ECLI:NL:RBAMS:2019:4452

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 mei 2019
Publicatiedatum
25 juni 2019
Zaaknummer
13/654100-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van oplichting en diefstal door middel van babbeltrucs gericht op bejaarde slachtoffers

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte beschuldigd van het medeplegen van oplichting en diefstal, waarbij gebruik werd gemaakt van babbeltrucs gericht op voornamelijk bejaarde slachtoffers. De feiten vonden plaats tussen juni en juli 2017, waarbij de verdachte en zijn mededaders slachtoffers telefonisch benaderden met de mededeling dat er een pakketje bezorgd zou worden. Voor de bezorging werd een bedrag van € 1,50 gevraagd, dat contant moest worden gepind. De slachtoffers, vaak op hoge leeftijd, werden misleid en gaven hun bankpas en pincode af, waarna de daders geld van hun rekeningen opnamen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan deze misdrijven, waarbij hij samen met anderen een goed doordacht plan uitvoerde. De verdachte heeft tijdens de rechtszitting bekend dat hij betrokken was bij verschillende van de ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van twee pogingen tot oplichting en acht oplichtingen, alsook aan diefstal van geldbedragen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten, de kwetsbaarheid van de slachtoffers en de rol van de verdachte in de organisatie van de misdrijven meegewogen in de strafoplegging. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 227 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder slachtoffers en banken, die schade hebben geleden door de gepleegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/654100-17
Datum uitspraak: 29 mei 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 mei 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. W.J. de Graaf, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.M.R. Slaghekke, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
1. Het medeplegen van twee pogingen tot oplichting op 27 juli 2017 te Amsterdam, waarbij is geprobeerd om met behulp van babbeltrucs de pinpassen en de bijbehorende pincodes van de slachtoffers te bemachtigen.
2. Het medeplegen van acht oplichtingen in de periode van 19 juni 2017 tot en met 26 juli 2017 te Amsterdam, waarbij met behulp van babbeltrucs de pinpassen en de bijbehorende pincodes van de slachtoffers zijn bemachtigd.
3. Het medeplegen van diefstal van geldbedragen in de periode van 19 juni 2017 tot en met 26 juli 2017 te Amsterdam, door met de pinpassen en pincodes van de slachtoffers van feit 2 geld op te nemen bij geldautomaten.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat alle aan verdachte ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd met betrekking tot de zaken A1, A2, A3, A5, A10 en A13. Met betrekking tot deze feiten heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De zaken A4 en A9 kunnen niet worden bewezen. De enkele vaststelling dat zijn vingerafdrukken op het pakketje of de inhoud daarvan zijn aangetroffen is niet voldoende om hem als medepleger aan te merken. Hooguit is sprake geweest van medeplichtigheid, maar dat is niet ten laste gelegd.
In de zaken A6 en A7 zijn de slachtoffers gebeld met een telefoonnummer dat bij verdachte in gebruik was. Verdachte leende zijn telefoon ook uit en het staat niet vast dat verdachte de persoon is geweest die gebeld heeft. Ook voor deze feiten moet verdachte worden vrijgesproken.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Modus operandi
Uit de aangiftes van de diverse slachtoffers in het onderzoek 13Beugel blijkt van veel overeenkomsten in de manier waarop de daders te werk zijn gegaan. De slachtoffers, die bijna allemaal op hoge leeftijd zijn, werden op hun huistelefoon benaderd door een persoon die zich voordeed als een medewerker van een postbedrijf. Tegen het betreffende slachtoffer werd gezegd dat er eerder was geprobeerd om een pakketje te bezorgen, maar dat er toen niemand thuis was. Tegen een vergoeding van € 1,50 kon het pakketje alsnog worden bezorgd. Dit bedrag kon niet contant worden betaald maar moest worden gepind. Kort daarna stonden er één of twee zogenaamde pakketbezorgers, soms met bijbehorende kleding, voor de deur van het slachtoffer. Aan het slachtoffer werd gevraagd om te betalen voor de bezorging. De bankpas van het slachtoffer werd bij een apparaatje gehouden waarna het slachtoffer de bijbehorende pincode intoetste. Zonder dat het slachtoffer dit in de gaten had, werd veelal een bankpasje op naam van iemand anders teruggegeven. Nadat het pakket was overhandigd gingen de daders met de bankpas en de bijbehorende pincode er vandoor. Binnen korte tijd werden geldbedragen van de rekening gepind, in de meeste gevallen eerst een bedrag van
€ 1.000,- en enkele minuten daarna een bedrag van € 250,- bij een andere bank en pinautomaat. Op het moment dat de slachtoffers doorhadden dat ze waren opgelicht, was het meestal al te laat.
