8.3.Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezengeachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met zijn twee mededaders schuldig gemaakt aan heling van een Audi. Met behulp van deze dure en krachtige auto hebben zij in een filiaal van [bedrijf] in Hamont, België, een geldautomaat van de muur getrokken in de hoop zich op die manier het in de automaat aanwezige geld toe te kunnen eigenen. Aan de voorzijde van de auto was speciaal voor dit doel een sleepoog bevestigd. Het lukte hen echter niet om de geldautomaat te openen, waarna zij zonder buit met de auto naar Nederland terug zijn gereden. Door het brutale en respectloze optreden van verdachte en zijn mededaders bleef de [bedrijf] met een enorme schade en ravage achter. Omwonenden waren zeer geschrokken van het lawaai en het brute geweld dat hen midden in de nacht uit hun slaap haalde.
De rechtbank rekent verdachte de feiten zwaar aan. Uit de wijze waarop de mislukte kraak is gepleegd, blijkt dat sprake is geweest van een vergaande planning en organisatie. Verdachte en zijn mededaders hadden de beschikking over een gestolen auto, die speciaal voor het doel was geprepareerd. Deze auto stond geparkeerd in een garagebox die zij op een schimmige manier tot hun beschikking hadden. Het betreffende filiaal van de [bedrijf] in België moet na grondig vooronderzoek door hen zijn geselecteerd. Door een locatie in België te kiezen is sprake van grensoverschrijdende criminaliteit, die de opsporing en een mogelijke achtervolging van de daders compliceert.
Uit een Uittreksel Justitiële Documentatie van 1 april 2019 komt naar voren dat verdachte in 2014 is veroordeeld voor een poging tot woninginbraak. In een verder verleden is verdachte diverse malen veroordeeld voor onder andere gekwalificeerde vermogensdelicten. In 2011 is hem in Duitsland een gevangenisstraf opgelegd van 2 jaar en 10 maanden in verband met invoer van verdovende middelen. Verdachte heeft aldus een uitgebreid delictverleden. Kort na zijn schorsing uit de voorlopige hechtenis in de onderhavige strafzaak heeft verdachte in België opnieuw samen met anderen een diefstal met braak gepleegd, waarbij sprake is geweest van geweld tegen de politie. Verdachte is daarvoor in België veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar, welke straf hij op dit moment in Nederland ondergaat.
In het reclasseringsadvies van Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering van 18 december 2018 is te lezen dat verdachte voor zijn huidige detentie niet zo veel kwaad zag in het plegen van delicten maar dat hij daar nu anders tegenaan kijkt en dat hij rust in zijn leven wil. Ook ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij zijn oude leven achter zich wel laten en een nieuwe toekomst wil opbouwen.
De rechtbank constateert echter dat verdachte geen verantwoordelijkheid voor de bewezen geachte feiten heeft willen nemen en op dit punt dus kennelijk geen ‘schoon schip’ heeft willen maken.
De twee medeverdachten, die beiden al eerder waren veroordeeld voor vermogensdelicten, zijn op 2 augustus 2016 door de rechtbank, in een andere samenstelling, voor dezelfde feiten als de onderhavige veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden. Omdat de rechtbank verdachte niet beduidend anders wil behandelen dan zijn medeverdachten zal zij, hoewel zij van mening is dat deze straf, ook gegeven de toenmalige oriëntatiepunten, bijzonder laag is, deze aan de medeverdachten opgelegde staf als uitgangspunt nemen.
De rechtbank constateert dat de behandeling van de strafzaak lang op zich heeft laten wachten. Verdachte is in verband met de beschuldiging op 1 november 2014 aangehouden. Deze datum kan worden beschouwd als het moment waarop de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) een aanvang heeft genomen.
Verdachte heeft voor de onderhavige strafzaak tot 13 februari 2015 in voorarrest doorgebracht, waarna zijn voorlopige hechtenis is geschorst.
De inhoudelijke behandeling van de strafzaak vond plaats op 30 april 2019. Op deze datum wordt ook uitspraak gedaan.
De redelijke termijn is aldus met ongeveer 2,5 jaar overschreden. De lange duur van de vervolging is niet aan de verdediging te wijten, terwijl ook de ingewikkeldheid van de zaak de overschrijding niet rechtvaardigt. Dit dient in het voordeel van verdachte tot uitdrukking te komen in de hoogte van de straf. De rechtbank zal daarom in plaats van een gevangenisstraf van 6 maanden aan verdachte een gevangenisstraf opleggen van 5 maanden.
Op de beslaglijst is het volgende voorwerp vermeld:
Swab staal verf (STAD01.003). Swab met staal verf uit plofkoffer
De officier van justitie heeft verzocht om de beslaglijst te negeren. Het daarop vermelde voorwerp behoort toe aan de overheid en is niet onder verdachte in beslag genomen.
Nu de beslaglijst zich in het dossier bevindt zal de rechtbank, om mogelijke verwarring bij de afhandeling van het beslag te voorkomen, bepalen dat het betreffende voorwerp wordt teruggegeven aan de Landelijk Eenheid Politie.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij
[bedrijf] N.V.vordert € 12.678,20 aan materiële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en een bedrag van € 922,- voor gemaakte proceskosten (kosten advocaat, 2 punten liquidatietarief).
De officier van justitie is van mening dat de gevorderde materiële schadevergoeding in zijn geheel kan worden toegewezen, hoofdelijk, met wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Ook de gevorderde proceskosten komen voor toewijzing in aanmerking.
De raadsvrouw heeft, gezien haar pleidooi te vrijspraak, bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard. Inhoudelijk heeft zij geen opmerkingen naar voren gebracht.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 3 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
(€ 12.678,20)
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Nu meerdere daders voor deze schade verantwoordelijk zijn zal de rechtbank bepalen dat verdachte hoofdelijk aansprakelijk is.
In het belang van [bedrijf] N.V. wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, te weten
€ 922,-.