ECLI:NL:RBAMS:2019:4849

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2019
Publicatiedatum
9 juli 2019
Zaaknummer
13/701084-19 (A), 13/204574-17 (B) en 13/106167-18 (C)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van de ISD-maatregel aan verdachte wegens drie gekwalificeerde diefstallen en stelselmatige overlast

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 5 juli 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan drie (gekwalificeerde) diefstallen. De verdachte, geboren in 1986 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, is gedetineerd. De rechtbank heeft de zaken, die onder verschillende parketnummers zijn ingediend, gevoegd behandeld. Tijdens de zitting op 21 juni 2019 was de verdachte aanwezig en zijn de vorderingen van de officier van justitie en de verdediging besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte in zaak C, omdat deze zaak was geseponeerd. De rechtbank heeft de tenlastelegging in zaak A en B beoordeeld en de verdachte schuldig bevonden aan de diefstallen, waarbij hij gebruik maakte van een valse sleutel en geweld toepaste. De rechtbank heeft de ISD-maatregel opgelegd voor de duur van twee jaar, omdat de verdachte stelselmatig overlast veroorzaakte en eerder veroordeeld was voor vermogensdelicten. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, [naam hotel 2], voor de schade die door de diefstal is veroorzaakt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/701084-19 (A), 13/204574-17 (B) en 13/106167-18 (C) (Promis)
Datum uitspraak: 5 juli 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1986,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentiecentrum] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Op 21 juni 2019 zijn de zaken van verdachte inhoudelijk behandeld door de rechtbank. Verdachte was hierbij aanwezig.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna aangeduid als zaak A, zaak B en zaak C.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. van der Linden en van wat door de raadsman van verdachte mr. S.P.C. Wester en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat – ten laste gelegd dat hij zich in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
Zaak A:
Feit 1: Diefstal van een laptop(tas) en een ziplockbag met sieraden van [persoon 1] en/of [naam bedrijf] in het [naam hotel 1] door middel van een valse sleutel, op 17 december 2018;
Feit 2: Diefstal van een mobiele telefoon van [naam hotel 2] , op 31 december 2018.
Zaak B: Diefstal van levensmiddelen van de Albert Heijn, door middel van geweld en/of bedreiging met geweld, op 7 mei 2017.
Zaak C: Het niet voldoen aan een ambtelijk bevel, op 1 juni 2018.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

Ontvankelijkheid van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat zij niet-ontvankelijk is in de vervolging ten aanzien van zaak C omdat in het dossier staat vermeld dat de zaak is geseponeerd en verdachte ook op de hoogte was van de sepotbeslissing.
De raadsman heeft eveneens niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie bepleit.
De rechtbank overweegt als volgt. In het dossier van zaak C staat vermeld dat de zaak is geseponeerd. Verdachte heeft op de zitting ook bevestigd dat aan hem is medegedeeld dat de zaak zou worden geseponeerd. Verdachte heeft hieruit dan ook het gerechtvaardigd vertrouwen kunnen ontlenen dat hij niet (verder) zou worden vervolgd. Gelet hierop verklaart de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte ten aanzien van zaak C.
De rechtbank stelt voor het overige vast dat de dagvaarding geldig is, de rechtbank bevoegd is tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en de officier van justitie ontvankelijk is. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Zaak A – Diefstallen bij het [naam hotel 1] en [naam hotel 2]
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat beide feiten bewezen kunnen worden.
Feit 1 – diefstal door middel van een valse sleutel bij het [naam hotel 1] – kan bewezen worden, gelet op de aangifte en de camerabeelden. De verklaring van verdachte is niet aannemelijk geworden en valt niet te verifiëren.
Ook feit 2 – diefstal bij [naam hotel 2] – kan bewezen worden, omdat op de camerabeelden duidelijk is te zien dat verdachte de telefoon heeft meegenomen.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman primair bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat verdachte de laptop met instemming van aangeefster als vergoeding voor de door hem geleverde drugs heeft meegenomen. Subsidiair heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 2 is aangevoerd dat geen sprake is van een voltooide diefstal, omdat uit de camerabeelden en de overige bewijsmiddelen niet valt op te maken dat sprake is geweest van een wegneemhandeling. Niet blijkt dat verdachte de telefoon in zijn broekzak, jas of tas heeft gestopt. Verder zit er te veel tijd tussen het tijdstip dat verdachte de telefoon vasthad, 07.30 uur, en de constatering dat de telefoon weg was aan het einde van de middag.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht beide feiten bewezen gelet op het volgende.
