ECLI:NL:RBAMS:2019:4531

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 juni 2019
Publicatiedatum
28 juni 2019
Zaaknummer
13/994045-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor illegale overbrenging van een sloopschip en veroordeling voor de illegale overbrenging van een ander schip

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 juni 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het illegaal overbrengen van twee schepen vanuit het buitenland naar Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een sloopschip, de Vos Dee, illegaal vanuit Groot-Brittannië naar Nederland heeft laten overbrengen, maar sprak de verdachte vrij van deze beschuldiging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet verantwoordelijk was voor de feitelijke overbrenging, die door de oude bemanning van het schip was uitgevoerd. De verdachte had het schip gekocht en het was door de oude bemanning naar Nederland overgevaren zonder dat de autoriteiten hiervan op de hoogte waren gesteld. De rechtbank kon niet vaststellen dat de verdachte nauw en bewust had samengewerkt met de oude eigenaar of de bemanning bij deze overbrenging.

Echter, de rechtbank vond de verdachte wel schuldig aan de illegale overbrenging van het tweede schip, de Edgar Jaegers, dat vanuit Duitsland naar Nederland was overgebracht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte als medepleger verantwoordelijk was voor deze overbrenging, aangezien het schip niet zelfstandig kon varen en door een ander schip naar Nederland was meegenomen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet had voldaan aan de kennisgevings- en toestemmingsvereisten die gelden onder de Europese verordening betreffende de overbrenging van afvalstoffen (EVOA).

De rechtbank legde een voorwaardelijke geldboete op van € 5.000,- aan de verdachte, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de eerdere veroordelingen van de verdachte voor milieudelicten en de inspanningen die de verdachte had geleverd om de regelgeving na te leven na de ontdekking van de feiten. De rechtbank benadrukte het belang van naleving van de milieuregels en de gevolgen van illegale overbrengingen voor de controle op afvalstoffen in Nederland.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/994045-18
Datum uitspraak: 28 juni 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
gevestigd op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 juni 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. Kubicz, en van wat de vertegenwoordiger van verdachte, [bestuurder] (indirect bestuurder), en haar raadsman, mr. J.F. Bienfait, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt ervan beschuldigd op twee momenten een schip dat gesloopt of gerecycled zou worden als (mede)pleger vanuit het buitenland naar Nederland te hebben overgebracht, zonder dat de autoriteiten van die overbrenging in kennis waren gesteld en toestemming hadden gegeven. Zo zou gehandeld zijn in strijd met de Europese verordening betreffende de overbrenging van afvalstoffen (EVOA, EG-verordening 1013/2006).
Feit 1 heeft betrekking op de overbrenging van het schip de Vos Dee vanuit Groot-Brittannië in de periode van 2 tot en met 25 november 2016. Feit 2 heeft betrekking op de overbrenging van het schip de Edgar Jaegers vanuit Duitsland in de periode van 9 november tot en met 1 december 2016.
De tenlastelegging is op de zitting van 14 juni 2019 gewijzigd. De volledige tekst van de uiteindelijke tenlastelegging is opgenomen in een bijlage bij dit vonnis. Die bijlage hoort bij dit vonnis en maakt hiervan deel uit.

3.Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie (feit 1)

