ECLI:NL:RBAMS:2019:471

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 januari 2019
Publicatiedatum
25 januari 2019
Zaaknummer
13-090943-16 13-152510-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en vernieling met betrekking tot meerdere slachtoffers, beoordeling van ontvankelijkheid en strafbaarheid van verdachte

Op 22 januari 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1995, die werd beschuldigd van mishandeling en vernieling. De rechtbank heeft de zaken, die onder de parketnummers 13/090943-16 (zaak A) en 13/152510-17 (zaak B) zijn ingediend, gevoegd behandeld. De verdachte werd beschuldigd van het mishandelen van drie personen op verschillende data in 2016 en van het opzettelijk vernielen van goederen die toebehoorden aan zijn moeder en een ander persoon in 2017. Tijdens de zitting op 8 januari 2019 heeft de officier van justitie, mr. S.H.S. Kurniawan-Ayre, zijn vordering gepresenteerd, en de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A.S. Kamphuis.

De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk was in de vervolging van de verdachte voor de feiten in zaak B, omdat de aangeefster, de moeder van de verdachte, geen klacht had ingediend. Voor de feiten in zaak A was de officier van justitie wel ontvankelijk. De rechtbank achtte de feiten in zaak A bewezen, waarbij de verdachte op 7 januari 2016 en 30 april 2016 drie verschillende personen had mishandeld. De rechtbank concludeerde dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van de feiten, gezien zijn geestelijke toestand, waaronder een autismespectrumstoornis en schizofrenie. Daarom werd de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging.

De rechtbank oordeelde ook over de vorderingen van de benadeelde partijen. De vorderingen van de slachtoffers werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot het betalen van schadevergoedingen aan de slachtoffers, inclusief wettelijke rente. De rechtbank legde de schadevergoedingsmaatregelen op, ondanks het ontslag van rechtsvervolging, op basis van de gewijzigde wetgeving die dit mogelijk maakt. De rechtbank benadrukte het belang van het slachtoffer in deze procedure.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/090943-16 (A) en 13/152510-17 (B) (Promis)
Datum uitspraak: 22 januari 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 januari 2019.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.H.S. Kurniawan-Ayre, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. A.S. Kamphuis naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
Zaak A
1.
hij op of omstreeks 7 januari 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [persoon 1] heeft mishandeld door die [persoon 1] een of meermalen met kracht in het gezicht, althans tegen het hoofd, te stompen en/of te slaan;
2.
hij op of omstreeks 30 april 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [persoon 2] heeft mishandeld door die [persoon 2] met kracht een of meermalen tegen een been te schoppen;
3.
hij op of omstreeks 30 april 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [persoon 3] heeft mishandeld door die [persoon 3] meermalen, althans eenmaal met kracht in het gezicht, althans tegen het hoofd en/of lichaam, te stompen en/of te slaan;
Zaak B
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 02 juli 2017 tot en met 14 juli 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een raam en/of een kunstwerk en/of een stoel(poot) en/of een magnetron, in elk geval enige goederen, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 4] en/of [persoon 5] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door (met) voornoemde goederen (omver/in) te gooien en/of door (met een glas, althans een voorwerp) tegen voornoemde goederen te slaan/trappen/gooien.

3.Voorvragen

3.1
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging van verdachte voor het in zaak B ten laste gelegde en overweegt daartoe het volgende.
Vast staat dat de aangeefster [persoon 4] de moeder van verdachte is. Op grond van artikel 353 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is artikel 316, tweede lid, Sr van toepassing op het misdrijf van artikel 350, eerste lid, Sr. Dit houdt in dat als een dader de bloed- of aanverwant in de rechte linie is van degene tegen wie de vernieling is gepleegd, de vervolging alleen plaatsvindt op een tegen hem gerichte klacht van degene tegen wie het misdrijf is gepleegd. Het dossier bevat geen klacht van aangeefster dat zij vervolging voor dit feit wenst.
Ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde is de officier van justitie wel ontvankelijk.
3.2
De overige voorvragen
De dagvaarding is geldig en deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is - met de officier van justitie en de raadsvrouw - van oordeel dat de in zaak A ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
4.2
De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Een overzicht van de bewijsmiddelen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Zaak A
ten aanzien van feit 1
op 7 januari 2016 te Amsterdam [persoon 1] heeft mishandeld door die [persoon 1] meermalen met kracht in het gezicht te slaan;
ten aanzien van feit 2
op 30 april 2016 te Amsterdam [persoon 2] heeft mishandeld door die [persoon 2] met kracht éénmaal tegen een been te schoppen;
ten aanzien van feit 3
op 30 april 2016 te Amsterdam [persoon 3] heeft mishandeld door die [persoon 3] meermalen, met kracht, in het gezicht te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