Ten aanzien van feit 1 – diefstal bij [naam hotel 1]:
In de aangifte staat vermeld dat de kamer van aangeefster overhoop is gehaald en dat haar laptop, laptoptas en een ziplockbag met sieraden zijn weggenomen. Uit de camerabeelden blijkt dat verdachte de hotelkamer binnen ging, terwijl zijn hoofd bedekt was met een sjaal, en dat hij daarna naar buiten kwam met een laptoptas in zijn handen. Verdachte heeft ter zitting voor het eerst bevestigd dat hij de laptop heeft meegenomen, maar hij heeft daarbij een alternatief scenario aangedragen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij drugs heeft gekocht voor aangeefster en haar collega’s, dat zij niet genoeg geld bij zich hadden om het af te betalen en dat hij, met instemming van aangeefster, als vergoeding de laptop heeft meegenomen. Deze lezing van verdachte vindt de rechtbank niet aannemelijk. Allereerst is niet alleen aangifte gedaan van diefstal van een laptop, maar zijn er volgens de aangifte nog meer goederen weggenomen en was de hotelkamer overhoop gehaald. Bovendien wordt dit alternatieve scenario op geen enkele wijze onderbouwd en valt het op geen enkele wijze te verifiëren. Als zijn verklaring zou kloppen, dan had verdachte geen reden gehad om zijn hoofd te bedekken met een sjaal. Dat hij dit wel heeft gedaan vormt een contra-indicatie voor dit scenario. Ook valt dan niet in te zien waarom aangeefster zelf de laptop niet aan de verdachte heeft gegeven, maar er voor heeft gekozen de ‘sleutel’ van haar kamer aan verdachte te geven opdat hij deze zelf zou pakken. De logica van deze gang van zaken is naar het oordeel van de rechtbank ver te zoeken, terwijl de verdachte ook ter terechtzitting geen feiten en omstandigheden heeft aangedragen op grond waarvan de rechtbank hieromtrent tot een ander oordeel zou kunnen komen. Dat hij met instemming van aangeefster de laptop heeft meegenomen vindt ook geen enkele steun in de bewijsmiddelen. Bovendien heeft verdachte deze verklaring pas ter terechtzitting afgelegd, een half jaar na zijn aanhouding en nadat het onderzoek was afgerond. Dit doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van zijn verklaring.
Kortom, de rechtbank acht bewezen dat verdachte de goederen uit de hotelkamer van aangeefster heeft gestolen door middel van een valse sleutel, op basis van de aangifte en de camerabeelden.
Ten aanzien van feit 2 – diefstal bij [naam hotel 2]:
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een voltooide diefstal. Uit de camerabeelden volgt duidelijk dat verdachte de telefoon van de receptie pakt en de telefoon van zijn rechterhand overgeeft naar zijn linkerhand, uit het zicht van de receptioniste. Nadat hij dat heeft gedaan loopt hij vervolgens uit beeld weg van de receptiebalie. Door zo te handelen heeft verdachte de telefoon aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende – [naam hotel 2] – onttrokken, waardoor sprake is van een voltooide diefstal. De diefstal wordt dan ook bewezen verklaard.
Zaak B – Diefstal door middel van (bedreiging met) geweld bij de Albert Heijn
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het feit bewezen kan worden gelet op de aangifte, de getuigenverklaring en de camerabeelden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat verdachte ontkent dat hij de goederen niet heeft afgerekend. Subsidiair is aangevoerd dat de ten laste gelegde geweldscomponent niet bewezen kan worden, omdat verdachte niet de bedoeling had om de vermeende diefstal dan wel de vlucht mogelijk te maken door middel van (bedreiging met) geweld. Uit de camerabeelden blijkt niet dat hij met gebalde vuist heeft geslagen. Verder wordt betwist dat verdachte bedreigende woorden heeft geuit. Daarbij valt het op dat de passages over de geuite woorden in de aangiftes nagenoeg identiek zijn aan elkaar, wat maakt dat de bedreiging niet geloofwaardig is.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het dossier voldoende bewijs bevat dat verdachte de goederen heeft gestolen, gevolgd van geweld en bedreiging met geweld. De rechtbank ziet geen reden om aan de aangiftes te twijfelen, te meer nu de aangiftes worden ondersteund door de verklaring van de getuige en de camerabeelden. De verklaring van verdachte dat hij de boodschappen heeft afgerekend is niet aannemelijk gelet op hetgeen door de aangevers wordt verklaard en omdat uit de gegevens van de kassa blijkt dat er geen bedrag is gepind dat overeenkomt met de prijs van de boodschappen. Verder volgt uit de camerabeelden duidelijk dat verdachte aangevers heeft geraakt toen zij hem probeerden tegen te houden.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van zaak A:
1.
