ECLI:NL:RBAMS:2019:4929

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 juni 2019
Publicatiedatum
10 juli 2019
Zaaknummer
13/751428-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van detentieomstandigheden in Roemenië

Op 25 juni 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. Deze vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 11 maart 2019 door de 2e District Court of Bucharest is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Roemenië en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, is in Nederland gedetineerd en wordt gevraagd om overgeleverd te worden aan Roemenië voor het uitzitten van een gevangenisstraf van 4 jaar en 6 maanden.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de detentieomstandigheden in Roemenië onderzocht. De officier van justitie en de raadsman hebben betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd vanwege het reële gevaar op onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat de detentieomstandigheden in Roemenië, met name de overbevolking in gevangenissen, een reëel gevaar voor dergelijke behandeling met zich meebrengen.

De rechtbank concludeert dat de informatie van de Roemeense autoriteiten over de detentieomstandigheden niet voldoende is om het reële gevaar voor de opgeëiste persoon uit te sluiten. Daarom heeft de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering en vastgesteld dat de overleveringsdetentie is beëindigd. De uitspraak is gedaan door mr. A.K. Glerum, voorzitter, en mrs. E. de Rooij en M. van Mourik, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. N.M. van Trijp.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751428-19
RK nummer: 19/3082
Datum uitspraak: 25 juni 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 22 mei 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 maart 2019 door
the 2nd District Court of Bucharest(Roemenië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1978,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
uit anderen hoofde gedetineerd in de [adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 25 juni 2019. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. B.J.W. Tijkotte, advocaat te Koog aan de Zaan.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
criminal court sentence number 283/13.04.2017 passed by the 2nd District Court of Bucharest in the criminal case file number 47502/300/2015, final by the criminal court decision no. 165/08.02.2019 of Court of Appeal Bucharest – Criminal Division 1.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 4 jaar en 6 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis en arrest.
Dit vonnis en arrest betreffen het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Detentieomstandigheden

