ECLI:NL:RBAMS:2019:4755

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2019
Publicatiedatum
3 juli 2019
Zaaknummer
AMS 17/1636
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor uitbreiding serre en steiger bij restaurant in rijksmonument

In deze zaak heeft de besloten vennootschap [bedrijf] een omgevingsvergunning aangevraagd voor de legalisatie van een bestaande serre en steiger bij haar restaurant, gelegen in een rijksmonument in Amsterdam. De aanvraag werd op 11 augustus 2015 ingediend, maar op 31 januari 2017 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam deze geweigerd. De vennootschap heeft hiertegen beroep ingesteld, waarna de zaak op 24 mei 2019 is behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag onder de uitgebreide voorbereidingsprocedure valt, omdat de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed als adviseur is aangewezen. Dit is noodzakelijk omdat de aangevraagde activiteiten betrekking hebben op het ingrijpend wijzigen van een beschermd monument.

De rechtbank oordeelt dat het college terecht de uitgebreide procedure heeft toegepast en dat er geen vergunning van rechtswege is ontstaan. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de vennootschap en het college het erover eens zijn dat de bouw en het gebruik van de serre en steiger in strijd zijn met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de omgevingsvergunning te weigeren, gezien de onvoldoende ruimtelijke onderbouwing en de negatieve adviezen van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de Commissie voor Welstand en Monumenten. De rechtbank heeft het beroep van de vennootschap ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/1636

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juli 2019 in de zaak tussen

de besloten vennootschap [bedrijf] , te [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: mr. G.L.M. Teeuwen ),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Helder ).
Partijen worden hierna de vennootschap en het college genoemd.

Procesverloop

Op 11 augustus 2015 heeft de vennootschap een omgevingsvergunning aangevraagd.
Op 31 januari 2017 heeft het college geweigerd de omgevingsvergunning te verlenen.
De vennootschap heeft daartegen beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld op de zitting van 24 mei 2019. Namens de vennootschap zijn verschenen [naam] , [functie] en [naam] , [functie] , en haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. J.B. van Doorn .

Overwegingen

Wat is de aanleiding voor het beroep?
1. De [naam] in Amsterdam is een ensemble van met elkaar verbonden gebouwen bestaande uit het [naam] ‘ [naam] ’, een café-restaurant en een voormalige [naam] . Daarin is nu onder meer “ [naam] ” gevestigd, onderdeel van het [naam] . Ten behoeve van dit restaurant is in april 2015 een serre aangebouwd en is de steiger uitgebreid. Daarvoor is geen vergunning verleend. Ter legalisatie van de bestaande situatie heeft de vennootschap op 11 augustus 2015 een omgevingsvergunning aangevraagd.
2. De [naam] is een rijksmonument . Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “ [naam] ”, dat de bouw en het gebruik van de serre en de steiger ten behoeve van het restaurant niet toelaat. De vennootschap heeft daarom een vergunning gevraagd voor handelingen met gevolgen voor beschermde monumenten, voor bouw in strijd met het bestemmingsplan en voor gebruik in strijd met het bestemmingsplan. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Heeft het college terecht de uitgebreide voorbereidingsprocedure toegepast?
3. Tussen de vennootschap en het college staat in de eerste plaats ter discussie of op de aanvraag de reguliere, dan wel de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is. De vennootschap vindt dat de reguliere procedure van toepassing is. Omdat dan kortere beslistermijnen gelden, heeft het college volgens de vennootschap niet op tijd beslist en is een vergunning van rechtswege ontstaan.
4. De rechtbank oordeelt hierover als volgt. Op een aanvraag van een omgevingsvergunning is de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing, tenzij vanwege de aangevraagde activiteit de uitgebreide voorbereidingsprocedure geldt. Dit volgt uit artikel 3.7, eerste lid, en artikel 3.10, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het college heeft dus geen vrije keuze, maar moet die voorbereidingsprocedure toepassen die uit de Wabo voortvloeit. [1] Betreft de aanvraag een activiteit waarvoor een adviseur is aangewezen als bedoeld in artikel 2.26, derde lid, van de Wabo, dan moet het besluit in beginsel met de uitgebreide voorbereidingsprocedure worden voorbereid.
5. De rechtbank oordeelt dat deze regel in dit geval van toepassing is. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is als adviseur aangewezen, omdat de aangevraagde activiteit betrekking heeft op het ingrijpend wijzigen van een beschermd monument of een belangrijk deel daarvan. [2] Tevens is de Commissie voor Welstand en Monumenten van de gemeente Amsterdam als adviseur aangewezen, omdat de aangevraagde activiteit betrekking heeft op, onder andere, het in enig opzicht wijzigen van een rijksmonument . [3]
6. De vennootschap heeft op de zitting gesteld dat de aantasting van de monumentale waarde nihil zal zijn. Dit brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Volgens de aanvraag heeft het bouwplan immers gevolgen voor het beschermde monument. Uit het verkregen advies van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed blijkt dat deze gevolgen ingrijpend zijn.
7. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat het college terecht de uitgebreide voorbereidingsprocedure heeft toegepast. Dit betekent dat geen vergunning van rechtswege is verleend.
Heeft het college de omgevingsvergunning kunnen weigeren?
8. Partijen zijn het erover eens dat de bouw en het gebruik van de serre en de steiger ten behoeve van het restaurant in strijd zijn met het bestemmingsplan. Zij zijn het er ook over eens dat de bouw gevolgen heeft voor het rijksmonument de [naam] , want dat staat in de aanvraag. De beslissing om in die gevallen al dan niet een omgevingsvergunning te verlenen behoort daarom tot de bevoegdheid van het college, waarbij het college beleidsvrijheid heeft en de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen. De rechter moet zich beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om de omgevingsvergunning te weigeren.
9. Het college heeft de gevraagde omgevingsvergunning geweigerd omdat de ruimtelijke onderbouwing van de aspecten stedenbouwkundige, cultuurhistorische en monumentale inpasbaarheid onvoldoende wordt geacht om af te wijken van het beleid voor bouw en gebruik in strijd met het bestemmingsplan. Ook uit het oogpunt van welstand en de monumentenzorg heeft het college de vergunning geweigerd.
10. De rechtbank oordeelt dat het college in redelijkheid heeft kunnen weigeren om van het bestemmingsplan af te wijken. Het college heeft dit in zijn weigering uitvoerig gemotiveerd. De rechtbank oordeelt ook dat het college in redelijkheid heeft kunnen vaststellen dat het belang van de monumentenzorg zich tegen verlening van de omgevingsvergunning verzet. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed heeft immers geadviseerd dat de aantasting van de heldere, ruimtelijke opzet van het complex groot is. De Commissie voor Welstand en Monumenten vindt dat het bouwplan de architectuurhistorische en stedenbouwkundige waarden ernstig aantast en een niet passende uitbreiding vormt direct naast het monument. Beide adviseren de vergunning te weigeren.
11. De vennootschap vindt dat de gevraagde omgevingsvergunning kan worden verleend en verwijst naar de ruimtelijke onderbouwing van het bureau [naam] van 29 juli 2015. De rechtbank leest in die ruimtelijke onderbouwing echter niet dat het bouwplan uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening en met betrekking tot monumentale waarden toelaatbaar zou zijn, zoals de vennootschap stelt. [naam] verbindt aan haar conclusies namelijk de voorwaarde dat een omgevingsvergunning is aangevraagd en verleend. [naam] laat zich niet uit over de vraag of die omgevingsvergunning moet worden verleend.
12. De vennootschap heeft verzocht de behandeling van deze zaak (nogmaals) aan te houden. Zij dringt aan op overleg met het college over de voorwaarden waaronder een vergunning kan worden verleend. De rechtbank ziet daarvoor geen reden. Volgens het wettelijke systeem had de vennootschap een ontwerp moeten maken, daarna een vergunning moeten aanvragen en daarna moeten gaan bouwen. Dat zij de omgekeerde volgorde heeft gekozen komt voor haar eigen risico.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.L. Bolkestein, rechter,
in aanwezigheid van mr. R.M.N. van den Hazel, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak is hoger beroep mogelijk

