ECLI:NL:RBAMS:2019:446

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 januari 2019
Publicatiedatum
24 januari 2019
Zaaknummer
13/702493-16 + 13/233702-15 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het in vereniging vervoeren van harddrugs en schuldheling van gestolen telefoons

Op 24 januari 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het in vereniging vervoeren van harddrugs en schuldheling van twee gestolen telefoons. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met een medeverdachte, op 21 augustus 2016 in Amsterdam een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs, waaronder fluoramfetamine, amfetamine, MDMA, cocaïne en 2C-B, heeft vervoerd. Dit werd aangetoond door de vondst van de drugs in de auto van de verdachte, evenals een dealertelefoon die gebruikt werd voor de verkoop van deze middelen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte op de hoogte waren van de aanwezigheid van de drugs in de auto, wat hun verklaring dat zij geen wetenschap hadden van de harddrugs ongeloofwaardig maakte.

Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan schuldheling van twee telefoons, die eerder door geweld waren gestolen. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die eerder al veroordeeld was voor vergelijkbare delicten. De officier van justitie had een geldboete en taakstraf geëist, maar de rechtbank besloot tot een taakstraf van 100 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat er geen direct verband was met het bewezen verklaarde feit. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de handel in harddrugs krachtig te bestrijden, gezien de schadelijke gevolgen voor de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/702493-16 + 13/233702-15 (TUL)
Datum uitspraak: 24 januari 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [verdachte] op [geboortedag] 1982,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het [BRP adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 januari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.M. van den Berg, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. W.A. Monster, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
1. het medeplegen van het opzettelijk verkopen/afleveren/verstrekken/vervoeren, in elk geval het opzettelijk aanwezig hebben, van 195 tabletten fluoramfetamine, 13,85 gram amfetamine, 66 tabletten en 8,76 gram MDMA, 11,34 gram cocaïne en 65 tabletten 2C-B, in de periode van 21 mei 2016 tot en met 21 augustus 2016 te Amsterdam;
2. heling van een Samsung S6 en een iPhone 7, in de periode van 18 februari 2018 tot en met 7 maart 2018 te Amsterdam.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide tenlastegelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 tenlastegelegde. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde, heeft zij zich, voor wat de schuldheling betreft, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Nadere bewijsoverwegingen
3.3.1.1. Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
In de nacht van 21 augustus 2016 was er een feestje op de [adres] in Amsterdam. Getuige [naam getuige] kreeg te horen dat iemand cocaïne zou komen brengen en wachtte met een aantal jongens op de dealer. Hoewel hetgeen [naam getuige] ter plaatste tegen de politie zou hebben gezegd op bepaalde punten niet geheel overeenkomt met hetgeen hij als getuige heeft verklaard, is [naam getuige] van meet af aan consistent in zijn verklaring dat er cocaïne was besteld, een voor hem en zijn dispuutsgenoten belastende en daarmee naar het oordeel van de rechtbank betrouwbare verklaring. Verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte] kwamen vervolgens met de auto aan rijden. [naam getuige] heeft verklaard dat een paar jongens deze man(nen) niet in het huis wilden hebben, in ieder geval niet met gesloten deur, waarna er geduw ontstond. [naam 1] , een dispuutsgenoot van [naam getuige] , is hierbij door een man zo hard geduwd, dat hij van de trap viel en een stuk van zijn tand afbrak. [naam medeverdachte] heeft verklaard dat hij degene was die [naam 1] heeft geduwd, dat het mogelijk is dat hij [naam 1] van een trede heeft afgeduwd, maar dat hij ter plaatse slechts was uitgestapt om te plassen en niet om cocaïne te verkopen. De rechtbank acht dit deel van de verklaring van [naam medeverdachte] niet aannemelijk. Niet alleen wordt deze verklaring reeds weersproken door de getuigenverklaring van [naam getuige] . Het feit dat [naam medeverdachte] [naam 1] van de trap heeft afgeduwd impliceert dat [naam medeverdachte] in, of zeer dicht bij de deur van, de woning is geweest, een plek waar hij – als wildplasser - toch weinig te zoeken zou hebben gehad, zeker nu er daar op dat moment meerdere personen aanwezig waren. Dat hij daar niet was om te plassen maar om de bestelde drugs af te leveren blijkt voorts uit het feit dat kort na de mishandeling verdachte en [naam medeverdachte] staande zijn gehouden en onder de bestuurderstoel van de auto een grote doorzichtige zak is aangetroffen met daarin kleinere zakjes met onder andere 195 tabletten fluoramfetamine, 13,85 gram amfetamine, 66 tabletten en 8,76 gram MDMA, 11,34 gram cocaïne en 65 tabletten 2C-B. Daarnaast werden in het dashboardkastje van de auto verschillende telefoons aangetroffen. Eén van die telefoons was een goudkleurige Samsung S3. Die telefoon was kennelijk in gebruik geweest als dealertelefoon, nu uit de berichtengeschiedenis van die telefoon blijkt dat er kennelijk koeriers naar allerlei adressen werden gestuurd om verdovende middelen af te leveren.
