ECLI:NL:RBAMS:2019:4933

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 juli 2019
Publicatiedatum
10 juli 2019
Zaaknummer
13/085225-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake drugshandel met cocaïne

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 11 juli 2019 uitspraak gedaan tegen een verdachte die wordt beschuldigd van het bezit en vervoer van circa 15 kilogram cocaïne. De verdachte, geboren in 1981 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd op 8 april 2019 in Amstelveen en Beesd aangehouden na observaties van de politie die een lopend onderzoek naar drugshandel uitvoerden. Tijdens een verkeerscontrole werd de taxi waarin de verdachte zich bevond, staande gehouden. In de kofferbak van de taxi werd een sporttas aangetroffen met cocaïne. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de verdediging, die pleitte voor vrijspraak op basis van onrechtmatig verkregen bewijs, zorgvuldig gewogen. De rechtbank oordeelde dat de politie bevoegd was om de tas te doorzoeken en dat er geen sprake was van détournement de pouvoir. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet en legde een gevangenisstraf van 30 maanden op, met aftrek van voorarrest. De rechtbank motiveerde de straf door te wijzen op de ernst van de feiten en de impact van drugshandel op de volksgezondheid.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/085225-19 (Promis)
Datum uitspraak: 11 juli 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1981,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [plaats detentie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 juni 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.A. van de Vliet en van wat verdachte en zijn raadsman mr. T. Nieuwburg naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt verweten dat hij circa 16 kilo cocaïne in zijn bezit heeft gehad en heeft vervoerd.
Aan hem is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 april 2019 te Amstelveen en/of te Culemborg en/of Beesd, in elk geval (telkens) in Nederland, (telkens) opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 16,32 kilogram, in elk geval een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Inleiding
Op maandag 8 april 2019 observeerde de politie parkeerplaats Logger te Amstelveen in verband met een lopend onderzoek naar witwassen en verdovende middelen. Dat onderzoek was gericht tegen een taxichauffeur genaamd [persoon] . Diezelfde dag bleek dat [persoon] een afspraak had gemaakt om een persoon op te halen op de parkeerplaats Logger. Omstreeks 12:30 uur nam de politie waar dat de auto van [persoon] – een donkerkleurige Mercedes taxi – werd geparkeerd op het parkeerterrein. Ongeveer 15 minuten later stapte een persoon, die later verdachte blijkt te zijn, als bijrijder in de auto. Verder nam de politie kort daarna waar dat een man met een sporttas het parkeerterrein op fietste, dat verdachte uitstapte en contact maakte met de fietser. Ook zag de politie dat de sporttas door verdachte uit de krat op de fiets werd gepakt en in de kofferbak van de auto van [persoon] werd geplaatst. Naar aanleiding van deze waarnemingen, die volgens de politie mogelijk konden duiden op criminele activiteiten (drugshandel), werd de auto omstreeks 14:00 uur in het kader van een verkeerscontrole op de A2 ter hoogte van Beesd staande gehouden en werd van de bestuurder, te weten [persoon] , het rij- en kentekenbewijs gevorderd. [persoon] heeft de agenten gezegd dat één grote tas in de kofferbak niet van hem maar van de passagier (verdachte) was. Hij gaf toestemming om een onderzoek in te stellen. De auto werd vervolgens doorzocht, waarbij in de kofferbak een sporttas met cocaïne werd aangetroffen.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
Op grond van de inhoud van het dossier kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het vervoeren en daarmee aanwezig hebben van vijftien kilogram cocaïne.
Op de dag van de terechtzitting is bekend geworden en gemaakt dat de observatie van 8 april 2019 plaatsvond in een lopend onderzoek met medeverdachte [persoon] als subject. Vlak voor de observatie werd uit een afgeluisterd telefoongesprek afgeleid dat er een afspraak was gemaakt dat [persoon] iemand moest ophalen op de parkeerplaats. Naar aanleiding van de daarop volgende waarnemingen en informatie die mogelijk konden duiden op drugshandel, is de auto in het kader van een verkeerscontrole staande gehouden en is van de bestuurder zijn rij- en kentekenbewijs gevorderd. De agenten hebben toen ook met de passagier van de taxi gesproken. Op het moment dat verbalisanten dat deden, zagen zij dat hij zenuwachtig gedrag vertoonde. Desgevraagd verklaarde verdachte dat de verbalisanten hem mochten fouilleren. Bij de fouillering werd een BQ-telefoon met een Pretty Good Privacy systeem (hierna: PGP) aangetroffen. Het is de politie ambtshalve bekend dat in het criminele milieu gebruik wordt gemaakt van dit soort telefoons. Op dat moment is bij verbalisanten dan ook redelijkerwijs de verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) ontstaan. Aldus waren verbalisanten, gelet op het bepaalde in artikel 96b, eerste lid, Sv bevoegd de sporttas te doorzoeken en is het bewijs rechtmatig verkregen.