te Amsterdam;
- Iveco S.p.A., gevestigd te Turijn, Italië;
- Iveco Magirus AG, gevestigd te Ulm, Duitsland;
- Scania AB, gevestigd te Södertälje, Zweden;
- Scania CV AB, gevestigd te Södertälje, Zweden;
- Scania Deutschland GmbH, gevestigd te Koblenz, Duitsland,
3.3.
staat CNH/Iveco toe om in vrijwaring te doen dagvaarden tegen de terechtzitting van 26 juni 2019:
- DAF Trucks N.V., gevestigd te Eindhoven;
- DAF Trucks Deutschland GmbH, gevestigd te Frechen, Duitsland;
- PACCAR Inc., gevestigd te Washington, Verenigde Staten van Amerika;
- Daimler AG, gevestigd te Stuttgart, Duitsland;
- MAN SE, gevestigd te München, Duitsland;
- MAN Truck & Bus AG, gevestigd te München, Duitsland;
- MAN Truck & Bus Deutschland GmbH, gevestigd te München, Duitsland;
- Volvo Lastvagnar AB, gevestigd te Göteborg, Zweden;
- Volvo Group Trucks Central Europe GmbH, gevestigd te Ismaning, Duitsland,
- Renault Trucks SAS, gevestigd te Saint-Priest Cedex, Frankrijk,
- AB Volvo, gevestigd te Göteborg, Zweden;
- Scania AB, gevestigd te Södertälje, Zweden;
- Scania CV AB, gevestigd te Södertälje, Zweden;
- Scania Deutschland GmbH, gevestigd te Koblenz, Duitsland,
3.4.
staat Volvo/Renault toe om in vrijwaring te doen dagvaarden tegen de terechtzitting van 26 juni 2019:
- DAF Trucks N.V., gevestigd te Eindhoven;
- DAF Trucks Deutschland GmbH, gevestigd te Frechen, Duitsland;
- PACCAR Inc., gevestigd te Washington, Verenigde Staten van Amerika;
- Daimler AG, gevestigd te Stuttgart, Duitsland;
- MAN SE, gevestigd te München, Duitsland;
- MAN Truck & Bus AG, gevestigd te München, Duitsland;
- MAN Truck & Bus Deutschland GmbH, gevestigd te München, Duitsland;
- CNH Industrial N.V., gevestigd te Amsterdam;
- Fiat Chrysler Automobiles N.V., gevestigd te Amsterdam;
- Iveco S.p.A., gevestigd te Turijn, Italië;
- Iveco Magirus AG, gevestigd te Ulm, Duitsland;
- Scania AB, gevestigd te Södertälje, Zweden;
- Scania CV AB, gevestigd te Södertälje, Zweden;
- Scania Deutschland GmbH, gevestigd te Koblenz, Duitsland,
3.5.
compenseert de kosten van de incidenten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in de hoofdzaak
3.7.
verstaat dat de zaak thans op de rol van 18 september 2019 staat voor het nemen van een akte door Claimanten.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2019.