ECLI:NL:RBAMS:2019:4453

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 mei 2019
Publicatiedatum
25 juni 2019
Zaaknummer
13/650578-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen en diefstal met pinpas en pincode van slachtoffer

Op 29 mei 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1999, die beschuldigd werd van het medeplegen van diefstal en witwassen. De zaak kwam voort uit een incident op 19 juni 2017, waarbij de verdachte met de pinpas en pincode van een slachtoffer, die slachtoffer was van oplichting, een bedrag van € 10.000,- overmaakte naar een andere rekening en vervolgens geld opnam. De officier van justitie vorderde dat de verdachte schuldig werd bevonden aan beide feiten. Tijdens de zitting op 16 mei 2019 heeft de verdachte verklaard dat zij de pinpas en pincode van haar moeder ter beschikking heeft gesteld aan een medeverdachte, waarvoor zij € 300,- ontving. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden veroordeeld voor het medeplegen van diefstal, maar wel voor het witwassen van het bedrag van € 300,-, omdat zij wist dat dit geld afkomstig was uit een misdrijf. De rechtbank legde een taakstraf op van 40 uur, waarvan 20 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank weigerde de toepassing van het jeugdstrafrecht, ondanks de jeugdige leeftijd van de verdachte, en hield rekening met haar omstandigheden en het feit dat zij niet eerder voor een soortgelijk feit was veroordeeld. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij, ABN AMRO Bank N.V., niet-ontvankelijk in de vordering voor een deel van de schade, omdat deze niet rechtstreeks voortvloeide uit het bewezen verklaarde feit.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/650578-17
Datum uitspraak: 29 mei 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 mei 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. W.J. de Graaf, en van wat verdachte en haar raadsvrouw, mr. N. El Farougui, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan:
1. Het medeplegen van diefstal van € 10.000,- op 19 juni 2017 te Amsterdam, door met de pinpas en bijbehorende pincode van een slachtoffer van oplichting, dit geldbedrag over te maken naar een andere rekening en vervolgens van die rekening geld op te nemen.
2. Verdachte wordt tevens verweten dat zij een geldbedrag van € 10.000,-, al dan niet samen met anderen, op 19 juni 2017 te Amsterdam, heeft witgewassen.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat beide feiten kunnen worden bewezen. Verdachte heeft de pinpas en pincode van de rekening van haar moeder ter beschikking gesteld aan [medeverdachte] . Daarvoor heeft zij € 300,- ontvangen. Naar deze rekening zijn vervolgens geldbedragen overgemaakt vanaf de rekening van het slachtoffer [persoon 1] . Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van diefstal van deze geldbedragen en aan witwassen van een bedrag van € 300,-.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft op de terechtzitting, in afwijking van haar verklaring bij de politie, verklaard dat zij de pinpas en pincode van de bankrekening van haar moeder aan de medeverdachte [medeverdachte] ter beschikking heeft gesteld. Daarvoor heeft zij € 300,- van hem ontvangen.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor feit 1. Bij de diefstal van het geld van de rekening van [persoon 1] kan verdachte niet als medepleger worden aangemerkt. Door het ter beschikking stellen van de pinpas en pincode van haar moeder is zij hooguit behulpzaam geweest bij het feit.
Feit 2 kan bewezen worden verklaard, maar niet voor het onderdeel “laten pinnen”. Ook kan niet worden bewezen dat verdachte wist dat het geld van diefstal afkomstig was.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft op de terechtzitting een verklaring afgelegd die afwijkt van haar verklaring bij de politie. Het lijkt er op dat zij in eerste instantie zichzelf een grotere rol heeft toebedeeld om haar vriend, de medeverdachte [medeverdachte] , uit de wind te houden. De rechtbank gaat uit van de later op de zitting afgelegde verklaring en stelt op basis daarvan vast dat verdachte de bankpas van haar moeder met bijbehorende pincode aan [medeverdachte] ter beschikking heeft gesteld. Op basis van deze verklaring kan verdachte niet worden veroordeeld voor het medeplegen van de met deze bankpas en pincode gepleegde diefstal van de € 10.000,-. Zij wordt daarvan vrijgesproken.
Als vergoeding voor het ter beschikking stellen van de pinpas en -code aan [medeverdachte] heeft zij van hem € 300,- ontvangen. Onder deze omstandigheden en gezien het feit dat [medeverdachte] niet over legale inkomsten beschikte en grote schulden had, bestaat het vermoeden dat het niet anders kan dan dat de € 300,- van een misdrijf afkomstig zijn. Het is dan vervolgens aan verdachte om dat vermoeden te weerleggen door een alternatieve, legale, herkomst van het geld aan te dragen. Dat heeft zij niet gedaan. Verdachte heeft verklaard dat zij nooit vragen stelde aan [medeverdachte] . Daaraan verbindt de rechtbank de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat de € 300,- uit misdrijf afkomstig is en dat verdachte dat moet hebben geweten. Door dit geld niettemin aan te nemen heeft zij zich schuldig gemaakt aan witwassen, zoals ten laste gelegd onder feit 2 primair.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 2 primair tenlastegelegde:
zij op 19 juni 2017 te Amsterdam, een voorwerp, te weten een geldbedrag van 300 euro, heeft verworven en voorhanden gehad, terwijl zij wist dat dit geldbedrag – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte met toepassing van het jeugdstrafrecht zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 60 uur, waarvan 20 voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gewezen op de jeugdige leeftijd van verdachte ten tijde van het feit. Zij heeft zich laten meeslepen door anderen en heeft niet goed over de consequenties nagedacht. Toepassing van het jeugdstrafrecht kan een meerwaarde hebben.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 300,-. Ondanks dat zij wist dat dit geld van misdrijf afkomstig was, heeft zij het toch aangenomen. Daarmee heeft zij de achterliggende criminaliteit mede gefaciliteerd.
