Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft als volgt overwogen. Op grond van het dossier kan worden vastgesteld dat aangever onder dreiging van een vuurwapen een lachgasfles heeft afgegeven. Ook kan worden vastgesteld dat het telefoonnummer van aangever was opgeslagen in de telefoon van verdachte. Op de avond van de afpersing, en een maand daarvoor, is met de telefoon van verdachte gebeld naar het nummer van aangever. Verder is gebleken dat de auto, die gebruikt is bij de afpersing, op naam van verdachte staat. Tot slot staat vast dat een soortgelijke gasfles in de achterbak van de auto van verdachte is aangetroffen en ballonnen onder verdachte in beslag zijn genomen.
Verdachte heeft over zijn betrokkenheid bij de afpersing wisselende verklaringen afgelegd. Eerst heeft hij alles ontkend en de medeverdachte aangewezen als dader. Vervolgens heeft hij verklaard dat hij aanwezig was tijdens de overval, maar dat deze door twee andere, onbekend gebleven personen is uitgevoerd. Ook heeft hij aangegeven dat zijn telefoon, voorafgaand aan de afpersing, is gebruikt door anderen. Die verklaringen vinden op geen enkele wijze steun in het dossier. Bovendien biedt dat geen uitleg voor het feit dat het telefoonnummer van aangever in de telefoon van verdachte staat opgeslagen, en dat een maand eerder al is geprobeerd te bellen met aangever. De eerdere verklaringen van verdachte acht de rechtbank op grond van het voorgaande dan ook ongeloofwaardig.
De rechtbank gaat uit van de verklaring die verdachte op de zitting heeft afgelegd. Op grond van die verklaring kan worden vastgesteld dat verdachte aanwezig was bij de overval. Verdachte wist dan ook van de afpersing af. Verder is de rechtbank van oordeel dat, op basis van de bewijsmiddelen, niet anders kan dan dat verdachte de persoon is geweest die het contact met aangever heeft gelegd. Ook is gebleken dat hij de buit heeft geïnd en de vlucht heeft gefaciliteerd. De voorgaande gedragingen leveren een wezenlijke bijdrage op aan de afpersing, verdachte heeft zich dan ook schuldig gemaakt aan het medeplegen daarvan. De rechtbank acht het in zaak A primair ten laste gelegde daarom bewezen.
Verder bevat het dossier ook voldoende bewijs voor de mishandeling en de belediging, zoals in zaak B tenlastegelegd. De aangifte van de mishandeling wordt immers ondersteund door de bekennende verklaring van verdachte en het bewijs voor de belediging volgt uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] . De rechtbank zal die feiten dan ook bewezen verklaren, behoudens het gedeelte van de mishandeling dat verdachte aangever [slachtoffer 2] over een hek heeft getrokken waardoor die ten val is gekomen. Aangever [slachtoffer 2] verklaart dit wel, en ook getuige van [getuige 1] geeft dit aan. Het is echter niet te zien op de camerabeelden van het voorval, waardoor bij de rechtbank enige twijfel is ontstaan dat het heeft plaatsgevonden als ten laste gelegd.