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte dient van het ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Bij de staandehouding van het voertuig heeft de politie een dynamische verkeerscontrole uitgevoerd terwijl het in feite om opsporing ging. De bestuurder heeft verbalisanten toestemming gegeven een onderzoek in de auto in te stellen. Hierbij heeft de bestuurder bevestigd wat verbalisanten al wisten, namelijk dat de sporttas in de kofferbak aan verdachte toebehoorde. Zodoende reikte de door [persoon] verleende toestemming niet zover dat ook de sporttas van verdachte mocht worden geopend. De sporttas is toch door de politie geopend, waarbij zij zagen dat de tas 15 blokken cocaïne bevatte. Nu een rechtsgrond voor de doorzoeking van de sporttas ontbrak, dienen zowel het feit dat in de tas verdovende middelen zijn aangetroffen als alle daaruit voortvloeiende onderzoeksresultaten van het bewijs te worden uitgesloten.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1.
Détournement de pouvoir – vormverzuim?
Naar het oordeel van de rechtbank is uit het dossier op te maken dat er in het onderhavige geval sprake was van een verkeerscontrole op basis van de controlebevoegdheid die de verbalisanten hebben op grond van artikel 160 van de Wegenverkeerswet. De enkele omstandigheid dat aan het toepassen van deze controlebevoegdheid kennelijk ten grondslag lag dat de politie in contact wilde komen met verdachte en medeverdachte [persoon] en hen wilde vragen of zij de auto mochten doorzoeken, maakt niet dat sprake is van détournement de pouvoir. Hierbij is van belang dat de politie bevoegd was tot het uitoefenen van de verkeerscontrole en binnen de grenzen van die bevoegdheid heeft gehandeld, door rij- en kentekenbewijs van de bestuurder te vragen. Gelet hierop kan niet worden geconcludeerd dat de controlebevoegdheid uitsluitend is gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze is verleend (vergelijk: Hoge Raad 1 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2454).
De rechtbank overweegt verder dat na staandehouding door de politie is waargenomen dat verdachte zenuwachtig gedrag vertoonde. Verdachte ging herhaaldelijk verzitten in zijn stoel. Ook zagen verbalisanten een ader kloppen in zijn nek en ging de borst van verdachte snel op en neer. Dit wekte bij verbalisanten de redelijke veronderstelling dat verdachte een verhoogde hartslag en versnelde ademhaling had. Vervolgens heeft met toestemming van verdachte een fouillering aan zijn kleding plaatsgevonden, waarbij onder meer een telefoon met een PGP-systeem is aangetroffen. De rechtbank acht aannemelijk dat, hoewel dit in het proces-verbaal niet zo is omschreven, bij de verbalisanten op dat moment, ook gelet op de waargenomen handelingen op parkeerplaats Logger, een verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is ontstaan. Daarmee waren zij bevoegd tot het – zonder een daarvoor vereiste toestemming – ter in beslagneming doorzoeken van de sporttas, gelet op het bepaalde in artikel 96b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank is dan ook van oordeel dat - anders dan de raadsman heeft betoogd - geen sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs.
3.4.2.
Voorwaardelijk opzet
De rechtbank is van oordeel dat verdachte op zijn minst voorwaardelijk opzet heeft gehad op het vervoeren en aanwezig hebben van cocaïne. Verdachte heeft verklaard dat hem was gevraagd de tas naar Antwerpen te brengen, dat hij niet bekend was met de inhoud van de tas en dat hij voor dat vervoeren € 1.035 en 1160 Britse pond heeft ontvangen. Deze verklaring van verdachte kan niet worden geverifieerd nu verdachte geweigerd heeft nadere gegevens te verstrekken over degene van wie hij de tas heeft gekregen. De rechtbank acht het echter onaannemelijk dat een ander de tas bij verdachte heeft achtergelaten zonder dat verdachte op enige wijze wist wat de inhoud van de tas was. Het achterlaten van een tas met een grote hoeveelheid cocaïne bij een volstrekt onwetende brengt immers risico’s met zich mee. Die risico’s (bijvoorbeeld het risico dat deze persoon in de tas zou kijken en vervolgens zich de waardevolle drugs zou toe-eigenen of zou besluiten de politie in te lichten) zijn zodanig groot dat moeilijk voorstelbaar is dat verdachte van niets heeft geweten. Een dergelijk grote hoeveelheid cocaïne is zeer veel geld waard. Daar komt bij dat verdachte is verzocht om de tas over de landsgrenzen te brengen en daarvoor een royale vergoeding in contant geld heeft ontvangen. De conclusie kan dan ook niet anders zijn dan dat verdachte moet hebben geweten wat er in de sporttas zat.
Nu de cocaïne in de aan verdachte toebehorende tas zat en door verdachte in de taxi is gezet, bevond de cocaïne zich ook in de machtssfeer van verdachte.
Op grond van het voorgaande, acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben en vervoeren van ongeveer vijftien kilogram cocaïne. Het gewicht dat de rechtbank bewezen acht is lager dan in de tenlastelegging staat vermeld, omdat het gewicht van 16,32 kilogram het brutogewicht inclusief verpakkingsmateriaal betreft.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de
bijlagevervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 8 april 2019 te Amstelveen en Beesd, opzettelijk heeft vervoerd en opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 15 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne.

