ECLI:NL:RBAMS:2019:4454

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 april 2019
Publicatiedatum
25 juni 2019
Zaaknummer
13/995034-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mislukte ramkraak met geheelde personenauto

Op 30 april 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een mislukte ramkraak. De verdachte, geboren in 1988 en gedetineerd, werd beschuldigd van heling van een gestolen Audi RS4 en van poging tot diefstal uit een geldautomaat. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 30 april 2019 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. M.A. van der Vlught, en de raadsvrouw, mr. L. Ruessink, aanwezig waren. De tenlastelegging omvatte drie feiten, waarvan de verdachte voor feit 2 werd vrijgesproken. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de mislukte diefstal met braak bij een Albert Heijn in Helmond op 29 oktober 2014. Echter, de rechtbank achtte de verdachte wel schuldig aan de feiten 1 en 3, waarbij hij samen met medeverdachten een geldautomaat in België heeft geprobeerd te beroven. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wetenschap had van de diefstal van de Audi, die speciaal was geprepareerd voor de gepleegde misdrijven. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 5 maanden op, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, [bedrijf] N.V., voor materiële schade van € 12.678,20, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen, evenals de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/995034-14
Datum uitspraak: 30 april 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP-adres] ,
uit anderen hoofde gedetineerd in de [plaats detentie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 april 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M.A. van der Vlught, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. L. Ruessink, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 21 oktober 2014 tot en met 1 november 2014 te Emmeloord en/of Eindhoven althans op diverse plaatsen in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen één of meerdere personenauto('s), te weten een personenauto merk Audi, type RS4, kleur zwart, voorzien van kenteken [kenteken] , in elk geval één of meer goederen heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dat/die goed(eren) (telkens) wist(en) dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
2.
hij op of omstreeks de periode van 29 oktober 2014 te Helmond, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een geldautomaat weg te nemen (een grote hoeveelheid) geld, althans enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en zich daarbij de toegang tot de plaats(en) des misdrijfs te verschaffen en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, een ruit van een Albert Heijn filiaal heeft ingeslagen en/of (in elk geval) zicht toegang tot dit pand heeft verschaft, zijnde de uitvoering van dit misdrijf niet voltooid;
3.
hij op of omstreeks de periode van 1 november 2014 te Hamont-Achel en/of Eindhoven, in elk geval in België en/of Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een geldautomaat weg te nemen een (grote) hoeveelheid geld, althans enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en zich daarbij de toegang tot die plaats(en) des misdrijfs te verschaffen en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, een deur van een pand heeft
opengebroken en/of met een breekvoorwerp getracht heeft de kluis te openen en/of met een voertuig heeft getracht een geldautomaat uit de muur te trekken, zijnde de uitvoering van het misdrijf niet voltooid.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De onder 1 en 3 aan verdachte ten laste gelegde feiten kunnen bewezen worden verklaard. Voor feit 2 zal verdachte moeten worden vrijgesproken.
4.2.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 1 november 2014 niet in Hamont, België, is geweest. Op nadere vragen heeft hij zich grotendeels op zijn zwijgrecht beroepen.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van alle aan verdachte ten laste gelegde feiten.
Verdachte heeft op 1 november 2014 rond 05.50 uur in de Audi met kenteken [kenteken] gezeten, maar er is geen bewijs dat hij wist dat deze auto gestolen was, zodat hij voor feit 1 moet worden vrijgesproken.
Er zijn geen bewijsmiddelen waaruit blijkt dat verdachte betrokken is geweest bij de onder feit 2 ten laste gelegde poging tot diefstal met braak bij de Albert Heijn in Helmond.
