ECLI:NL:RBAMS:2019:448

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 januari 2019
Publicatiedatum
24 januari 2019
Zaaknummer
13/702494-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het in vereniging vervoeren van harddrugs en mishandeling

Op 24 januari 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het in vereniging vervoeren van harddrugs en mishandeling. De verdachte, geboren in 1992, werd op 21 augustus 2016 aangehouden na een incident waarbij hij betrokken was bij de levering van drugs en de mishandeling van een persoon. Tijdens de zitting op 10 januari 2019 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie gehoord, evenals de verdediging van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de tenlastegelegde feiten, waaronder het vervoeren van 195 tabletten fluoramfetamine, 13,85 gram amfetamine, 66 tabletten en 8,76 gram MDMA, 11,34 gram cocaïne en 65 tabletten 2C-B. Ook werd de verdachte verantwoordelijk gehouden voor de mishandeling van een mededinger en het vernielen van een sousafoon. De rechtbank achtte de verklaringen van getuigen betrouwbaar en concludeerde dat de verdachte en zijn medeverdachte op de hoogte waren van de drugs in hun auto. De rechtbank legde een taakstraf van 100 uren op, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden en een proeftijd van 1 jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die schade had geleden door de vernieling van zijn sousafoon.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/702494-16
Datum uitspraak: 24 januari 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
[voornaam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] , [plaats 1] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 januari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.M. van den Berg, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J. de Vries, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
1. het medeplegen van het opzettelijk verkopen/afleveren/verstrekken/vervoeren, in elk geval het opzettelijk aanwezig hebben, van 195 tabletten fluoramfetamine, 13,85 gram amfetamine, 66 tabletten en 8,76 gram MDMA, 11,34 gram cocaïne en 65 tabletten 2C-B, in de periode van 21 mei 2016 tot en met 21 augustus 2016 te Amsterdam;
2. het mishandelen van [persoon 1] , op 21 augustus 2016 te Amsterdam;
3. het vernielen van een sousafoon toebehorende aan [persoon 2] , op 24 februari 2017 te Amsterdam.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 en 3 tenlastegelegde. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Nadere bewijsoverwegingen
3.3.1.1. Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
In de nacht van 21 augustus 2016 was er een feestje op de [adres 2] in Amsterdam. Getuige [getuige 1] kreeg te horen dat iemand cocaïne zou komen brengen en wachtte met een aantal jongens op de dealer. Hoewel hetgeen [getuige 1] ter plaatste tegen de politie zou hebben gezegd op bepaalde punten niet geheel overeenkomt met hetgeen hij als getuige heeft verklaard, is [getuige 1] van meet af aan consistent in zijn verklaring dat er cocaïne was besteld, een voor hem en zijn dispuutsgenoten belastende en daarmee naar het oordeel van de rechtbank betrouwbare verklaring. Verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] kwamen vervolgens met de auto aan rijden. [getuige 1] heeft verklaard dat een paar jongens deze man(nen) niet in huis wilden hebben, in ieder geval niet met gesloten deur, waarna er geduw ontstond. [persoon 1] , een dispuutsgenoot van [getuige 1] , is hierbij door een man zo hard geduwd, dat hij van de trap viel en een stuk van zijn tand afbrak. Verdachte heeft verklaard dat hij degene was die [persoon 1] heeft geduwd, dat het mogelijk is dat hij [persoon 1] van een trede heeft afgeduwd, maar dat hij ter plaatse slechts was uitgestapt om te plassen, niet om cocaïne te verkopen. De rechtbank acht dit deel van de verklaring van verdachte niet aannemelijk. Niet alleen wordt deze verklaring reeds weersproken door de getuigenverklaring van [getuige 1] . Het feit dat verdachte [persoon 1] van de trap heeft afgeduwd impliceert dat verdachte in, of zeer dicht bij de deur van, de woning is geweest, een plek waar hij – als wildplasser - toch weinig te zoeken zou hebben gehad, zeker nu er daar op dat moment meerdere personen aanwezig waren. Dat hij daar niet was om te plassen maar om de bestelde drugs af te leveren, wordt tevens bevestigd door het feit dat kort na de mishandeling verdachte en [medeverdachte] staande zijn gehouden en onder de bestuurderstoel van de auto een grote doorzichtige zak is aangetroffen met daarin kleinere zakjes met onder andere 195 tabletten fluoramfetamine, 13,85 gram amfetamine, 66 tabletten en 8,76 gram MDMA, 11,34 gram cocaïne en 65 tabletten 2C-B. Daarnaast werden in het dashboardkastje van de auto verschillende telefoons aangetroffen. Eén van die telefoons was een goudkleurige Samsung S3. Die telefoon was kennelijk in gebruik geweest als dealertelefoon, nu uit de berichtengeschiedenis van die telefoon blijkt dat er kennelijk koeriers naar allerlei adressen werden gestuurd om verdovende middelen af te leveren.