5.De strafbaarheid van de feiten

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door het bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen van ten hoogste 24 maanden.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het vervoeren en aanwezig hebben van een grote handelshoeveelheid cocaïne. Cocaïne is schadelijk voor de gezondheid en vormt als zodanig een bedreiging voor de volksgezondheid. De handel in en het gebruik van verdovende middelen leiden tot allerlei vormen van criminaliteit, overlast en maatschappelijke problemen.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting aansluiting gezocht bij de uitspraken van rechtbanken en gerechtshoven in soortgelijke zaken en de LOVS-oriëntatiepunten. Die oriëntatiepunten houden in dat voor het vervoeren van 10 tot 20 kilo harddrugs, een gevangenisstraf van 40 maanden het uitgangspunt is. De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte rekening met zijn proceshouding en het feit dat hij blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 28 mei 2019 niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank gaat er bij het bepalen van de strafmaat vanuit dat verdachte ‘slechts’ een vervoerder is, waarbij hij grote risico’s heeft gelopen en naar alle waarschijnlijkheid, in vergelijking met de waarde van het vervoerde, een kleine vergoeding zou krijgen. In zaken als deze schuilt er waarschijnlijk nog een hele organisatie achter de handel in de verdovende middelen en blijven de kopstukken van die organisatie buiten beeld. Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest zoals door de officier van justitie is gevorderd, passend en geboden is.

8.Beslag

Onder verdachte is in beslag genomen:
  • een geldbedrag bestaande uit € 1.035, - (goednummer 5733799);
  • een geldbedrag bestaan uit £ 1.160, - (goednummer 5733809);
  • een BQ-telefoon (goednummer 5733793);
  • een Apple iPhone (goednummer 5733804);
  • een simkaart van het merk Vodafone (goednummer 5733834);
  • een simkaart van het merk Lebara (goednummer 5733841);
  • een simkaart van het merk Lebara (goednummer 5733836);
  • een simkaart van een onbekend merk of het merk Dtac (goednummer 5733858).
8.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de geldbedragen en de BQ-telefoon moeten worden verbeurdverklaard. De iPhone en de vier simkaarten moeten worden geretourneerd aan verdachte.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de in beslag genomen telefoons en simkaarten aan verdachte te retourneren. Ten aanzien van de geldbedragen heeft de verdediging verklaard zich te kunnen vinden in verbeurdverklaring.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
8.3.1.
Verbeurdverklaring
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven geldbedragen bestaande uit € 1.035, - en £ 1.160, - die aan verdachte toebehoren, worden verbeurd verklaard en zijn daarvoor vatbaar, aangezien de geldbedragen geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het bewezen geachte zijn verkregen.
8.3.2.
Onttrekking aan het verkeer
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven BQ-telefoon dient te worden onttrokken aan het verkeer en is daarvoor vatbaar, aangezien dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
8.3.3.
Retour rechthebbende
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven Apple iPhone en vier simkaarten behoren aan verdachte toe. Nu niet vast is komen te staan dat deze goederen verband houden met het bewezen verklaarde strafbare feit, dienen deze goederen te worden teruggegeven aan de rechthebbende, zijnde [verdachte] .

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b en 36d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod enopzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte]daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd:
  • een geldbedrag bestaande uit € 1.035, - (goednummer 5733799);
  • een geldbedrag bestaan uit £ 1.160, - (goednummer 5733809);
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- een BQ-telefoon (goednummer 5733793);
Gelast de teruggave aan verdachte van:
  • een Apple iPhone (goednummer 5733804);
  • een simkaart van het merk Vodafone (goednummer 5733834);
  • een simkaart van het merk Lebara (goednummer 5733841);
  • een simkaart van het merk Lebara (goednummer 5733836);
  • een simkaart van een onbekend merk of het merk Dtac (goednummer 5733858).
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. Jongkind, voorzitter,
mrs. P.P.C.M. Waarts en M. Jeltes, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. Smit, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 juli 2019.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[...]

1.[...]

7.[...]