ECLI:NL:RBAMS:2019:4563

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 juni 2019
Publicatiedatum
1 juli 2019
Zaaknummer
1312311418
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake verkrachting met dwang en geweld in Amsterdam

Op 27 juni 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam een vonnis uitgesproken in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 2 september 2017, waarbij de verdachte de aangeefster, een vrouw, heeft gedwongen tot seksuele handelingen door middel van geweld en bedreiging. Tijdens de terechtzitting op 13 juni 2019 heeft de officier van justitie, mr. J.H. van der Meij, de vordering ingediend, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. N. Belkhir, vrijspraak heeft bepleit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging.

De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en getuige [naam 2] als betrouwbaar beoordeeld. De aangeefster heeft gedetailleerd verklaard over de gebeurtenissen, waaronder het feit dat de verdachte de deur op slot deed en haar tegen een bank duwde, terwijl zij herhaaldelijk aangaf geen seks te willen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake was van dwang en dat de verdachte opzettelijk handelde door de grenzen van de aangeefster te overschrijden. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan verkrachting en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 179 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 90 uur. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van €1.500 aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft ook de aanbevelingen van de reclassering in overweging genomen, die een (deels) voorwaardelijke straf adviseerde. De verdachte heeft geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten en heeft sinds het incident geen nieuwe incidenten gepleegd. De rechtbank heeft besloten om in het voordeel van de verdachte af te wijken van de gebruikelijke straffen voor dergelijke feiten, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/123114-18 (Promis)
Datum uitspraak: 27 juni 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting op 13 juni 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.H. van der Meij, de vordering van de benadeelde partij en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. N. Belkhir naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 2 september 2017 te Amsterdam, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid , [naam 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam 1] , hebbende verdachte
- onverhoeds zijn handen op de billen van die [naam 1] gelegd en/of
- zijn vinger(s) in de vagina van die [naam 1] geduwd/gebracht en/of
- met zijn penis de billen van die [naam 1] aangeraakt en/of tegen de billen van die [naam 1] geslagen en/of
- zijn duim en/of vinger(s) in de anus van die [naam 1] geduwd/gebracht
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheden en/of die bedreiging met geweld of die nadere feitelijkheden hierin dat verdachte,
- de deur van de (depot) ruimte op slot heeft gedaan en/of
- die [naam 1] voorover heeft geduwd en/of tegen een bank heeft (aan)geduwd en/of
- die [naam 1] vast te houden terwijl hij bezig was met voornoemde handelingen en/of
- doorging met voornoemde handelingen, terwijl die [naam 1] (meerdere malen) had aangegeven dat zij dit niet wilde.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting. Zij baseert zich daarbij op de aangifte die wordt ondersteund door de verklaring van [naam 2] , de vriend van aangeefster. Daarnaast biedt ook de verklaring van verdachte dat seksuele handelingen hebben plaatsgevonden en de door hem waargenomen reactie van aangeefster daarop, ondersteuning voor de aangifte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft – overeenkomstig haar overgelegde schriftelijke pleitnota – vrijspraak bepleit, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte aangeefster heeft gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen, nu aangeefster daarmee heeft ingestemd. Daarnaast dient aan de juistheid van haar verklaring te worden getwijfeld.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in de bijlage bij dit vonnis, wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting.
De rechtbank overweegt daartoe in het bijzonder het volgende.
Aangeefster heeft aangifte gedaan van verkrachting, waarbij zij heeft verklaard over de voorgeschiedenis tussen haar en de verdachte en over de nacht van 2 september 2017. Aangeefster verklaart dat zij samen een depot ingingen waarna verdachte de deur op slot deed. Verdachte werd direct opdringerig. Aangeefster zei geen seks met verdachte te willen. Verdachte vroeg aangeefster daarop om haar kont te tonen zodat hij zichzelf kon bevredigen. Aangeefster dacht ‘nou dan alleen dat maar, als ik hier maar weg kan komen’ en deed haar rokje omhoog. Verdachte legde daarna zijn handen op de billen van aangeefster, die zij probeerde weg te duwen. Vervolgens duwde verdachte aangeefster voorover tegen een bank en voelde zij dat verdachte een vinger in haar vagina duwde. Ook ging verdachte met zijn lul langs haar kont. Aangeefster zei tegen verdachte dat ze dacht dat hij alleen maar zou kijken. Verdachte duwde zijn duim in haar kont. Aangeefster barste in huilen uit en ging schreeuwen toen zij omlaag werd geduwd waarop verdachte stopte.