3.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van feit 1. De vervolging van verdachte is willekeurig omdat niet blijkt dat [rederij] (ook) strafrechtelijk is of wordt aangesproken. Dat maakt dat de vervolging in strijd is met een redelijke en billijke belangenafweging.
3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt dat het Openbaar Ministerie wel ontvankelijk is in de vervolging van verdachte voor feit 1. Verdachte wordt ook verdacht van feit 2, dat ziet op een soortgelijke gedraging in ongeveer dezelfde periode. Bovendien is verdachte eerder veroordeeld voor het overtreden van de Wet Milieubeheer.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging. De omstandigheden dat bij verdachte sprake is van recidive en een tweede verdenking voor een soortgelijk feit binnen korte tijd (waarbij [rederij] niet betrokken is) maken reeds dat er geen sprake is van gelijke gevallen en dat de vervolging van verdachte daarom niet in strijd is met het beginsel van redelijke en billijke belangenafweging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt beide tenlastegelegde feiten bewezen en stelt dat verdachte de feiten opzettelijk heeft begaan.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt verdachte van feit 1 vrij te spreken, omdat niet is bewezen dat verdachte een handeling heeft verricht met betrekking tot de overbrenging van de Vos Dee. Ten aanzien van feit 2 stelt de raadsman dat er geen olie meer in het schip aanwezig was en dat de Edgar Jaegers daarom een afvalstof was die is opgenomen op de groene lijst van afvalstoffen en waarop de procedure ‘kennisgeving en toestemming’ niet van toepassing is, zodat verdachte ook van dit feit moet worden vrijgesproken.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 (Vos Dee): vrijspraak
De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte (ook niet als medepleger) de Vos Dee vanuit Groot-Brittannië heeft overgebracht naar Nederland.
Verdachte heeft het schip de Vos Dee gekocht en kreeg het schip in IJmuiden geleverd. Het schip is overgevaren door de oude bemanning omdat verdachte daar geen ervaring mee had. Van deze overbrenging zijn de autoriteiten niet in kennis gesteld. Ten tijde van de binnenkomst bij IJmuiden voer de Vos Dee onder zijn eigen naam en Schotse thuishaven. De feitelijke illegale overbrenging is dus niet door verdachte verricht, maar door de oude bemanning van het schip. De oude eigenaar van het schip was degene die op basis van de EVOA-richtlijn de autoriteiten in kennis had moeten stellen. De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met de oude eigenaar of de bemanning bij het overbrengen van de Vos Dee naar Nederland. Dat het schip ten behoeve van verdachte naar Nederland is overgevaren maakt dit niet anders. Gelet hierop zal verdachte van feit 1 worden vrijgesproken.
Feit 2 (Edgar Jaegers): bewezen
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte als medepleger de Edgar Jaegers illegaal heeft overgebracht naar Nederland.
Uit het dossier blijkt dat de Edgar Jaegers in de tenlastegelegde periode vanuit Duitsland naar Nederland is overgebracht. De Edgar Jaegers was ten tijde van de overbrenging niet in staat om zelfstandig te varen, maar werd langszij meegenomen door een ander schip. De Edgar Jaegers was al in Duitsland aan verdachte overgedragen.
De Edgar Jaegers was tijdens de overbrenging naar Nederland een afvalstof voor nuttige toepassing. Het is niet aannemelijk geworden dat het schip een afvalstof betrof die staat vermeld in bijlage III, III B, IV of IV A van de EVOA-richtlijn (waarvoor andere regels gelden). In tegendeel: uit de aan verdachte opgelegde last onder dwangsom blijkt dat door controleurs is vastgesteld dat de motoren nog olie bevatten.
Op deze overbrenging was de procedure van ‘kennisgeving en toestemming’ van toepassing. Uit het dossier blijkt dat de autoriteiten niet in kennis zijn gesteld van deze overbrenging. Na de overdracht aan verdachte was zij degene die deze kennisgeving had moeten doen.
De feitelijke illegale overbrenging werd uitgevoerd door de schipper die de Edgar Jaegers langszij meevoer. Verdachte heeft nauw en bewust samengewerkt met deze schipper. Daarvoor is van belang dat verdachte al eigenaar van het schip was geworden, dat de overbrenging ten behoeve van verdachte werd verricht en het exporteren (der Ausfuhr) blijkens het koopcontract voor rekening van verdachte zou komen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte
Feit 2
in de periode van 9 november 2016 tot en met 1 december 2016 in Nederland en in de Bondsrepubliek Duitsland tezamen en in vereniging met (een) ander(en), opzettelijk handelingen heeft verricht als bedoeld in artikel 2 onder 35, sub a en b van de Verordening (EG) nr. 1013/2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen, door een afvalstof bestemd voor nuttige toepassing, te weten een schip genaamd Edgar Jaegers, in welk schip (onder meer) aanwezig was een grote hoeveelheid staal/ijzer en een hoeveelheid olie en steenwol,
zijnde dat schip een afvalstof die niet onder één code van bijlage III, III B, IV of IV A valt,
over te brengen vanuit Duitsland naar Nederland, terwijl die overbrenging geschiedde zonder kennisgeving aan en/of toestemming van alle bevoegde betrokken autoriteiten overeenkomstig genoemde verordening.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Het bewijs

De rechtbank baseert haar beslissing tot bewezenverklaring op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn genoemd. Als tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden deze bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het vonnis gehecht.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een geldboete van € 10.000,-.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft erop gewezen dat verdachte sinds de tenlastegelegde feiten veel inspanningen heeft verricht om de ingewikkelde regelgeving na te leven. In het kader van de bestuursrechtelijke procedure zijn geen dwangsommen verbeurd. De raadsman verzoekt om een geheel voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal aan verdachte een geheel voorwaardelijke geldboete opleggen van € 5.000,-.
Verdachte heeft in strijd met de EVOA-regelgeving een schip dat als afvalstof moet worden aangemerkt vanuit Duitsland naar Nederland laten overbrengen. Illegale overbrengingen maken het voor de Nederlandse autoriteiten moeilijk om controle te houden op de afvalstoffen die vanuit het buitenland Nederland ingevoerd worden. De opgestelde regels beogen de kwaliteit van het milieu en de volksgezondheid in stand te houden en te verbeteren. Die doelen heeft verdachte met zijn handelen ondermijnd.
Bij het bepalen van de ernst van het feit vindt de rechtbank het van belang dat er geen aanwijzingen zijn dat de autoriteiten geen toestemming zouden hebben gegeven voor de overbrenging als zij daarvan in kennis waren gesteld. Ook is niet gebleken dat de milieuregelgeving niet is nageleefd bij de daadwerkelijke sloop van de Edgar Jaegers. De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat in het voordeel van verdachte met deze omstandigheden rekening.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat zij eerder is veroordeeld voor milieudelicten en ook na de bewezenverklaarde feiten is veroordeeld. Met dat laatste moet de rechtbank op grond van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht rekening houden bij de straftoemeting.
Tot slot heeft de rechtbank kennis genomen van de inspanningen (en de daarmee gepaard gaande kosten) die verdachte heeft ondernomen in reactie op de ontdekking van het bewezenverklaarde feit. Hieruit blijkt dat verdachte haar verplichting om bij de aanschaf van sloopschepen de soms complexe EVOA-regelgeving na te komen, thans serieus neemt. De rechtbank ziet hierin aanleiding om een geheel voorwaardelijke geldboete aan verdachte op te leggen, als stimulans om de komende jaren bij de uitoefening van haar bedrijf deze regels na te leven en geen strafbare feiten te plegen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op (de) artikel(en):
  • 23, 47 en 51 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
  • 10.60 van de Wet Milieubeheer;
  • 2 van de Europese verordening betreffende de overbrenging van afvalstoffen (EG-verordening 1013/2006).
Deze wettelijke voorschriften zijn toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 2
-
medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 10.60, tweede lid, van de Wet Milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete ter hoogte van
€ 5.000,-(vijfduizend euro).
Beveelt dat deze geldboete niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast als veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H. Marcus, voorzitter,
mrs. B. Vogel en J. Huber, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Wolswinkel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 juni 2019.