De officier van justitie heeft zich op basis van de bevindingen van de deskundigen op het standpunt gesteld dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd en gevorderd dat verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging. Volgens de officier van justitie dient er geen maatregel in een strafrechtelijk kader te volgen.
De raadsvrouw heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
De rechtbank heeft bij haar oordeel omtrent de strafbaarheid van verdachte in het bijzonder acht geslagen op het Pro Justitia-rapport van 24 juli 2017, waarin over hem is gerapporteerd door dr. [persoon 6] arts in opleiding tot psychiater, onder supervisie van dr. [persoon 7] , kinder- en jeugdpsychiater. Zij hebben geconcludeerd dat ten tijde van het plegen van de strafbare feiten bij verdachte sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een autismespectrumstoornis en een aandachtstekort- en hyperactiviteitsstoornis. Tevens lijdt hij aan een ziekelijke stoornis, geclassificeerd als schizofrenie en een stoornis in het gebruik van alcohol en cocaïne. Deze gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens heeft het gedrag van verdachte beïnvloed ten tijde van het ten laste gelegde. Daarom is geadviseerd om verdachte voor het ten laste gelegde volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren.
De rechtbank neemt deze conclusie over en volgt dit advies. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de aard en de aanleiding van de bewezen geachte feiten, waarbij ten gevolge van de stoornissen en het gebruik van alcohol en/of cocaïne sprake is van waanachtig, impulsief en gewelddadig gedrag tegen willekeurige mensen. Dit past in het beeld van verdachte dat geschetst wordt in het psychiatrisch rapport. Tot slot weegt de rechtbank mee, dat verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten in het kader van een rechterlijke machtiging op grond de Wet BOPZ was opgenomen in een psychiatrische kliniek.
De bewezen geachte feiten kunnen verdachte, gelet op genoemde factoren, wegens een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens niet worden toegerekend
.Verdachte wordt dan ook ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan verdachte, op grond van artikel 37 Sr, een maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op te leggen. Hoewel bovengenoemd rapport een dergelijke opname adviseert, geeft het rapport tegelijkertijd aan dat gepoogd moet worden om betrokkene zo snel mogelijk in een begeleid-wonen-constructie te plaatsen met een ambulante behandeling. Hoewel het rapport ouder is dan één jaar ziet de rechtbank geen aanleiding een nieuw onderzoek te laten doen, omdat verdachte - geheel in de lijn van het rapport - nu een ambulante behandeling ondergaat bij Inforsa, die goed lijkt aan te slaan, en omdat er vanuit Inforsa inspanningen worden geleverd om zo snel mogelijk een begeleid-wonen-plek voor hem te vinden.

