ECLI:NL:RBAMS:2019:4788

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 juli 2019
Publicatiedatum
4 juli 2019
Zaaknummer
13/669060-18 (A) en 13/228185-18 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing in vereniging met mishandeling en belediging van ambtenaren

Op 4 juli 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing in vereniging, mishandeling van een verkeersregelaar en belediging van politieagenten. De verdachte werd beschuldigd van het afpersen van een gasfles onder bedreiging met een vuurwapen, waarbij hij samen met anderen handelde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte onder dreiging van geweld de gasfles heeft afgenomen van het slachtoffer, en dat hij ook betrokken was bij de mishandeling van een verkeersregelaar en belediging van ambtenaren in functie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarbij de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar hebben meegewogen in de strafmaat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden en dat hij geen respect heeft getoond voor de slachtoffers, wat de rechtbank als zeer kwalijk beschouwde. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. De rechtbank heeft de teruggave van in beslag genomen goederen aan het slachtoffer gelast.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/669060-18 (A) en 13/228185-18 (B) (Promis)
Datum uitspraak: 4 juli 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] , uit andere hoofde gedetineerd in de [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 juni 2019.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Modder en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. S.M. Hof naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd, na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat hij zich in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
In zaak A:
1. primair: (medeplegen van) afpersing van een gasfles of gastank (met tas en ballonnen) toebehorende aan [slachtoffer 1] op 12 augustus 2018;
subsidiair: medeplichtigheid aan bovengenoemd feit;
meer subsidiair: (medeplegen van) opzet- dan wel schuldheling van een gasfles, gastank en/of ballonnen op 12 augustus 2018;
In zaak B:
1. mishandeling van [slachtoffer 2] op 31 juli 2018;
2. belediging van ambtenaren in functie, [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , op 31 juli 2018;
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het in de zaak A primair en het in zaak B ten laste gelegde kan worden bewezen.
Ten aanzien van de afpersing heeft zij het volgende aangevoerd. Vaststaat dat aangever onder dreiging van een vuurwapen een lachgastank heeft afgestaan. Het telefoonnummer waarmee aangever contact heeft gehad staat op naam van verdachte. Ook de auto, die betrokken was bij de afpersing, staat op naam van verdachte. De weggenomen lachgastank wordt in de achterbak van de auto aangetroffen. Ook de ballonnen worden onder verdachte in beslag genomen. Verder kan op grond van het dossier worden vastgesteld dat verdachte en de medeverdachte voor en na de overval in de auto zaten. Verdachte heeft wisselend verklaard over zijn betrokkenheid bij de afpersing. Zijn verklaringen zijn aantoonbaar onjuist en ongeloofwaardig. Gelet op alle genoemde omstandigheden kan worden bewezen dat verdachte het in zaak A primair ten laste gelegde heeft begaan.
Ook het in zaak B ten laste gelegde kan worden bewezen. Uit het dossier volgt dat verdachte aangever [slachtoffer 2] heeft getrapt, dat levert een mishandeling op. De belediging kan worden bewezen op grond van het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde in zaak A. Ten aanzien van de feiten in zaak B, heeft de raadsvrouw alleen aangevoerd dat op camerabeelden niet te zien is dat aangever [slachtoffer 2] over een hekje ten val is gekomen.
Wat betreft de afpersing is het volgende betoogd. Verdachte weet niet wat er zich die avond heeft afgespeeld, zoals ook blijkt uit zijn houding bij zijn aanhouding. De aangetroffen lachgasfles is door anderen die nacht gebruikt. Hetzelfde geldt voor zijn telefoon. Anderen hebben aangever naar de plaats van het misdrijf gelokt. Verdachte heeft een aannemelijke verklaring daarover. Dat hij eerder wisselend heeft verklaard komt door angst en stress voor een gevangenisstraf. Het dossier bevat verder geen bewijs dat in de richting van verdachte wijst als een van de uitvoerders van de afpersing. Verdachte heeft hooguit in de auto gezeten en zijn telefoon uitgeleend. Dat is onvoldoende om te kunnen spreken van een bewuste en nauwe samenwerking.
Ook de medeplichtigheid aan de afpersing kan niet bewezen worden. Verdachte had immers geen wetenschap van de afpersing en dus geen opzet daarop. Bij verdachte is alleen de gasfles aangetroffen en stond het telefoonnummer van aangever in zijn telefoon, dat is voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid onvoldoende. Dat maakt dat verdachte moet worden vrijgesproken van het in zaak A primair en subsidiair ten laste gelegde.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft als volgt overwogen. Op grond van het dossier kan worden vastgesteld dat aangever onder dreiging van een vuurwapen een lachgasfles heeft afgegeven. Ook kan worden vastgesteld dat het telefoonnummer van aangever was opgeslagen in de telefoon van verdachte. Op de avond van de afpersing, en een maand daarvoor, is met de telefoon van verdachte gebeld naar het nummer van aangever. Verder is gebleken dat de auto, die gebruikt is bij de afpersing, op naam van verdachte staat. Tot slot staat vast dat een soortgelijke gasfles in de achterbak van de auto van verdachte is aangetroffen en ballonnen onder verdachte in beslag zijn genomen.