Er is onvoldoende bewijs dat de drie mannen, waaronder verdachte, die op 1 november 2014 rond 05.50 uur bij de garageboxen in Eindhoven uit de Audi stapten dezelfde mannen zijn die om 04.52 uur vanaf dezelfde plek waren vertrokken. De gegevens van het politiebaken dat in de auto was gemonteerd laten de mogelijkheid open dat er op verscheidene momenten mensen in en uit de auto zijn gestapt. De muts die na de aanhouding van verdachte in een politievoertuig is aangetroffen, kan niet aan verdachte worden gekoppeld. Er zijn geen verfsporen op de schoenen van verdachte aangetroffen, terwijl dit wel voor de hand had gelegen als verdachte op de plaats delict aanwezig was geweest.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde
Met de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij de mislukte diefstal met braak bij de Albert Heijn in Helmond op 29 oktober 2014. Verdachte zal daarom van feit 2 worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1 en 3 tenlastegelegde
De rechtbank gaat op grond van de bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
In de vroege ochtend van 1 november 2014 werd bij het kantoor van [bedrijf] in Hamont-Achel, België, met behulp van een auto een geldautomaat uit de muur getrokken. Het was de daders echter niet gelukt om de geldautomaat te openen. De plofkoffer van de geldautomaat was afgegaan waardoor er rode verf op de grond bij de automaat lag. In deze verf konden twee verschillende schoeiselsporen worden vastgesteld.
De getuige [getuige] heeft vanuit het raam van haar woning gezien dat een donkerkleurige luxe auto diverse malen achteruit reed. Aan de auto was aan de voorkant een kabel bevestigd. Eén persoon zat achter het stuur van de auto. Een andere persoon bevond zich naast de auto en liep heen en weer tussen de auto en de [bedrijf] . Hij riep zowel naar de bestuurder van de auto als naar iemand die zich kennelijk al in het filiaal van de [bedrijf] bevond.
Op beelden van de in de [bedrijf] aanwezige beveiligingscamera is te zien dat twee gemaskerde mannen in opvallende ‘fluorpakken’ met een hamer op de geldautomaat slaan en vervolgens in de gekraakte gleuf van de geldautomaat een metalen weerhaak steken, waarna deze automaat met een stalen kabel vanuit buiten na enkele rukken met geweld uit de muur wordt getrokken.
De rechtbank acht bewezen dat het feit is gepleegd door drie mannen, waarbij twee van hen in het halletje van de geldautomaat zijn geweest en de derde man in de auto is gebleven om met behulp van deze auto en de tussen de auto en de geldautomaat aangebrachte kabel de geldautomaat los te trekken.
Verder kan worden vastgesteld dat de mislukte ramkraak in Hamont-Achel is gepleegd met behulp van een zwarte Audi RS4 met kenteken [kenteken] . Deze auto is op 21 oktober 2014 voor de woning van de eigenaar in Emmeloord gestolen. Na het activeren van het in deze auto aanwezige track & trace systeem bleek dat de auto zich op 30 oktober 2014 bevond op het adres [adres] te Eindhoven. Op 1 november 2014 rond 02.00 uur is de garagebox waarin de auto stond heimelijk door opsporingsambtenaren betreden. Gezien werd dat op de achterbank van de auto een breekijzer en een voorhamer lagen. Aan de voorzijde van de auto was in een uitsparing van de voorbumper een sleepoog gemonteerd. De auto werd voorzien van een registrerend politiebaken en er werd een video-opstelling met twee camera’s geplaatst, gericht op de garageboxen aan de [adres] te Eindhoven.
Op de camerabeelden is te zien dat die nacht rond 04.15 uur een Ford Fiesta langs rijdt. Rond 04.17 uur komt een man aanlopen die vervolgens de box binnengaat. Na enkele minuten komt hij weer naar buiten met een bos stug draad in zijn handen. Hij loopt vervolgens uit beeld. Enkele minuten daarna rijdt de Ford Fiesta weer langs. Ongeveer 27 minuten later komen twee andere mannen bij de garagebox. De mannen dragen beiden donkere kleding, waarbij op de rugzijde van hun jas en op hun broek lichtkleurige strepen zichtbaar zijn. Eén van hen rijdt de Audi naar buiten, waarna de andere man kennelijk als passagier in de auto stapt. Vervolgens rijdt de Audi omstreeks 04.53 uur uit beeld.