op 17 december 2018 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (1) laptop (merk Dell) en een (1) laptoptas en een (zogenaamde) ziplockbag (inhoudende - onder andere - één horloge (merk Swatch) en een zilveren armband en twee paar oorringen/-sieraden), toebehorende aan [persoon 1] of [naam bedrijf] , waarbij hij, verdachte, zich de toegang tot die weg te nemen laptop (merk Dell) en laptoptas en ziplockbag (inhoudende - onder andere - één horloge (merk Swatch) en een (zilveren) armband en twee paar oorringen/-sieraden) heeft verschaft en die weg te nemen voormelde goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door zich, toen en daar, naar een zich in het [naam hotel 1] , vestiging [adres 1] , bevindende hotelkamer (nummer 8) heeft begeven en het slot van de deur van voornoemde hotelkamer heeft geopend met behulp van een pas tot welk gebruik hij, verdachte, niet was gerechtigd;
2.
op 31 december 2018 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (merk Handy, type Vzl), toebehorende aan hotelbedrijf [naam hotel 2] , vestiging [adres 2] ;
Ten aanzien van zaak B:
op 7 mei 2017 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen levensmiddelen, toebehorende aan de Albert Heijn (gevestigd aan de [adres 3] ), welke diefstal werd gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [persoon 2] en [persoon 3] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte voornoemde [persoon 2] in de buik heeft gestompt en voornoemde [persoon 2] en [persoon 3] dreigend de woorden heeft toegevoegd: "ik ga je steken", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) moet worden opgelegd voor de duur van twee jaren zonder aftrek van voorarrest. Enerzijds is het opleggen van de ISD-maatregel noodzakelijk ter bescherming van de maatschappij en anderzijds kan verdachte door de maatregel worden geholpen en begeleid.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft als strafmaatverweer naar voren gebracht dat aan verdachte geen (onvoorwaardelijke) ISD-maatregel moet worden opgelegd omdat verdachte niet aan de zachte criteria voldoet. Hij heeft bepleit dat aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest. Aan het voorwaardelijke strafdeel kunnen bijzondere voorwaarden worden verbonden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie (gekwalificeerde) diefstallen. Bij feit 1 van zaak A is verdachte met een pas de hotelkamer van het slachtoffer binnengegaan en heeft hij haar laptop, laptoptas en sieraden gestolen. Bij feit 2 van zaak A heeft hij een mobiele telefoon van een hotel gestolen. In zaak B heeft hij boodschappen bij de Albert Heijn gestolen, waarna hij, nadat hij werd tegengehouden, de medewerkers heeft geslagen en heeft bedreigd. Diefstallen zijn zeer ergerlijke feiten, die naast schade vaak veel hinder veroorzaken voor de gedupeerde bedrijven/personen. Daarnaast zijn diefstallen die gepaard gaan met (bedreiging met) geweld of diefstallen die zijn gepleegd door middel van een valse sleutel, misdrijven die bij de slachtoffers gevoelens van onveiligheid veroorzaken en in de samenleving grote onrust teweegbrengen. Zo hebben de aangevers in zaak B verklaard dat zij bang waren. Uit het strafblad van verdachte van 27 mei 2019 blijkt dat hij al vele malen eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van het Leger des Heils van 2 mei 2019, opgemaakt door [persoon 4] . Het rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Bij betrokkene is sprake van jarenlange instabiliteit op het gebied van huisvesting en het ontbreekt hem aan regulier werk en inkomsten. Hoewel betrokkene harddrugsgebruik ontkent, blijkt dit volgens een afgenomen urinecontrole niet te kloppen. Er is geen zicht op zijn werkelijke middelengebruik of zijn sociale netwerk. Al deze factoren werken sterk recidive verhogend. Het risico op recidive wordt ook ingeschat als hoog. Betrokkene is de afgelopen twee jaren veelvuldig wegens vermogensdelicten met justitie in aanraking gekomen, in een dusdanige mate dat hij voldoet aan de harde ISD-criteria. Betrokkene is communicatief zeer sterk te noemen, maar de keerzijde daarvan is dat betrokkene geloofwaardig overkomt terwijl hij – na verificatie – bijzonder veel halve waarheden, dan wel volle leugens blijkt te vertellen. Dit patroon van ‘verbuigen van de waarheid’ lijkt – afgaande op zijn ouders – reeds in zijn vroege jeugd te zijn ontstaan en zich in dusdanige grote vorm te hebben ontwikkeld dat nadere diagnostiek geïndiceerd is. Hulpverleningstrajecten in een vrijwillig kader zijn voortijdig negatief beëindigd. Trajecten binnen een gedwongen kader zijn eveneens negatief beëindigd of, doordat betrokkene geen contact opneemt, nimmer gestart. Ten aanzien van zijn huisvesting blijkt betrokkene niet de waarheid te hebben verteld, hij is nimmer op meldplichten verschenen en is – ondanks herhaalde pogingen – überhaupt niet met de Reclassering in contact gekomen (totdat hij wederom preventief gehecht raakte).