Verdachte heeft over zijn betrokkenheid bij de afpersing wisselende verklaringen afgelegd. Eerst heeft hij alles ontkend en de medeverdachte aangewezen als dader. Vervolgens heeft hij verklaard dat hij aanwezig was tijdens de overval, maar dat deze door twee andere, onbekend gebleven personen is uitgevoerd. Ook heeft hij aangegeven dat zijn telefoon, voorafgaand aan de afpersing, is gebruikt door anderen. Die verklaringen vinden op geen enkele wijze steun in het dossier. Bovendien biedt dat geen uitleg voor het feit dat het telefoonnummer van aangever in de telefoon van verdachte staat opgeslagen, en dat een maand eerder al is geprobeerd te bellen met aangever. De eerdere verklaringen van verdachte acht de rechtbank op grond van het voorgaande dan ook ongeloofwaardig.
De rechtbank gaat uit van de verklaring die verdachte op de zitting heeft afgelegd. Op grond van die verklaring kan worden vastgesteld dat verdachte aanwezig was bij de overval. Verdachte wist dan ook van de afpersing af. Verder is de rechtbank van oordeel dat, op basis van de bewijsmiddelen, niet anders kan dan dat verdachte de persoon is geweest die het contact met aangever heeft gelegd. Ook is gebleken dat hij de buit heeft geïnd en de vlucht heeft gefaciliteerd. De voorgaande gedragingen leveren een wezenlijke bijdrage op aan de afpersing, verdachte heeft zich dan ook schuldig gemaakt aan het medeplegen daarvan. De rechtbank acht het in zaak A primair ten laste gelegde daarom bewezen.
Verder bevat het dossier ook voldoende bewijs voor de mishandeling en de belediging, zoals in zaak B tenlastegelegd. De aangifte van de mishandeling wordt immers ondersteund door de bekennende verklaring van verdachte en het bewijs voor de belediging volgt uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] . De rechtbank zal die feiten dan ook bewezen verklaren, behoudens het gedeelte van de mishandeling dat verdachte aangever [slachtoffer 2] over een hek heeft getrokken waardoor die ten val is gekomen. Aangever [slachtoffer 2] verklaart dit wel, en ook getuige van [getuige 1] geeft dit aan. Het is echter niet te zien op de camerabeelden van het voorval, waardoor bij de rechtbank enige twijfel is ontstaan dat het heeft plaatsgevonden als ten laste gelegd.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
In zaak A:
primair:
op 12 augustus 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een gasfles met tas en ballonnen, dat aan die [slachtoffer 1] toebehoorde, door tegen voornoemde [slachtoffer 1] te zeggen dat hij moet meelopen en vervolgens dreigend aan hem de woorden worden toe te voegen: “geef mij het doosje” en vervolgens een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan voornoemde [slachtoffer 1] te tonen en op de benen van voornoemde [slachtoffer 1] te richten.
In zaak B:
1.
op 31 juli 2018 te Amsterdam, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 2] meermalen tegen zijn been te schoppen.
2
op 31 juli 2018 te Amsterdam, opzettelijk ambtenaren, te weten [slachtoffer 3] (hoofdagent Eenheid Amsterdam) en [slachtoffer 4] (hoofdagent Eenheid Amsterdam), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd door hen de woorden toe te voegen: “stelletje kankerlijers” en “jullie kunnen mijn kankerlul zuigen” en “jullie zijn kanker smerige kankermongolen”.
Voor zover in de tenlastelegging [slachtoffer 3] - en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de mishandeling, in zaak B onder 1, sprake was van een noodweerexces situatie. Er was volgens haar namelijk sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding waar tegen verdediging geboden was. Aangever is begonnen door verdachte een duw te geven, verdachte heeft daarop gereageerd. Door een hevige gemoedsbeweging is verdediging verder gegaan dan noodzakelijk was. De raadsvrouw heeft overigens geen conclusie verbonden aan dit standpunt.