Uit de gegevens van het in de auto geplaatste baken blijkt dat de Audi vanaf de [adres] in Eindhoven naar Hamont in België is gereden en daar tussen 05:27 en 05:31 is gebleven. Omstreeks 05.31 uur verplaatste de auto zich richting Nederland en arriveerde om 05:49 uur weer op de [adres] in Eindhoven. De Audi werd in de garagebox geparkeerd. Op dat moment was de politie ter plaatse en had een politiehelikopter zicht op de garagebox. Twee mannen renden uit de garagebox en werden na een korte achtervolging aangehouden. Eén van deze mannen was verdachte die zich probeerde te verbergen achter een geparkeerde Mini. Hij droeg een donkerkleurig regenpak met een reflecterende streep en had zwarte handschoenen aan. Binnen in de garagebox werd [medeverdachte 1] aangehouden. Ook hij droeg een donkerkleurig regenpak dat was voorzien van een reflecterende streep. Hij had een bivakmuts op zijn hoofd en droeg handschoenen. Hij was in het bezit van de sleutel van de garagebox.
De andere man die probeerde te vluchten was [medeverdachte 2] . Hij had bij zijn aanhouding geen regenpak aan, maar vanuit de helikopter is gezien dat een van de twee vluchtende mannen tijdens zijn vlucht een kledingstuk uittrok. Het is daarom goed voorstelbaar dat ook [medeverdachte 2] aanvankelijk een regenpak droeg. In de bosschages nabij de garagebox is een bivakmuts aangetroffen die na DNA-onderzoek aan [medeverdachte 2] kan worden toegeschreven. Een schoenafdruk aangetroffen in de [bedrijf] in Hamont komt in sterke mate overeen met een schoen van [medeverdachte 2] . Op deze schoen zijn daarnaast verfresten aangetroffen, waarvan niet onwaarschijnlijk is dat deze afkomstig zijn uit de plofkoffer van de geldautomaat.
De inbeslaggenomen Audi werd onderzocht, waarbij is geconstateerd dat het sleepoog, dat eerder die nacht nog onverbogen was, krom was. In de kofferbak lagen een breekijzer en een staalkabel met haak.
In de directe omgeving van de garagebox aan de [adres] werd een Ford Fiesta aangetroffen. Deze auto stond op naam van een zus van verdachte. In deze auto lag een jas met daarin het paspoort van verdachte. In een andere jas zat een rijbewijs van [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij die nacht samen met verdachte en [medeverdachte 2] in de Ford Fiesta heeft gereden en dat hij hen bij de garagebox heeft afgezet.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de nacht van 1 november 2014 voorafgaande aan de mislukte trekkraak in België naar de garagebox is gegaan. In de bij dit feit gebruikte Audi zaten na terugkomst bij de garagebox in Eindhoven weer verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
De mislukte trekkraak is gepleegd door drie mannen, waarvan in ieder geval twee van hen regenpakken met een fluorescerende streep droegen. Verdachte en [medeverdachte 1] droegen bij hun aanhouding soortgelijke regenkleding, terwijl de schoenen die [medeverdachte 2] bij zijn aanhouding droeg na technisch onderzoek aan de plaats delict kunnen worden gekoppeld. Nadat de drie mannen bij de garagebox terugkwamen zijn verdachte en [medeverdachte 2] voor de politie gevlucht. Verdachte heeft zich grotendeels op zijn zwijgrecht beroepen en heeft geen verklaring willen afleggen wat hij die nacht bij de garagebox en in de Audi deed.
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, bewezen dat verdachte één van de drie daders is geweest van de mislukte diefstal met braak in Hamont, België, zoals ten laste gelegd onder feit 3. De rechtbank acht dit feit aldus bewezen.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte wetenschap moet hebben gehad dat de Audi waarmee hij en zijn mededaders het feit hebben gepleegd van diefstal afkomstig was. Aan de voorzijde van de auto was een sleepoog bevestigd. De auto was aldus speciaal geprepareerd voor de te plegen diefstal met braak. Het is een feit van algemene bekendheid dat voor dit soort feiten krachtige en dus vaak kostbare gestolen auto’s worden gebruikt. Het gebruik van een eigen auto ligt niet voor de hand, nu de auto immers het risico loopt beschadigd te worden. Bovendien zou het gebruik van een eigen auto gemakkelijk leiden tot identificatie van de daders. Ook feit 1 acht de rechtbank daarom bewezen.