Verdachte en [naam medeverdachte] hebben verklaard dat zij geen wetenschap hadden van de harddrugs.
De rechtbank vindt dat ongeloofwaardig. Als feit van algemene bekendheid moet worden aangenomen dat de in beslag genomen harddrugs en de dealertelefoon een aanzienlijke straatwaarde vertegenwoordigen. Dat een onbekende persoon die goederen zo maar in iemand anders zijn auto zou leggen zonder dat de eigenaar en gebruiker van die auto daarvan zou weten, ligt niet in de rede. Daarbij komt dat de zak met drugs is gevonden onder de bestuurdersstoel en de telefoon in het dashboardkastje en er dus geen moeite was gedaan om deze goederen goed te verstoppen. Ook zou het in dit scenario toeval zijn dat de auto met daarin de drugs uitgerekend een plasstop houdt voor het huis waarvan even daarvoor een bestelling voor cocaïne naar de dealer is doorgebeld. Dergelijk toeval houdt de rechtbank niet voor mogelijk. Naar het oordeel van de rechtbank moet het er dan ook voor worden gehouden dat verdachte en [naam medeverdachte] bekend waren met de aanwezigheid van de in beslag genomen harddrugs in de auto. In dit verband overweegt de rechtbank nog dat als uitgangspunt heeft te gelden dat degene die over een voertuig de beschikkingsmacht heeft verantwoordelijk is voor hetgeen zich daarin bevindt en daarvan ook geacht wordt wetenschap te hebben. Van de feiten of omstandigheden die tot een uitzondering op dit uitgangspunt nopen, is de rechtbank niet gebleken.
Bovendien zijn bij verdachte en [naam medeverdachte] grote geldbedragen aangetroffen. [naam medeverdachte] had € 1.200,- in verfrommelde briefjes van (met name) € 50 in een tasje zitten en verdachte had € 525,- in zijn broekzak zitten, eveneens in briefjes van € 50 en € 20. De rechtbank acht de verklaring van verdachten dat het aangetroffen geld spaargeld betrof – gelet op de wijze van aantreffen van het geld, gelet op de combinatie van dit geld met de verdovende middelen en de dealertelefoon die zijn aangetroffen en gelet op de verklaring van getuige [naam getuige] - volstrekt ongeloofwaardig.
Deze feiten, in onderlinge samenhang bezien, leiden tot de conclusie dat dat verdachte en [naam medeverdachte] op 21 augustus 2016 tezamen en in vereniging harddrugs hebben vervoerd en dat feit 1 dus bewezen kan worden verklaard.
3.1.1.2. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
De rechtbank acht bewezen wat onder 2 ten laste is gelegd. Gezien de standpunten van de officier van justitie en de raadsman behoeft dit oordeel geen nadere motivering.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht aldus bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
op 21 augustus 2016 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft vervoerd
- 195 tabletten fluoramfetamine en
- 13,85 gram amfetamine en
- 66 tabletten en 8,76 gram MDMA en
- 11,34 gram cocaïne en
- 65 tabletten 2C-B;
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
op tijdstippen in de periode van 18 februari 2018 tot en met 7 maart 2018 te Amsterdam telefoons (Samsung S6, imeinummer [imeinummer 1] en Apple iPhone 7, imeinummer [imeinummer 2] ) heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving en het voorhanden krijgen redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het door diefstal verkregen goederen betroffen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar, met dien verstande dat het aanwezig hebben van fluoramfetamine ten tijde van het begaan van het feit nog niet strafbaar was. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 525,- , bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 10 dagen én een taakstraf van 120 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen, waarvan een gedeelte, groot 60 uren, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft - kortgezegd - verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en opgelegde straffen in vergelijkbare zaken.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in vereniging vervoeren van harddrugs. De rechtbank acht, gelet op de hoeveelheid harddrugs, een dealertelefoon en cash geld, een zogenaamde dealerindicatie aanwezig.