Verdachte en [medeverdachte] hebben verklaard dat zij geen wetenschap hadden van de harddrugs. De rechtbank vindt dat ongeloofwaardig. Als feit van algemene bekendheid moet worden aangenomen dat de in beslag genomen harddrugs en de dealertelefoon een aanzienlijke straatwaarde vertegenwoordigen. Dat een onbekende persoon die goederen zo maar in iemand anders zijn auto zou leggen zonder dat de eigenaar en gebruiker van die auto daarvan zou weten, ligt niet in de rede. Daarbij komt dat de zak met drugs is gevonden onder de bestuurdersstoel en de telefoon in het dashboardkastje en er dus geen moeite was gedaan om deze goederen goed te verstoppen. Ook zou het in dit scenario toeval zijn dat de auto met daarin de drugs uitgerekend een plasstop houdt voor het huis waarvan even daarvoor een bestelling voor cocaïne naar de dealer is doorgebeld. Dergelijk toeval houdt de rechtbank niet voor mogelijk. Naar het oordeel van de rechtbank moet het er dan ook voor worden gehouden dat verdachte en [medeverdachte] bekend waren met de aanwezigheid van de in beslag genomen harddrugs in de auto. In dit verband overweegt de rechtbank nog dat als uitgangspunt heeft te gelden dat degene die over een voertuig de beschikkingsmacht heeft verantwoordelijk is voor hetgeen zich daarin bevindt en daarvan ook geacht wordt wetenschap te hebben. Van de feiten of omstandigheden die tot een uitzondering op dit uitgangspunt nopen, is de rechtbank niet gebleken.
Bovendien zijn bij verdachte en [medeverdachte] grote geldbedragen aangetroffen. Verdachte had € 1.200,- in verfrommelde briefjes van (met name) € 50 in een tasje zitten en [medeverdachte] had € 525,- in zijn broekzak zitten, eveneens in briefjes van € 50 en € 20. De rechtbank acht de verklaring van verdachten dat het aangetroffen geld spaargeld betrof – gelet op de wijze van aantreffen van het geld, gelet op de combinatie van dit geld met de verdovende middelen en de dealertelefoon die zijn aangetroffen en gelet op de verklaring van getuige [getuige 1] - volstrekt ongeloofwaardig.
Deze feiten, in onderlinge samenhang bezien, leiden tot de conclusie dat dat verdachte en [medeverdachte] op 21 augustus 2016 tezamen en in vereniging harddrugs hebben vervoerd en dat feit 1 dus bewezen kan worden verklaard.
3.1.1.2. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
De rechtbank acht bewezen wat onder 2 ten laste is gelegd. Gezien de standpunten van de officier van justitie en de raadsman behoeft dit oordeel geen nadere motivering.
