ECLI:NL:RBAMS:2019:4938

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 mei 2019
Publicatiedatum
10 juli 2019
Zaaknummer
C/13/656508 / HA ZA 18-1118
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident over vrijwaring in mededingingsrechtelijke zaak betreffende truckkartel

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van het mededingingsrecht, betreft het een incident over vrijwaring tussen de rechtspersoon Klacska Ásványolajtermék Szállítási Kft en DAF Trucks N.V. Klacska is eiseres in de hoofdzaak en verweerster in het vrijwaringsincident, terwijl DAF gedaagde in de hoofdzaak is en eiseres in het vrijwaringsincident. De rechtbank Amsterdam heeft op 15 mei 2019 vonnis gewezen in dit incident, dat voortvloeit uit een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin een inbreuk op artikel 101 VWEU is vastgesteld, bekend als het truckkartel. DAF vordert in dit incident dat zij andere truckfabrikanten in vrijwaring mag oproepen, waaronder MAN, Daimler en Volvo, die mogelijk ook aansprakelijk zijn voor schade die voortvloeit uit de inbreuk op het mededingingsrecht. Klacska refereert zich aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank oordeelt dat DAF voldoende heeft aangetoond dat er mogelijk een (gedeeltelijke) verplichting tot vrijwaring bestaat voor de andere truckfabrikanten. De rechtbank staat DAF toe om deze partijen in vrijwaring te dagvaarden en compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De zaak staat thans op de rol voor een akte door de Claimanten op 18 september 2019.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/656508 / HA ZA 18-1118
Vonnis in incident van 15 mei 2019
in de zaak van
de rechtspersoon naar vreemd recht
KLACSKA ÁSVÁNYOLAJTERMÉK SZÁLLÍTÁSI KFT,
gevestigd te Boedapest, Hongarije,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het vrijwaringsincident,
advocaat mr. R. Meijer te Amsterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
DAF TRUCKS N.V.,
gevestigd te Eindhoven,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het vrijwaringsincident,
advocaat mr. B. Winters te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Klacska en DAF genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in incident van de rechtbank Oost-Brabant van 10 oktober 2018, met de daarin genoemde stukken, waarbij de zaak naar de rechtbank Amsterdam is verwezen,
  • het proces-verbaal van de op 19 december 2018 gehouden regiezitting, met het daaraan gehechte proces-verbaal van de op 11 juli 2018 gehouden regiezitting,
  • het proces-verbaal van het pleidooi op 29 januari 2019, met de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het vrijwaringsincident.

2.De beoordeling in het vrijwaringsincident

2.1.
DAF, truckfabrikant en geadresseerde van de beschikking van de Europese Commissie van 19 juli 2016 waarin een inbreuk op artikel 101 VWEU (hierna: het kartel) is vastgesteld (hierna: de Beschikking), vordert dat haar wordt toegestaan andere truckfabrikanten in vrijwaring op te roepen. Deze andere truckfabrikanten betreffen andere geadresseerden van de Beschikking en Scania AB, Scania CV AB en Scania Deutschland GmbH (hierna tezamen aangeduid als Scania). Scania is geen geadresseerde van de Beschikking, maar de Europese Commissie heeft op 27 september 2017 aan Scania een boete opgelegd wegens dezelfde door haar vastgestelde inbreuk op artikel 101 VWEU (en dus deelname aan het kartel).
2.2.
Aan haar vordering legt DAF ten grondslag, samengevat, dat voor zover de rechtbank zal oordelen dat zij hoofdelijk aansprakelijk zijn voor enige schade, andere truckfabrikanten mede draagplichtig zijn.
2.3.
Daarnaast vordert DAF dat de rechtbank zal bepalen dat het haar vrijstaat aanvullend verlof te vragen om het aantal in vrijwaring op te roepen partijen uit te breiden en/of te wijzigen.
2.4.
Klacska refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
2.5.
Maatstaf voor de toewijsbaarheid van een vordering tot oproeping in vrijwaring is of de gedaagde partij in de hoofdzaak (voldoende onderbouwd) stelt dat de in vrijwaring op te roepen derde krachtens zijn rechtsverhouding tot haar verplicht is de nadelige gevolgen van een veroordeling van gedaagde partij in de hoofdzaak te dragen.
2.6.
DAF heeft voldoende gemotiveerd gesteld dat als gevolg van deelname aan het kartel voor de andere truckfabrikanten mogelijk een (gedeeltelijke) verplichting tot vrijwaring bestaat. Voorts is de toestemming tot oproeping in vrijwaring gevorderd vóór alle weren. De vordering tot oproeping in vrijwaring van andere truckfabrikanten is dan ook toewijsbaar, zoals hierna in de beslissing is vermeld.
2.7.
Ten aanzien van het aanvullende verzoek van DAF zijn tijdens de regiezitting van 11 juli 2018 afspraken gemaakt. Die regiezitting vond niet plaats in de door Baltrans aangespannen procedure. De regiezitting van 19 december 2018 vond wel mede plaats in deze procedure. Tijdens die regiezitting is bepaald dat de afspraken zoals neergelegd in het proces-verbaal van de regiezitting van 11 juli 2018 ook gelden voor de partijen die destijds nog niet in de procedure waren betrokken. Dat betekent dat mocht in een later stadium van de procedure blijken dat DAF nog andere partijen in vrijwaring wil oproepen, zij in de gelegenheid zal worden gesteld om hiertoe een verzoek in te dienen, waarna Baltrans in de gelegenheid zal worden gesteld om zich daartegen te verzetten, waarna de rechtbank dan zal beslissen.
2.8.
Ten aanzien van de termijn voor oproeping bepaalt de rechtbank in lijn met wat op de regiezitting van 11 juli 2018 is afgesproken dat deze zes weken zal bedragen.
2.9.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in het vrijwaringsincident geen van partijen als de in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd. Daarom zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank
in het vrijwaringsincident
3.1.
staat DAF toe om in vrijwaring te doen dagvaarden tegen de terechtzitting van
26 juni 2019:
- MAN SE, gevestigd te München, Duitsland;
- MAN Truck & Bus AG, gevestigd te München, Duitsland;
- MAN Truck & Bus Deutschland GmbH, gevestigd te München, Duitsland;
- Daimler AG, gevestigd te Stuttgart, Duitsland;
- Volvo Lastvagnar AB, gevestigd te Gothenburg, Zweden;
- Volvo Group Trucks Central Europe GmbH, gevestigd te Ismaning, Duitsland,
- Renault Trucks SAS, gevestigd te Saint-Priest, Frankrijk,
- AB Volvo, gevestigd te Gothenburg, Zweden;
- CNH Industrial N.V., gevestigd te Amsterdam;
- Fiat Chrysler Automobiles N.V., gevestigd te Amsterdam;
- Iveco S.p.A., gevestigd te Turijn, Italië;
- Iveco Magirus AG, gevestigd te Ulm, Duitsland;
- Scania AB, gevestigd te Södertälje, Zweden;
- Scania CV AB, gevestigd te Södertälje, Zweden;
- Scania Deutschland GmbH, gevestigd te Koblenz, Duitsland,
3.2.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in de hoofdzaak
3.3.
verstaat dat de zaak thans op de rol van 18 september 2019 staat voor het nemen van een akte door de Claimanten.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, mr. M.A.M. Vaessen en
mr. K.A. Maarschalkerweerd, rechters, bijgestaan door mr. J.P.W. Manders, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2019.