Handel in harddrugs dient krachtig bestreden te worden, nu het gebruik daarvan gevaar oplevert voor de gezondheid van de (vaak jonge) gebruikers en kan leiden tot verslaving. Het gebruik van en de handel in drugs levert bovendien direct en indirect tot vele vormen van criminaliteit en vormt zo een bron van overlast voor de samenleving. Verdachte heeft door zijn handelen hieraan bijgedragen. Kennelijk heeft verdachte alleen oog gehad voor zijn eigen financiële gewin, zonder stil te staan bij de nadelige consequenties van zijn gedrag voor anderen.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan schuldheling van twee telefoons. Met dit handelen heeft verdachte geprofiteerd van door anderen gepleegde misdrijven en aldus bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt voor gestolen goederen, bij welke diefstallen geweld niet wordt geschuwd. Zo heeft de eigenaar van de Samsung S6, een vijftienjarige jongen, een taser in zijn nek gekregen en is ook de eigenaar van de Iphone S7 daarvan met geweld beroofd.
De rechtbank betrekt bij het bepalen van de straf de afspraken zoals deze in de zogenoemde oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Genoemde oriëntatiepunten dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging.
De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste straf onvoldoende recht doet aan de aard en ernst van het bewezenverklaarde en dat in beginsel een gevangenisstraf als passende strafmodaliteit in aanmerking komt.
Strafverzwarend is dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 13 december 2018, in 2013 en 2016 veroordeeld is voor heling. Daar komt bij dat verdachte ten tijde van het onder 1 en 2 bewezen geachte in een proeftijd liep en ten tijde van het onder 2 bewezen geachte in een schorsing liep. Die eerdere veroordelingen, proeftijd en schorsing hebben verdachte er blijkbaar niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 16 januari 2017, opgesteld door toezichthouder [naam 2] . Verdachte kan geen inzicht geven in de redenen van zijn gedrag. Het schijnt verdachte niet te lukken om het patroon van financiële delicten te doorbreken. Wellicht is een behandeling en/of een IQ test bij De Waag een mogelijkheid om verdachte te helpen uit dit terugkerende patroon te komen. Verdachte is sinds maart 2016 werkzaam in de bouw. Het is van belang om te bekijken hoe het werk te combineren valt met een eventuele behandeling. De Waag heeft aangegeven ruimte te hebben om verdachte na zijn werk te kunnen spreken. Met verdachte zelf is ook besproken dat er twee mogelijkheden zijn om het patroon te doorbreken: het doen van een COVA training en het bespreken van delictscenario bij De Waag Amsterdam. Omdat verdachte zelf zo weinig kan zeggen over het hoe en waarom van zijn betrokkenheid bij de delicten lijkt het bespreken van een delictscenario de meest geëigende behandeling. Geadviseerd wordt om aan verdachte een voorwaardelijke straf, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandeling, op te leggen. De rechtbank zal dit advies volgen.
Schending redelijke termijn
Iedere verdachte heeft recht om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt geldt - in een geval waarin geen voorlopige hechtenis wordt toegepast - dat een strafzaak bij de rechtbank dient te zijn afgerond met een vonnis binnen 2 jaar nadat die redelijke termijn is aangevangen. Verdachte is op 21 augustus 2016 aangehouden en in verzekering gesteld. Dit vonnis is gewezen op 24 januari 2019, iets meer dan 5 maanden buiten de gestelde termijn. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die deze overschrijding rechtvaardigen. De rechtbank zal bij de strafoplegging rekening houden met de overschrijding van de redelijke termijn in die zin dat zij geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen.
Alles in aanmerking nemende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van 100 uren (met aftrek van voorarrest) en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met een proeftijd van 1 jaar en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, passend en geboden is.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [naam benadeelde] vordert € 1.400,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het onder 2 bewezen verklaarde feit.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling (TUL)

Bij de stukken bevindt zich de op 29 augustus 2016 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/233702-15, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 19 februari 2016 van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 20 uren niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijk strafdeel te gelasten.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22b, 22c, 47, 57 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
Schuldheling, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid
van 100 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 2 maanden.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 1 jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
en
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1.
Meldplicht
zich meldt bij Reclassering Nederland wanneer hij hiertoe uitgenodigd wordt. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken van de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt.
2.
Ambulante behandeling
zich voor delictpreventie middels delictanalyse laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling (TUL)
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij voornoemd vonnis van 19 februari 2016, zijnde een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 20 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 10 dagen.
Vordering van de benadeelde partij
Verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Voorlopige hechtenis
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H. Marcus, voorzitter,
mrs. F. Dekkers en B.M. Visser, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.J.M. van der Hooft, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 januari 2019.
[…]