3.1.1.3. Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde
De rechtbank acht, gelet op de aangifte van [persoon 2] en de getuigenverklaring van [getuige 2] en de schriftelijke verklaringen van [getuige 3] en [getuige 4] , ook bewezen wat verdachte onder 3 ten laste is gelegd. De rechtbank ziet – anders dan de verdediging - geen redenen om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen. Eventuele kleine onderlinge verschillen in deze verklaringen maken dit niet anders. In de kern bevestigen de verklaringen dat verdachte meermaals heeft geschopt tegen de sousafoon van aangever.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht aldus bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
op 21 augustus 2016 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft vervoerd
- 195 tabletten fluoramfetamine en
- 13,85 gram amfetamine en
- 66 tabletten en 8,76 gram MDMA en
- 11,34 gram cocaïne en
- 65 tabletten 2C-B;
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
op 21 augustus 2016 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [persoon 1] heeft geduwd, waardoor voornoemde [persoon 1] op de grond is gevallen, als gevolg waarvan voornoemde [persoon 1] letsel heeft bekomen;
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde
op 24 februari 2017 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een instrument, te weten een sousafoon, toebehorende aan [persoon 2] , heeft beschadigd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar, met dien verstande dat het aanwezig hebben van fluoramfetamine ten tijde van het begaan van het feit nog niet strafbaar was. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 1200,- , bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 22 dagen en een taakstraf van 100 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 dagen, waarvan een gedeelte, groot 50 uren, voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar en met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat in verband met het tijdsverloop een voorwaardelijke straf niet meer aan de orde is. Verder heeft hij verzocht om rekening te houden met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en het feit dat aan verdachte al twee jaar geen Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) wordt afgegeven terwijl hij die voor een gewenste carrièrestap wel nodig heeft.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in vereniging vervoeren van harddrugs. De rechtbank acht gelet op de hoeveelheid drugs, een dealertelefoon en cash geld een zogenaamde dealerindicatie aanwezig.
Handel in harddrugs dient krachtig bestreden te worden, nu het gebruik daarvan gevaar oplevert voor de gezondheid van de (vaak jonge) gebruikers en kan leiden tot verslaving. Het gebruik van en de handel in drugs levert bovendien direct en indirect tot vele vormen van criminaliteit en vormt zo een bron van overlast voor de samenleving. Verdachte heeft door zijn handelen hieraan bijgedragen. Kennelijk heeft verdachte alleen oog gehad voor zijn eigen financiële gewin, zonder stil te staan bij de nadelige consequenties van zijn gedrag voor anderen.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een mishandeling. Door aldus te handelen heeft verdachte op een ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [persoon 1] .
Ook heeft verdachte de sousafoon van [persoon 2] beschadigd. Verdachte heeft daarmee geen respect voor [persoon 2] eigendommen getoond.
De rechtbank betrekt bij het bepalen van de straf de afspraken zoals deze in de zogenoemde oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Genoemde oriëntatiepunten dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging.
De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste straf onvoldoende recht doet aan de aard en ernst van het bewezenverklaarde en dat in beginsel een gevangenisstraf als passende strafmodaliteit in aanmerking komt.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 13 december 2018 is verdachte eerder, maar niet in de vijf jaren voorafgaand aan de pleegdatum, veroordeeld voor geweldsdelicten. Strafverzwarend is dat verdachte ten tijde van het onder 3 bewezen geachte in een schorsing liep.
De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsadvies van 21 december 2016, opgesteld door reclasseringswerkster Y. Stolte. Gezien de relatief lange periode tussen de laatste veroordeling en de huidige verdenking kan er volgens de reclassering niet gesproken worden van een eenduidig delictpatroon. Verdachte erkent dat zijn impulsiviteit en zijn onderliggende boosheid de oorzaak zijn geweest dat hij [persoon 1] van de trap heeft geduwd. Sinds 2011 is verdachte niet meer in de problemen gekomen vanwege zijn beperkte agressie- en impulsregulatie. Hij kan zijn valkuilen benoemen en is zich bewust van zijn korte lontje. Hij is direct akkoord gegaan met zijn aanmelding voor een behandeling bij De Waag. Verdachte realiseert zich dat hij buitenproportioneel agressief gereageerd heeft naar [persoon 1] . Het reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde bij de schorsing verloopt goed en verdachte houdt zich aan de afspraken. Derhalve vindt de reclassering voortzetting van het toezicht en de behandeling geïndiceerd. Het recidiverisico wordt ingeschat als laag. Geadviseerd wordt om een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een behandelverplichting.