Getuige [naam 2] , de vriend van de aangeefster, heeft aan de politie verklaard dat hij aangeefster die nacht in hun woning huilend op de grond aantrof. Aangeefster heeft hem verteld dat zij met verdachte naar een depot is geweest dat verdachte de deur op slot heeft gedaan, waarna hij haar begon aan te randen. Aangeefster heeft [naam 2] gezegd dat verdachte haar kont heeft betast en dat hij met zijn vinger haar anus is binnen gegaan.
Verdachte heeft verklaard dat hij aangeefster heeft meegenomen naar het depot, dat het klopt dat hij met zijn vinger in haar vagina is geweest en dat, wanneer je seks met elkaar hebt, je ook met je penis langs iemands billen gaat. Hij heeft gezien dat zij moest huilen en dat zij er niet van genoot.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Seksuele handelingen
De rechtbank is van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte bij aangeefster seksuele handelingen heeft verricht. De rechtbank heeft hierbij gelet op de hierboven opgenomen verklaring van aangeefster, waarin zij heeft verklaard dat verdachte zijn handen op haar billen heeft gelegd, een vinger in haar vagina en anus heeft gebracht, en met zijn penis langs en tegen haar billen is gegaan. Ook verdachte heeft erkend dat hij zijn vinger in haar vagina heeft gebracht en met zijn penis langs haar billen is gegaan.
Vrijwillig karakter seksueel contact
Het draait in deze zaak om de vraag of het seksuele contact al dan niet met wederzijdse instemming heeft plaatsgevonden.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat aangeefster heeft aangegeven geen seks te willen, zij heeft herhaald dat hij toch alleen maar zou kijken en zij heeft geprobeerd zijn handen weg te duwen.
De rechtbank acht deze verklaring betrouwbaar. Aangeefster is in haar aangifte zeer open geweest en heeft een gedetailleerde en consistente verklaring afgelegd. Bovendien wordt de aangifte ondersteund door de verklaring van getuige [naam 2] , inhoudende dat hij aangeefster die nacht in de woonkamer huilend op de grond heeft aangetroffen en dat hij toen zag dat zij overstuur was. Daar komt bij dat ook verdachte heeft verklaard dat hij zag dat aangeefster moest huilen en zij er niet van genoot.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat kan worden vastgesteld dat er sprake was van dwang, het verweer van de raadsvrouw op dit punt wordt verworpen.
Opzet
De rechtbank overweegt voorts dat dit - nadat aangeefster herhaaldelijk had aangegeven dat zij geen zin had in seks en zij zijn handen heeft geprobeerd weg te duwen - voor verdachte kenbaar moet zijn geweest. Door toch door te gaan, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de handelingen tegen de wil van aangeefster hebben plaatsgevonden. Daarmee heeft hij de door aangeefster aangegeven grens overschreden.
Het verweer van de raadsvrouw dat verdachte niet opzettelijk heeft gehandeld, wordt verworpen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
omstreeks 2 september 2017 te Amsterdam, door feitelijkheden [naam 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam 1] , hebbende verdachte
- onverhoeds zijn handen op de billen van die [naam 1] gelegd en
- zijn vinger in de vagina van die [naam 1] gebracht en
- met zijn penis de billen van die [naam 1] aangeraakt en tegen de billen van die [naam 1] geslagen en
- zijn duim in de anus van die [naam 1] gebracht
en bestaande die feitelijkheden hierin dat verdachte,
- de deur van de depotruimte op slot heeft gedaan en
- die [naam 1] voorover heeft geduwd en tegen een bank heeft aangeduwd en
- die [naam 1] vast te houden terwijl hij bezig was met voornoemde handelingen en
- doorging met voornoemde handelingen, terwijl die [naam 1] meerdere malen had aangegeven dat zij dit niet wilde.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering is geadviseerd.