8.De benadeelde partijen

8.1.
Ontvankelijkheid
De officier van justitie en de raadsvrouw van verdachte hebben zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden, omdat verdachte ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging.
De rechtbank is van oordeel dat de vorderingen van de benadeelde partijen ontvankelijk zijn en dat een schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd. Met ingang van 1 januari 2014 is door middel van een wetswijziging artikel 36f lid 1 Sr aangepast, waardoor het niet alleen mogelijk is om een schadevergoedingsmaatregel op te leggen als er een straf wordt opgelegd, maar ook als er een maatregel of een last als bedoeld in artikel 37 Sr wordt opgelegd. Deze "technische wijziging" tot uitbreiding van het toepassingsbereik van artikel 36f Sr is in het belang van het slachtoffer, door oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ook mogelijk te maken als een verdachte van alle rechtsvervolging wordt ontslagen wegens - kort gezegd - ontoerekeningsvatbaarheid. De bedoeling van de wetgever, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de Memorie van Antwoord aan de Eerste Kamer (Kamerstukken I, 2012/13, 33 295, C, p. 4-5), is om ontoerekeningsvatbaarheid geen beletsel te laten zijn voor het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat ook als er geen maatregel wordt opgelegd, het mogelijk is om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. [1]
8.2
Ten aanzien van zaak A onder 1. : vordering [persoon 1]
(hierna: [persoon 1] ) vordert € 31,84 aan materiële-schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 7 januari 2016, tot aan de dag van algehele voldoening.
Vaststaat dat aan [persoon 1] door het onder 1. bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 7 januari 2016, tot aan de dag van algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die [persoon 1] heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen, omdat verdachte jegens [persoon 1] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1. bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op € 31,84, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2016 tot aan de dag van algehele voldoening.
8.3
Ten aanzien van zaak A onder 2. : vordering [persoon 2]
(hierna: [persoon 2] ) vordert € 500,- aan immateriële-schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 30 april 2016, tot aan de dag van algehele voldoening.
De vordering is niet betwist. De rechtbank acht, rekening houdend met de bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend, een vergoeding van de immateriële schade tot € 300,- redelijk en billijk, en zal de vordering dan ook tot dat bedrag toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 30 april 2016, tot aan dag van algehele voldoening.
[persoon 2] zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die [persoon 2] heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen, omdat verdachte jegens [persoon 2] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2. bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op € 300,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 april 2016 tot aan de dag dat van algehele voldoening.
8.4
Ten aanzien van zaak A onder 3. : vordering [persoon 3]
(hierna: [persoon 3] ) vordert € 344,40 aan materiële-schadevergoeding en € 500,- aan immateriële-schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 30 april 2016, tot aan de dag van algehele voldoening.
Vaststaat dat aan [persoon 3] door het onder 3. bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat de schade aan de broek onvoldoende gemotiveerd is gesteld. In de aangifte staat niets vermeld over schade aan de broek en ook op zitting is deze schade ondanks vragen van de rechtbank niet nader toegelicht. Deze post zal niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank zal de materiële schade dan ook waarderen op € 139,50.
De rechtbank acht, rekening houdend met de bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend, een vergoeding van de immateriële schade tot € 300,- redelijk en billijk. De rechtbank zal de vordering dan ook toewijzen tot € 439,50, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 30 april 2016, tot aan de dag van algehele voldoening.
[persoon 3] zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die [persoon 3] heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen, omdat verdachte jegens [persoon 3] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 3. bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op € 439,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 april 2016 tot aan de dag van algehele voldoening.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de officier van justitie
niet-ontvankelijkin de vervolging van verdachte ter zake van het in zaak B ten laste gelegde.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
zaak A
ten aanzien van feit 1, 2 en 3
mishandeling, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte voor het in rubriek 5 onder feit 1, 2 en 3 bewezene niet strafbaar en
ontslaat hem van alle rechtsvervolgingter zake daarvan.
Ten aanzien van de benadeelde partij [persoon 1]
Wijst de vordering van , toe tot
€ 31,84 (éénendertig euro en vierentachtig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 7 januari 2016, tot aan de dag van algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door [persoon 1] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1] ,
€ 31,84 (éénendertig euro en vierentachtig eurocent)aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 7 januari 2016, tot aan de dag van algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 1 dag vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [persoon 2]
Wijst de vordering van , toe tot
€ 300,- (driehonderd euro),te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 30 april 2016, tot aan de dag van algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 2] .
Bepaalt dat benadeelde partij [persoon 2] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door [persoon 2] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 2] ,
€ 300,- (driehonderd euroaan de Staat te betalen
,te vermeerderen met de wettelijke rente, vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 30 april 2016, tot aan de dag van algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 6 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [persoon 3]
Wijst de vordering van toe tot
€ 439,50 (vierhonderdnegenendertig euro en vijftig eurocent),te vermeerderen met de wettelijke rente, vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 30 april 2016, tot aan de dag van algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 3] .
Bepaalt dat benadeelde partij [persoon 3] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door [persoon 3] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 3] ,
€ 439,50 (vierhonderdnegenendertig euro en vijftig cent)aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente, vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 30 april 2016, tot aan de dag van algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 9 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.R.J. van Wel, voorzitter,
mrs. M.E.A. Nijssen, E. van der Brink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. de Bruin, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 januari 2019.
[...]
[...]
[...]