U kunt binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Is uw zaak spoedeisend en moet er al tijdens de procedure in hoger beroep iets worden beslist wat niet kan wachten, dan kunt u de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige maatregel te treffen.
Bijlage
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een rijksmonument .
Op grond van artikel 2.2, eerste lid, onder b, onder 1°, van de Wabo geldt een bepaling in een gemeentelijke verordening op grond waarvan een vergunning of ontheffing is vereist om een monument als bedoeld in die verordening te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
Op grond van artikel 3.7, eerste lid, van de Wabo is op de voorbereiding van besluiten paragraaf 3.2 (de reguliere voorbereidingsprocedure, artikelen 3.7, 3.8 en 3.9) van toepassing, tenzij paragraaf 3.3 (de uitgebreide voorbereidingsprocedure, artikelen 3.10 tot en met 3.14) daarop van toepassing is.
Op grond van artikel 3.9, eerste lid, van de Wabo beslist het bevoegd gezag op de aanvraag om een omgevingsvergunning binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag. Op grond van het tweede lid kan het bevoegd gezag de in het eerste lid bedoelde termijn eenmaal met ten hoogste zes weken verlengen.
De beslistermijn wordt daarnaast overeenkomstig artikel 4:15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) opgeschort gedurende de periode dat het bevoegd gezag om aanvulling van de aanvraag heeft verzocht tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
Indien niet binnen de geldende beslistermijn een besluit op de aanvraag is genomen, volgt uit artikel 3.9, derde lid, van de Wabo, gelezen in verbinding met artikel 4:20b, eerste lid, van de Awb, dat de omgevingsvergunning van rechtswege is verleend.
Op grond van artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo, is Afdeling 3.4 van de Awb (de uniforme openbare voorbereidingsprocedure) van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning, indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, voor zover voor die activiteit krachtens artikel 2.26, derde lid, een adviseur is aangewezen.
Op grond van artikel 2.26, derde lid, van de Wabo stelt het bevoegd gezag de bij algemene maatregel van bestuur en, in gevallen als bedoeld in artikel 2.2, de bij de betrokken verordening aangewezen bestuursorganen of andere instanties in gevallen die behoren tot een bij die maatregel, onderscheidenlijk verordening aangewezen categorie in de gelegenheid hem advies uit te brengen over de aanvraag of het ontwerp van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning.
Op grond van artikel 6.4, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit omgevingsrecht wordt met betrekking tot een aanvraag van een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de wet, als adviseur de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aangewezen, indien de activiteit betrekking heeft op:
1˚ het slopen van een beschermd monument of een deel daarvan voor zover van ingrijpende aard;
2˚ het ingrijpend wijzigen van een beschermd monument of een belangrijk deel daarvan, voor zover de gevolgen voor de waarde van het beschermde monument vergelijkbaar zijn met de gevolgen van het geval, bedoeld onder 1˚.
Op grond van artikel 15, eerste lid, van de Erfgoedverordening zendt het college een afschrift van de ontvankelijke aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een beschermd monument aan de Commissie voor Welstand en Monumenten.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1952.
2.Artikel 6.4, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2, van het Besluit omgevingsrecht (het Bor).
3.Artikel 2.1, eerste lid, onder f, in samenhang met artikel 2.26, derde lid, van de Wabo en artikel 15, eerste lid, van de Erfgoedverordening.