8.2
Het strafmaatverweer van de verdediging
Gelet op de bepleite vrijspraak, heeft de raadsvrouw geen strafmaatverweer gevoerd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting van aangeefster, een meisje die hij heeft ontmoet in de stad en met wie hij op twee eerdere momenten met wederzijdse instemming seks heeft gehad. Bij deze derde ontmoeting heeft verdachte met zijn handelen echter misbruik gemaakt van het vertrouwen dat aangeefster in hem had, door de door haar aangegeven grens te overschrijden. Door op dergelijke wijze te handelen, heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van aangeefster. Voorts hebben de gedragingen van verdachte gevoelens van angst en onveiligheid bij aangeefster veroorzaakt, zoals onder meer blijkt uit de slachtofferverklaring die ter terechtzitting namens haar is voorgelezen. Verdachte heeft bij dit alles kennelijk niet stilgestaan en heeft zijn eigen behoeften en verlangens boven de belangen van aangeefster geplaatst.
De rechtbank houdt bij de straftoemeting rekening met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en zoekt aansluiting bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, waar op dit soort feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf staat voor de duur van twee jaren. De rechtbank neemt dit als uitgangspunt bij het bepalen van de op te leggen straf.
Blijkens het hem betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 14 mei 2019 is verdachte niet eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten. Voorts blijkt er geen sprake te zijn van nieuwe incidenten.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies d.d. 1 oktober 2018. Vastgesteld is dat het risico op recidive matig is. Bij een veroordeling wordt een (deels) voorwaardelijke straf geadviseerd met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, ambulante behandeling bij De Waag en oplegging van een contactverbod.
Uit hetgeen ter terechtzitting is besproken blijkt dat verdachte sinds 2013 niet meer tot de Top 600 behoort en dat hij het schuldsaneringstraject succesvol heeft doorlopen. Verdachte heeft sindsdien altijd gewerkt, waaronder bij de stadsreiniging en hij heeft een krantenwijk. Verdachte woont samen met zijn vrouw en heeft een dochter van 9 maanden. Incidenteel nuttigt hij alcohol of rookt hij een joint, maar dit vormt geen probleem voor verdachte.
Hoewel de ernst van een dergelijk feit in het algemeen de oplegging van een vrijheidsbenemende straf rechtvaardigt, is de rechtbank van oordeel dat van dit uitgangspunt in dit geval in het voordeel van verdachte dient te worden afgeweken.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat toen verdachte aangeefster zag huilen hij uit eigen beweging onmiddellijk is gestopt.
De rechtbank is voorts van oordeel dat als strafverminderend in aanmerking dient te worden genomen dat het een ouder feit betreft en na dit feit niet van nieuwe incidenten is gebleken.
Gelet op voorstaande acht de rechtbank oplegging van een taakstraf voor de duur van 90 uren, in combinatie met een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 179 dagen vooralsnog niet ten uitvoer worden gelegd, passend en geboden. Ter voorkoming van recidive zal de rechtbank aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden, met een proeftijd van 2 jaren.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [naam 1] vordert € 5.000,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft gelet op de bepleite vrijspraak de rechtbank verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen of niet-ontvankelijk te verklaren. Indien de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsvrouw verzocht om matiging van de verzochte schadevergoeding.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht, nu de benadeelde partij in haar persoonlijke levenssfeer is aangetast. De rechtbank is echter van oordeel dat de gevorderde schadevergoeding dient te worden gematigd, ook nu de omstandigheden van het geval verschillen van de zaak die ter onderbouwing van de schade is aangehaald. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank voor het deel groot € 1,500,00 billijk voor en zal daarom in zoverre worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 14a, 14b, 14c, 14d, 22b, 22c, 22d, 36f, 242 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
verkrachting.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
180 (honderdtachtig) dagen.
Beveelt dat een gedeelte, groot
179 (honderdzevenennegentig) dagen, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. en behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
en
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde
4. zich houdt aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Daartoe moet hij zich melden bij Reclassering Nederland. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
5. zich laat zich behandelen door de Waag, centrum voor ambulante forensische psychiatrie of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
6. op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zoekt met de aangeefster in onderhavige strafzaak, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod.
Geeft aan de Reclassering Nederland opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
90 (negentig)uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
45 (vijfenveertig)dagen.
Wijst de vorderingvan [naam 1] ,
gedeeltelijk toetot een bedrag van
€ 1.500,00 (vijftienhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 3 september 2017, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legtverdachte
de verplichting opten behoeve van [naam 1] €
1.500,00 (vijftienhonderd euro) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 3 september 2017, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 25 (vijfentwintig) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J.E. Geradts, voorzitter,
mrs. L. Voetelink en A.C.J. Klaver, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 juni 2019.
[...]