4.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde:
op 1 november 2014 op diverse plaatsen in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen een personenauto, te weten een personenauto merk Audi, type RS4, kleur zwart, voorzien van kenteken [kenteken] , voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededaders ten tijde van het voorhanden krijgen van dat goed wisten dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde:
op 1 november 2014 te Hamont-Achel, België, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een geldautomaat weg te nemen een grote hoeveelheid geld, toebehorende aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders, en zich daarbij de toegang tot de plaats des misdrijfs te verschaffen en het weg te nemen goed onder hun bereik te brengen door middel van braak en verbreking, een deur van een pand heeft opengebroken en met een breekvoorwerp getracht heeft de kluis te openen en met een voertuig heeft getracht een geldautomaat uit de muur te trekken, zijnde de uitvoering van het misdrijf niet voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregel

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 maanden, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Standpunt van de verdediging
Bij de strafoplegging moet ten gunste van verdachte rekening worden gehouden met een ruime overschrijding van de redelijke termijn.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezengeachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met zijn twee mededaders schuldig gemaakt aan heling van een Audi. Met behulp van deze dure en krachtige auto hebben zij in een filiaal van [bedrijf] in Hamont, België, een geldautomaat van de muur getrokken in de hoop zich op die manier het in de automaat aanwezige geld toe te kunnen eigenen. Aan de voorzijde van de auto was speciaal voor dit doel een sleepoog bevestigd. Het lukte hen echter niet om de geldautomaat te openen, waarna zij zonder buit met de auto naar Nederland terug zijn gereden. Door het brutale en respectloze optreden van verdachte en zijn mededaders bleef de [bedrijf] met een enorme schade en ravage achter. Omwonenden waren zeer geschrokken van het lawaai en het brute geweld dat hen midden in de nacht uit hun slaap haalde.
De rechtbank rekent verdachte de feiten zwaar aan. Uit de wijze waarop de mislukte kraak is gepleegd, blijkt dat sprake is geweest van een vergaande planning en organisatie. Verdachte en zijn mededaders hadden de beschikking over een gestolen auto, die speciaal voor het doel was geprepareerd. Deze auto stond geparkeerd in een garagebox die zij op een schimmige manier tot hun beschikking hadden. Het betreffende filiaal van de [bedrijf] in België moet na grondig vooronderzoek door hen zijn geselecteerd. Door een locatie in België te kiezen is sprake van grensoverschrijdende criminaliteit, die de opsporing en een mogelijke achtervolging van de daders compliceert.
Uit een Uittreksel Justitiële Documentatie van 1 april 2019 komt naar voren dat verdachte in 2014 is veroordeeld voor een poging tot woninginbraak. In een verder verleden is verdachte diverse malen veroordeeld voor onder andere gekwalificeerde vermogensdelicten. In 2011 is hem in Duitsland een gevangenisstraf opgelegd van 2 jaar en 10 maanden in verband met invoer van verdovende middelen. Verdachte heeft aldus een uitgebreid delictverleden. Kort na zijn schorsing uit de voorlopige hechtenis in de onderhavige strafzaak heeft verdachte in België opnieuw samen met anderen een diefstal met braak gepleegd, waarbij sprake is geweest van geweld tegen de politie. Verdachte is daarvoor in België veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar, welke straf hij op dit moment in Nederland ondergaat.
In het reclasseringsadvies van Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering van 18 december 2018 is te lezen dat verdachte voor zijn huidige detentie niet zo veel kwaad zag in het plegen van delicten maar dat hij daar nu anders tegenaan kijkt en dat hij rust in zijn leven wil. Ook ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij zijn oude leven achter zich wel laten en een nieuwe toekomst wil opbouwen.