4.1
Brief vanthe 2nd District Court of Bucharest
Bij e-mail van 6 juni 2019 heeft het Internationaal Rechtshulp Centrum (IRC) te Amsterdam de uitvaardigende justitiële autoriteit gevraagd onder welke omstandigheden de opgeëiste persoon na overlevering aan Roemenië naar verwachting zal worden gedetineerd. Uit de antwoorden van de
National Administration of Prisonsblijkt, kort gezegd:
 de opgeëiste persoon zal eerst 21 dagen gedetineerd worden in
Rahova Prison of Bucharest, in een cel van minimaal 3 m2.
 daarna zal hij waarschijnlijk worden verplaatst naar
Giurgiu Prison. De cellen in die gevangenis zijn bedoeld voor twee tot zes personen. De oppervlakte van een tweepersoonscel is gemiddeld 9,33 m2. De oppervlakte van een zespersoonscel is gemiddeld 20,35 m2.
 de Roemeense wet schrijft voor dat, nadat een gedetineerde een vijfde van de opgelegde vrijheidsstraf heeft uitgezeten, aan de hand van zijn of haar gedrag wordt beoordeeld of de gedetineerde kan worden geplaatst in een minder strikt regime. In het geval dat de opgeëiste persoon overgaat naar een semi-open regime, zal hij hoogstwaarschijnlijk in de
Bucharest-Jilava Prisonworden geplaatst.
 als de opgeëiste persoon overgaat naar het
open detention system,komt hij waarschijnlijk in
Găești Prisonterecht.
De brief wordt afgesloten met de volgende tekst:
Given the above, the National Administration of Prisons guarantees that, throughout the period of imprisonment warrant enforcement based on which the transfer was ordered, the inmate will serve the sentence in the Ploiesti Prison or in another subordinate unit and will receive a minimum individual space which includes the bed and corresponding furniture, in relation to the detention system:
- 3 sqm if the sentence is served under a closed detention system;
- 2 sqm if the sentence is served under a semi-open system;
- 3 sqm if the sentence is served under an open system.
4.2
Standpunt van partijen
De officier van justitie en de raadsman hebben zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd, nu bij overlevering een reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest).
4.3
Oordeel van de rechtbank
Ingevolge de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), waaronder EHRM 24 april 2017, 61467/12, 39516/13, 48231/13 en 68191/13 (Rezmuveş e.a./Roemenië), heeft de rechtbank in eerdere zaken geoordeeld dat vanwege de algemene detentieomstandigheden in Roemenië, met name vanwege overbevolking in de gevangenissen, voor gedetineerden in Roemeense gevangenissen een reëel gevaar bestaat van onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest.
Het bij arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 april 2016 in de zaken Aranyosi en Căldăraru (ECLI:EU:2016:198) gegeven beslismodel houdt in dat de rechtbank in dat geval vaststelt of de opgeëiste persoon een reëel gevaar loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling. Indien dit het geval is, moet de overlevering worden uitgesteld in afwachting van door de uitvaardigende autoriteit te verstrekken aanvullende gegevens op grond waarvan het bestaan van het eerdergenoemd reële gevaar voor de opgeëiste persoon kan worden uitgesloten. Voorts kan de rechtbank, indien deze gegevens niet binnen een redelijke termijn worden verkregen, de overleveringsprocedure beëindigen.
Uit de onder 4.1 genoemde brief blijkt dat de opgeëiste persoon in een
closed detention system3 m2
personal spacezal hebben, inclusief bed en meubilair. In een
semi-open systemzal de opgeëiste persoon echter 2 m2
personal spacehebben, inclusief bed en meubilair. Tot slot zal hij in een
open system3 m2
personal spacehebben - ook dit keer inclusief bed en meubilair.
Volgens vaste jurisprudentie van het EHRM (arrest van 20 oktober 2016, nr. 7334/13, Muršić v. Croatia, par. 124), levert de hoeveelheid van 2 m2
personal spacehet sterke vermoeden (
strong presumption) op, dat de detentieomstandigheden vernederend zijn in de zin van artikel 3 EVRM en dus ook - gelet op artikel 52 derde lid Handvest - in de zin van artikel 4 Handvest.
Dit vermoeden kan echter worden weerlegd door het cumulatieve effect van alle detentieomstandigheden.
Uit de brief van de
National Administration of Prisonsblijkt dat de opgeëiste persoon, indien hij overgaat naar een semi-open regime, naar alle waarschijnlijkheid zal worden geplaatst in de
Bucharest-Jilava Prison.Gedetineerden in die gevangenis hebben permanent toegang tot koud water en krijgen elke dag de mogelijkheid om zich met warm water te wassen. Ook is er in de cellen sprake van natuurlijk licht en frisse lucht. Daarnaast hebben de gedetineerden iedere dag de mogelijkheid om naar buiten te gaan.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze - en de overige in de brief genoemde (compenserende) detentieomstandigheden - niet voldoende om het reële gevaar voor de opgeëiste persoon uit te sluiten.
De rechtbank concludeert derhalve dat een reëel gevaar bestaat dat de opgeëiste persoon in geval van overlevering in Roemenië zal worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 Handvest.
Zoals hiervoor vermeld, brengt dit mee dat overeenkomstig het in de arresten Aranyosi en Căldăraru (ECLI:EU:2016:198) gegeven beslismodel, de overlevering zou moeten worden uitgesteld in afwachting van door de uitvaardigende autoriteit te verstrekken aanvullende gegevens op grond waarvan het bestaan van het eerdergenoemd reële gevaar voor de opgeëiste persoon kan worden uitgesloten, waarna de rechtbank, indien deze gegevens niet binnen een redelijke termijn worden verkregen, de overleveringsprocedure kan beëindigen.
Nu in de onderhavige zaak reeds door het IRC om deze aanvullende gegevens is verzocht, op basis van eerdere uitspraken van deze rechtbank waarin in soortgelijke gevallen een reëel gevaar als hiervoor bedoeld werd aangenomen, en gelet op de inhoud van de door de Roemeense autoriteiten verstrekte informatie en de omstandigheid dat niet valt te verwachten dat er binnen afzienbare tijd relevante aanvullende informatie zal kunnen worden verstrekt die het geconstateerde gevaar kan wegnemen, ziet de rechtbank geen aanleiding om de Roemeense autoriteiten nog een nadere termijn te gunnen om alsnog aanvullende informatie betreffende de opgeëiste persoon te verschaffen waaruit blijkt dat het bestaan van dit gevaar voor hem kan worden uitgesloten.
De officier van justitie zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.

5.Beslissing

VERKLAARTde officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering ex artikel 23 van de OLW van 22 mei 2019.
STELT VASTdat de (geschorste) overleveringsdetentie is beëindigd.
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. E. de Rooij en M. van Mourik, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 25 juni 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.