Gelet op het verloop van het afgelopen schorsingstoezicht, eerdere reclasseringstoezichten en het meermalen in de loop der jaren niet meewerken aan de totstandkoming van reclasseringsadviezen, heeft betrokkene voldoende kansen gekregen die hij niet heeft benut. Een schorsingskader dan wel een voorwaardelijke veroordeling is onvoldoende toereikend gebleken. Een onvoorwaardelijke ISD-maatregel is dan ook de enige resterende mogelijkheid. Het is wenselijk om psychologisch en/of psychiatrisch onderzoek te laten plaatsvinden gelet op de ingeschatte ernst van de problematiek. Het is nog maar de vraag in hoeverre een ISD-traject werkelijk soelaas gaat bieden, tegelijkertijd is een ISD-traject wel de manier om betrokkene trajecten aan te bieden waarbij bij overtredingen lik-op-stukbeleid wordt toegepast middels terugplaatsing in de Penitentiaire Inrichting. Tevens is dit de manier om betrokkene, indien hij niet meewerkt, af te straffen en de maatschappij langdurig te beschermen.
Verder heeft de rechtbank ter terechtzitting van 21 juni 2019 reclasseringsmedewerker [persoon 4] , verbonden aan Het Leger des Heils te Amsterdam als deskundige gehoord. De deskundige heeft – zakelijk weergegeven – bevestigd wat in het rapport staat vermeld. De kans op recidive en de kans op onttrekking aan voorwaarden wordt ingeschat als hoog. De Reclassering ziet een voorwaardelijk kader niet (meer) zitten. De Reclassering acht het wenselijk dat er diagnostiek plaatsvindt zodat kan worden onderzocht welke problematiek bij verdachte speelt.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel justitiële documentatie van 27 mei 2019 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan de bewezen verklaarde feiten meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf/maatregel, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen/maatregelen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie van 27 mei 2019 is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. De rechtbank ziet geen reden om deze maatregel niet op te leggen. Zij zal daarom de officier van justitie op dit punt van de vordering volgen.
Het belangrijkste doel van de ISD-maatregel is de beveiliging van de maatschappij. Verdachte veroorzaakt stelselmatig overlast. De rechtbank acht het daarom passend en noodzakelijk dat de ISD-maatregel aan verdachte wordt opgelegd. Gedurende de ISD-maatregel kan verdachte zich niet schuldig maken aan strafbare feiten. Uit het reclasseringsadvies blijkt dat verdachte vaak hulp is aangeboden, maar dat deze hulverleningstrajecten steeds negatief zijn beëindigd of niet zijn gestart omdat er geen contact met hem kan worden gelegd. De rechtbank vindt een (deels) voorwaardelijke veroordeling met oplegging van bijzondere voorwaarden dan ook een gepasseerd station. De rechtbank is niet gebleken van redenen om de ISD-maatregel niet op te leggen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
Tussentijdse beoordeling
De rechtbank zal tot slot bepalen dat het Openbaar Ministerie uiterlijk 9 (negen) maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel, de rechtbank zal berichten over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [naam hotel 2] vordert € 300,00 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot de dag van de algehele voldoening.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De benadeelde partij vordert het bedrag van de gestolen telefoon. De vordering zal dan ook geheel worden toegewezen voor het bedrag van € 300,00 (driehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade (31 december 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [naam hotel 2] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in zaak A onder 2 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 300,00 (driehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade (31 december 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 38m, 38n, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de officier van justitie
niet-ontvankelijkin de vervolging van verdachte ter zake van het in
zaak Cten laste gelegde.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A, feit 1:
Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels.
Ten aanzien van zaak A, feit 2:
Diefstal.
Ten aanzien van zaak B:
Diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken
en
diefstal, gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Bepaalt dat het Openbaar Ministerie binnen
9 (negen) maandenna aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel de rechtbank zal berichten over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Wijst de
vordering van [naam hotel 2], gevestigd te Amsterdam, toe tot € 300,00 (driehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (31 december 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam hotel 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam hotel 2] , € 300,00 (driehonderd euro), aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (31 december 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 6 (zes) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Djebali, voorzitter,
mrs. M.E.A. Nijssen en J.W.P. van Heusden, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 juli 2019.
[...]