De rechtbank constateert dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld.
In het door Reclassering Nederland over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van 7 november 2018 is te lezen dat verdachte een belast verleden kent en dat sprake was van een moeilijke thuissituatie. De reclassering adviseert om jeugdstrafrecht toe te passen, waarbij het toezicht wordt uitgeoefend door de volwassenreclassering. Verdachte woont bij haar moeder, lijkt gebaat bij structuur en regelmaat en maakt een enigszins kwetsbare indruk.
De rechtbank ziet op dit moment onvoldoende argumenten om het jeugdstrafrecht toe te passen en zal het advies van de reclassering daarom niet opvolgen. Daarbij speelt een rol dat het feit inmiddels meer dan 23 maanden geleden is gepleegd. Wel zal de rechtbank bij de strafoplegging rekening houden met de destijds jeugdige leeftijd en de omstandigheden waarin zij toen verkeerde.
De rechtbank is van oordeel dat een deels voorwaardelijke taakstraf, met de door de reclassering geadviseerde voorwaarden, passend is voor het feit.
Omdat de rechtbank minder bewezen acht dan de officier van justitie, komt zij tot een lagere straf dan geëist.
Beslag
Op de beslaglijst van verdachte staan 5 in beslag genomen ING-bankpassen en 1 in beslag genomen bankpas van de ABN Amro. De rechtbank bepaalt dat deze passen aan respectievelijk de ING-bank en de ABN Amro bank worden teruggegeven.
Benadeelde partij
De benadeelde partij
ABN AMRO Bank N.V.vordert in totaal € 14.709,39, te weten
€ 8.852,39 (zaak A3), € 1.000,- (zaak A4), € 420,- (zaak A17), € 2.037,- (zaak A18) en
€ 2.400,- aan onderzoekskosten. In een emailbericht van de ABN AMRO Bank zijn de onderzoekskosten toegelicht.
De verdediging heeft bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat de machtiging niet in orde is. De vordering is alleen ondertekend door [persoon 2] maar uit de volmacht blijkt dat hij alleen bevoegd is als hij gezamenlijk met een andere houder van een volmacht handelt.
De rechtbank constateert dat het voegingsformulier is ondertekend door [persoon 2] . Blijkens de bijgevoegde volmacht heeft [persoon 2] een algemene volmacht om namens ABN AMRO op te treden, echter onder de voorwaarde dat hij zijn bevoegdheden dient uit te oefenen gezamenlijk met een andere houder van een volmacht “1”, “2”, “3”, “4” of “5”. Op de terechtzitting was mevrouw [persoon 3] namens de ABN AMRO aanwezig. Bij de vordering is tevens een volmacht “3” gevoegd, waarin haar dezelfde bevoegdheden worden gegeven als [persoon 2] . Zij is in de gelegenheid gesteld om de vordering toe te lichten en heeft te kennen gegeven de vordering te handhaven. De bevoegdheid tot het indienen van een vordering benadeelde partij is dus feitelijk door twee volmachthouders, [persoon 2] en [persoon 3] , uitgeoefend. Het verweer wordt daarom verworpen.
De rechtbank constateert dat de bewezenverklaring niet ziet op de zaken A4, A17 en A18, terwijl de gevorderde schade uit zaak A3 geen rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
witwassen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
40 (veertig) uur.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 20 (twintig) dagen.
Beveelt dat een gedeelte van deze straf, groot
20 (twintig) uur, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Beveelt dat, als de verdachte het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 10 (tien) dagen.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast als veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene en bijzondere voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden:
  • Veroordeelde zal zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maken aan een strafbaar feit;
  • Veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • Veroordeelde zal medewerking verlenen aan het door de reclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
  • Veroordeelde meldt zich na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland, [adres] . Zij blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt;
  • Veroordeelde laat zich behandelen door De Waag of soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
  • Veroordeelde wordt verplicht om mee te werken aan het behouden en eventueel realiseren van een passende dagbesteding in de vorm van scholing en/of werk;
  • Veroordeelde wordt verplicht om mee te werken aan een traject gericht op haar financiële situatie, ook als dit bewindvoering of schuldhulpverlening inhoudt.
Geeft aan genoemde instelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Gelast de teruggave aan de uitgevende instantie (ING-bank) van:
  • bankpas ING t.n.v. [persoon 4] (5426299)
  • bankpas ING t.n.v. [persoon 5] (5432183)
  • bankpas ING (5440713)
  • bankpas ING t.n.v. [persoon 6] (5425043)
  • bankpas ING (5423957)
Gelast de teruggave aan de uitgevende instantie (ABN-AMRO bank) van:
- bankpas ABN AMRO t.n.v. [persoon 7] (5402944)
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. Ch.A. van Dijk en J. Huber, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 mei 2019.
Bijlage 1.
[...]
Bijlage 2.
[...]