De rechtbank verwerpt het verweer en heeft daartoe het volgende overwogen. Uit het dossier volgt weliswaar dat aangever is begonnen met aanraken door het geven van een duw, maar deze gedraging van de aangever was naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid beschouwd niet zodanig bedreigend voor verdachte dat deze gedraging aangemerkt zou moeten worden als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van zijn lijf. Laat staan dat tegen die aanraking verdediging geboden is. Bovendien is niet gebleken dat bij verdachte sprake was van een hevige gemoedstoestand, zoals vereist is bij noodweerexces.
Nu de rechtbank van oordeel is dat zich geen noodweersituatie heeft voorgedaan, dient ook het beroep op noodweerexces te worden verworpen. Er is daarnaast geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar in zaak A primair en in zaak B onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw verzocht om bij de strafmaat rekening te houden met de beperkte rol van verdachte bij de afpersing en de omstandigheden waaronder de feiten in zaak B zijn begaan. Daarnaast verzoekt zij de rechtbank rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Tot slot geeft zij mee dat een deels voorwaardelijke straf ook nog tot de mogelijkheden behoort.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een afpersing in vereniging, door het slachtoffer naar een plek te lokken en hem onder dreiging van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te bewegen tot afgifte van een gasfles met ballonnen. Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een mishandeling van een verkeersregelaar en heeft hij politieagenten beledigd. Met name de afpersing betreft een ernstig feit. Gebleken is dat het slachtoffer na het incident erg bang is geworden, hij durfde eerst niet naar buiten. Ook was hij op het moment van de afpersing erg bang dat de daders werkelijk zouden gaan schieten. Verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor deze feiten, hij probeert de schuld telkens op anderen af te schuiven. Dat neemt de rechtbank verdachte kwalijk. Ook is de rechtbank van oordeel dat de daad getuigt van een onbegrijpelijke nonchalance, nu de waarde van het goed zeer beperkt is, maar er wel een wapen is getrokken. Verder heeft verdachte laten zien dat hij geen respect heeft voor de verkeersregelaar en de verbalisanten, ook dat acht de rechtbank kwalijk.
Daarnaast is door de rechtbank acht geslagen op het strafblaf van verdachte van 28 mei 2019. Hieruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Daarentegen is verdachte wel na het plegen van de feiten in andere zaken veroordeeld, dat betekent dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Dat laatste zal in strafmatigende zin worden meegewogen.
Verdachte heeft niet willen meewerken aan het opstellen van een reclasseringsadvies. Een (deels) voorwaardelijke straf in combinatie met bijzondere voorwaarden is dan ook niet aan de orde.
Tot slot is gekeken naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Het oriëntatiepunt bij een straatroof met licht geweld of verbale bedreiging is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden. Bij een overval op een winkel is dat 2 jaar.
De rechtbank is van oordeel dat een forse gevangenisstraf op zijn plaatst is. De bewezenverklaarde afpersing heeft echter meer weg van een straatroof dan van een winkeloverval. Daarom zal de straf lager uitvallen dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank zal het oriëntatiepunt van de straatroof dan ook als uitgangspunt nemen. In deze zaak is echter wel sprake van ernstiger geweld, het slachtoffer is immers met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp bedreigd. Daarbij komt dat verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan een mishandeling en een belediging. Al met al is daarom een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden passend en geboden.

8.Beslag

Onder verdachte is een ballon met goednummer 5615665 en een gasfles met goednummer 5615946 in beslag genomen, zoals vermeld op de beslaglijst.
Teruggave aan [slachtoffer 1]
Bovengenoemde goederen behoren toe aan [slachtoffer 1] en kunnen aan hem worden teruggegeven.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 2.000,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de schadevergoeding het geheel wordt toegewezen en dat daarbij de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen vanwege de bepleite vrijspraak. Als subsidiaire standpunt heeft zij aangevoerd dat de vordering moet worden gematigd.
De rechtbank heeft het volgende overwogen. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft een benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade als de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen. In dit geval is niet gebleken dat bij de benadeelde sprake is van meer dan een enkel psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen. Ook is onvoldoende komen vast te staan dat de benadeelde op een andere wijze in zijn persoon is aangetast. De vordering van de benadeelde is daarmee onvoldoende onderbouwd. Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de zaak moet worden aangehouden, dat levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal dan ook niet-ontvankelijk verklaard worden in zijn vordering. De benadeelde kan zijn vordering nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 57, 63, 266, 267, 300 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
In zaak A primair:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
In zaak B onder 1:
mishandeling.
In zaak B onder 2:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan
[slachtoffer 1]van:
  • de ballon met goednummer: 5615665 en
  • de gasfles met goednummer: 5615946.
Verklaart
[slachtoffer 1]niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. R.A.J. Hübel en H.E. Hoogendijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. M.N. Greeven en S. Leeman, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 juli 2019.