ECLI:NL:RBAMS:2019:4920

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 juli 2019
Publicatiedatum
10 juli 2019
Zaaknummer
13/751389-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel; toetsing van dubbele strafbaarheid

Op 9 juli 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 7 mei 2019 en betreft een EAB dat op 29 mei 2018 door het Circuit Court in Lublin is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1983 in Polen, was gedetineerd in Nederland en had geen vaste woon- of verblijfplaats in het land. Tijdens de openbare zitting op 25 juni 2019 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en werd vastgesteld dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

De rechtbank heeft de vordering beoordeeld aan de hand van de eisen van de Overleveringswet (OLW). De verdediging stelde dat de feiten waarvoor de overlevering werd verzocht niet dubbel strafbaar waren, maar de rechtbank oordeelde dat de feiten, die betrekking hadden op het gebruik van valse documenten om een lening te verkrijgen, onder de Nederlandse wetgeving als oplichting konden worden gekwalificeerd. De rechtbank verwierp het verweer van de raadsman en concludeerde dat voldaan was aan het vereiste van dubbele strafbaarheid.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het EAB voldeed aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank besloot de overlevering van de opgeëiste persoon toe te staan, zodat hij zijn vrijheidsstraf van één jaar en vier maanden in Polen kan ondergaan. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee rechters, in aanwezigheid van de griffier, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751389-19
RK nummer: 19/2792
Datum uitspraak: 9 juli 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 mei 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 mei 2018 door
the Circuit Court in Lublin(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste peroon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1983,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [plaats detentie],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 25 juni 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M. Broere, advocaat te Roosendaal en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgment of the District Court in Radzyń Podlaski(Polen) van 29 augustus 2012 (referentie: II K 1467/11).
Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot dit vonnis heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en vier maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de feiten niet dubbel strafbaar zijn. De feiten kunnen civielrechtelijk worden gekwalificeerd als een wanprestatie. De raadsman wijst op een arrest van de Hoge Raad van 13 november 2001 (ECLI:NL:HR:2001:AD4320).
De rechtbank is - met de officier van justitie - van oordeel dat is voldaan aan het vereiste van dubbele strafbaarheid. Uit onderdeel E) van het EAB blijkt immers dat de opgeëiste persoon op twee momenten een valse werkgeversverklaring/arbeidsovereenkomst heeft gebruikt om een lening te verkrijgen. Deze feiten kunnen naar Nederlands recht worden gekwalificeerd als ‘oplichting’. Het verweer wordt verworpen.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikelen 326 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste peroon]aan
the Circuit Court in Lublin(Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. E. de Rooij en M. van Mourik, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 9 juli 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.