De rechtbank constateert echter dat verdachte geen verantwoordelijkheid voor de bewezen geachte feiten heeft willen nemen en op dit punt dus kennelijk geen ‘schoon schip’ heeft willen maken.
De twee medeverdachten, die beiden al eerder waren veroordeeld voor vermogensdelicten, zijn op 2 augustus 2016 door de rechtbank, in een andere samenstelling, voor dezelfde feiten als de onderhavige veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden. Omdat de rechtbank verdachte niet beduidend anders wil behandelen dan zijn medeverdachten zal zij, hoewel zij van mening is dat deze straf, ook gegeven de toenmalige oriëntatiepunten, bijzonder laag is, deze aan de medeverdachten opgelegde staf als uitgangspunt nemen.
De rechtbank constateert dat de behandeling van de strafzaak lang op zich heeft laten wachten. Verdachte is in verband met de beschuldiging op 1 november 2014 aangehouden. Deze datum kan worden beschouwd als het moment waarop de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) een aanvang heeft genomen.
Verdachte heeft voor de onderhavige strafzaak tot 13 februari 2015 in voorarrest doorgebracht, waarna zijn voorlopige hechtenis is geschorst.
De inhoudelijke behandeling van de strafzaak vond plaats op 30 april 2019. Op deze datum wordt ook uitspraak gedaan.
De redelijke termijn is aldus met ongeveer 2,5 jaar overschreden. De lange duur van de vervolging is niet aan de verdediging te wijten, terwijl ook de ingewikkeldheid van de zaak de overschrijding niet rechtvaardigt. Dit dient in het voordeel van verdachte tot uitdrukking te komen in de hoogte van de straf. De rechtbank zal daarom in plaats van een gevangenisstraf van 6 maanden aan verdachte een gevangenisstraf opleggen van 5 maanden.
Beslag
Op de beslaglijst is het volgende voorwerp vermeld:
 Swab staal verf (STAD01.003). Swab met staal verf uit plofkoffer
De officier van justitie heeft verzocht om de beslaglijst te negeren. Het daarop vermelde voorwerp behoort toe aan de overheid en is niet onder verdachte in beslag genomen.
Nu de beslaglijst zich in het dossier bevindt zal de rechtbank, om mogelijke verwarring bij de afhandeling van het beslag te voorkomen, bepalen dat het betreffende voorwerp wordt teruggegeven aan de Landelijk Eenheid Politie.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij
[bedrijf] N.V.vordert € 12.678,20 aan materiële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en een bedrag van € 922,- voor gemaakte proceskosten (kosten advocaat, 2 punten liquidatietarief).
De officier van justitie is van mening dat de gevorderde materiële schadevergoeding in zijn geheel kan worden toegewezen, hoofdelijk, met wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Ook de gevorderde proceskosten komen voor toewijzing in aanmerking.
De raadsvrouw heeft, gezien haar pleidooi te vrijspraak, bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard. Inhoudelijk heeft zij geen opmerkingen naar voren gebracht.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 3 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
(€ 12.678,20)
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Nu meerdere daders voor deze schade verantwoordelijk zijn zal de rechtbank bepalen dat verdachte hoofdelijk aansprakelijk is.
In het belang van [bedrijf] N.V. wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, te weten
€ 922,-.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
medeplegen van opzetheling;
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en verbreking.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan de Landelijke Eenheid Politie van:
 Swab staal verf (STAD01.003). Swab met staal verf uit plofkoffer
Wijst de vordering van
[bedrijf] N.V.toe tot een bedrag van
€ 12.678,20(twaalfduizend zeshonderdachtenzeventig euro en twintig cent) (materiële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade
(1 november 2014) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [bedrijf] N.V., behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [bedrijf] N.V., aan de Staat
€ 12.678,20(twaalfduizend zeshonderdachtenzeventig euro en twintig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 november 2014) tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van 98 (achtennegentig) dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op
€ 922,-(negenhonderd en tweeëntwintig euro).
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. E.M.M. Gabel en E. Laanen, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 april 2019.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.