Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Het verloop van de procedure
2.De feiten
3.De beschikking van de rechter-commissaris
“(…)
4.Afwijzing van het eerste verzoek
Dat betekent dat op dit moment geen aanleiding bestaat het tweede verzoek toe te wijzen.
4.Het beroep
5.De beoordelingOntvankelijkheid
“Niettemin staat geen hoger beroep open van beschikkingen, vermeld in de artikelen (…)68, tweede lid(…)”.
“Niettemin staat geen beroep open tegen de beslissing van de curator om al dan niet melding of aangifte van onregelmatigheden te doen, als bedoeld in artikel 68, tweede lid, onder c.”
tweede lidFw en het appelverbod van artikel 69 Fw bij besluiten van de curator specifiek alleen naar artikel 68,
tweede lid,onder cFw.
allebeschikkingen die zien op een onderwerp uit artikel 68 lid 2 Fw onder het verbod vallen niet voor de hand. Dat de wetgever de uitbreiding van de taak van de curator die is opgenomen in 68 lid 2 Fw geheel heeft willen onttrekken aan beroep op de rechtbank blijkt niet uit de MvT en zou een uitzondering zijn op het systeem van de faillissementswet. De faillissementswet kent als uitgangpunt dat tegen elke handeling van een curator bij de rechter-commissaris kan worden opgekomen en tegen elke beschikking van de rechter-commissaris beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank, tenzij dat is uitgezonderd. Dit volgt uit de artikelen 67 en 69 Fw. De combinatie van het met genoemde wetswijzing ingevoerde appelverbod in artikel 67 Fw waar het beschikkingen van de rechter-commissaris betreft én het appelverbod van artikel 69 Fw waar het beslissingen van de curator betreft, onderschrijft een uitleg dat de wetgever slechts heeft beoogd besluiten van de rechter-commissaris en de curator genoemd in artikel 68 lid 2 sub c Fw niet appellabel te maken. De MvT bij artikel 67 Fw voegt daaraan toe dat een eventuele strafrechtelijke procedure nog voldoende mogelijkheden biedt om daartegen te ageren. Daarvan is geen sprake bij beslissingen over de onderwerpen uit artikel 68 lid 2, sub a en b Fw. Dit alles maakt dat de rechtbank van oordeel is dat het niet de bedoeling van de wetgever is geweest dat het appelverbod van artikel 67 lid 1 Fw ziet op het onderhavige beroep van de gemeente ten aanzien van het verzoek sub (i).