Ter terechtzitting is door de raadsman een stuk overgelegd van Psychopraktijk BASis voor Mensen, waaruit blijkt dat verdachte zich bij voornoemde praktijk heeft gemeld om - met instemming van de reclassering - via een zelfgekozen therapeut aan zijn agressieproblemen te werken. Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat er inmiddels tien therapiegesprekken hebben plaatsgevonden.
De rechtbank ziet reden het advies van de reclassering te volgen.
Schending redelijke termijn
Iedere verdachte heeft recht om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt geldt - in een geval waarin geen voorlopige hechtenis de wordt toegepast - dat een strafzaak bij de rechtbank dient te zijn afgerond met een vonnis binnen 2 jaar nadat die redelijke termijn is aangevangen. Verdachte is op 21 augustus 2016 aangehouden en in verzekering gesteld. Dit vonnis is gewezen op 24 januari 2019, iets meer dan 5 maanden buiten de gestelde termijn. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die deze overschrijding rechtvaardigen. De rechtbank zal bij de strafoplegging rekening houden met de overschrijding van de redelijke termijn in die zin dat zij geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen.
Alles in aanmerking nemende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van 100 uren (met aftrek van voorarrest) en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met een proeftijd van 1 jaar en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, passend en geboden is.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [persoon 2] vordert € 4.084,50 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en verzoekt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering tot € 425,- toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft bepleit om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Primair wegens de bepleite vrijspraak en subsidiair wegens het ontbreken van een handtekening van de benadeelde partij op het schadevorderingsformulier. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht om slechts de noodreparatie van € 425,- toe te wijzen.
De rechtbank oordeelt als volgt. Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, omdat (met uitzondering van de noodreparatie) niet blijkt of de in het taxatierapport genoemde reparaties daadwerkelijk noodzakelijk zijn ten gevolge van de vernieling door verdachte. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in zijn vordering niet worden ontvangen en kan hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 2] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het 3 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 425,- (vierhonderdvijfentwintig euro).

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22b, 22c, 36f, 47, 57, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
Mishandeling;
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid
van 100 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 2 maanden.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 1 jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
en
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1.
Meldplicht
zich moet melden bij Reclassering Nederland, gevestigd aan de [adres 3] te [plaats 2] wanneer hij opgeroepen wordt voor een gesprek. Hierna moet hij gedurende door de reclassering bepaalde perioden blijven melden zo frequent als de reclassering gedurende deze periode nodig acht. Gedurende deze periode moet veroordeelde zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Dit betekent dat de toezichthouder veroordeelde opdrachten geeft die betrekking hebben op zijn handel en wandel. Met als doel om hem zowel te begeleiden bij de naleving van de bijzondere voorwaarden, als ook te kunnen controleren of hij zich aan de naleving van de bijzondere voorwaarden houdt;
2.
Behandelverplichting – Ambulante behandeling
wordt verplicht om een behandeltraject gericht op agressieregulatie te volgen bij een door de reclassering toegelaten instelling/behandelaar. Veroordeelde zal zich houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven. Zolang de reclassering dit nodig acht.
Vordering van de benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 2] , toe tot een bedrag van € 425,- (vierhonderdvijfentwintig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (24 februari 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 2] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [persoon 2] , te betalen de som van € 425,- (vierhonderdvijfentwintig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (24 februari 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 8 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Voorlopige hechtenis
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H. Marcus, voorzitter,
mrs. F. Dekkers en B.M. Visser, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.J.M. van der Hooft, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 januari 2019.
[...]