Componenten modus operandi
De door de daders gevolgde modus operandi bevat twee componenten. Eerst wordt het slachtoffer opgelicht om de bankpas en bijbehorende pincode in handen te krijgen. Vervolgens wordt het slachtoffer met behulp van deze bankpas en pincode bestolen van geldbedragen die op zijn of haar rekening staan. Deze twee componenten zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Hoewel de persoon die de geldopnames verrichtte meestal niet dezelfde persoon was als de persoon die bij het slachtoffer aan de deur was geweest of die hem telefonisch had benaderd, maken al deze handelingen deel uit van één gezamenlijk plan, namelijk het plunderen van de bankrekening van het slachtoffer. De rechtbank ziet de oplichting in de vorm van een zogenaamde babbeltruc en de daarop volgende diefstal daarom als één geheel. Dit betekent dat wanneer bewezen kan worden dat een verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de oplichting van een slachtoffer hij eveneens schuldig wordt bevonden aan de daarop volgende diefstal van geldbedragen. Omgekeerd geldt hetzelfde.
De rechtbank is daarbij van oordeel dat de oplichting en de daarop volgende diefstal in zodanig verband met elkaar staan dat zij moeten worden beschouwd als een voortgezette handeling.
Medeplegen
Tussen verdachte en zijn mededaders bestond een gezamenlijk en weldoordacht plan, waarbij ieder van hen een duidelijke taak had. Daarbij waren de rollen van verdachte en zijn mededaders in de uitvoering van de oplichtingen en diefstallen onderling uitwisselbaar.
Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat, naast anderen, in ieder geval [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zich intensief met deze babbeltrucs hebben beziggehouden. Een verdachte die bij het ene slachtoffer een pakje had bezorgd, heeft bij een volgend slachtoffer bijvoorbeeld gebeld of heeft het geld van de rekening opgenomen. Of de bankpas die door de ene verdachte afhandig is gemaakt en waarmee geldopnames zijn gedaan, wordt de volgende keer door een andere verdachte teruggeven aan het volgende slachtoffer als was het diens pasje. Om tot een succesvolle babbeltruc te komen moesten er meerdere uitvoeringshandelingen verricht worden: de adressen moesten uitgezocht worden, er moest vooraf worden gebeld, iemand moest naar de woning, daar moest een pakketje voor zijn waar iets in zat, er moest een pasje zijn om terug te geven aan het slachtoffer en iemand moest gaan pinnen. Al deze handelingen zijn dan ook van belang en vormen een wezenlijke bijdrage aan de babbeltruc. Verdachte heeft dus met zijn handelingen steeds een wezenlijke bijdrage geleverd aan het plegen van de feiten. Naar het oordeel van de rechtbank is bij het plegen van de feiten sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn mededaders.
Verdachte heeft op de terechtzitting de zaken A1, A2, A3, A5, A10 en A13 bekend. Hij heeft niet willen verklaren over de andere personen die bij de feiten betrokken waren.
Alle slachtoffers zijn kort voordat de pakketbezorger bij hen voor de deur stond gebeld. Daarbij zijn diverse mobiele telefoonnummers gebruikt. Eén van deze nummers kan op grond van de bewijsmiddelen aan verdachte worden gekoppeld. Het betreft nummer [telefoonnummer 1] .
De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte bij alle ten laste gelegde zaaksdossiers betrokken is geweest. Deze bewijsmiddelen dienen in onderling verband en samenhang te worden bezien. De betrokkenheid van verdachte blijkt in het bijzonder uit de volgende feiten en omstandigheden.
Zaak A3 (19 juni 2017)
Aangeefster [persoon 1] heeft verklaard dat zij op 19 juni 2017 slachtoffer is geworden van een babbeltruc. Van haar rekening is € 1.000,- opgenomen en
€ 10.000,- overgeboekt naar een andere rekening. Voordat de zogenaamde pakketbezorger bij haar voor de deur stond is zij gebeld door het nummer [telefoonnummer 1] . Dit nummer behoort toe aan verdachte. Verdachte heeft bekend dat hij bij [persoon 1] aan de deur is geweest.
Zaak A6 (26 juni 2017)
Aangever [persoon 2] heeft verklaard dat hij op 26 juni 2017 slachtoffer is geworden van een babbeltruc. Hierbij is een geldbedrag van in totaal € 1.250,- van zijn rekening gepind. Voordat de zogenaamde pakketbezorger bij hem voor de deur stond is hij gebeld door het nummer [telefoonnummer 1] . Dit is het telefoonnummer van verdachte.
Anders dan de verdediging ziet de rechtbank geen aanleiding om te veronderstellen dat iemand anders dan verdachte heeft gebeld. Hij heeft immers geen informatie gegeven over de persoon die op die dag zijn telefoon zou hebben geleend. Bovendien kan bij een andere oplichting (zaak A13), waarbij het slachtoffer met ditzelfde nummer is gebeld, worden vastgesteld dat verdachte toen zelf aan de deur is geweest. Gezien het feit dat verdachte zich in die periode met een groep intensief bezighield met het oplichten van bejaarden door middel van babbeltrucs kan verdachte, ook als hij zijn telefoon aan één van de personen in de groep ter beschikking zou hebben gesteld, als mededader worden aangemerkt.
Zaak A13 (28 juni 2017)
Aangeefster [persoon 3] heeft verklaard dat zij op 28 juni 2017 slachtoffer is geworden van een babbeltruc. Hierbij is een geldbedrag van in totaal € 1.250,- van haar rekening afgeschreven. Voordat de zogenaamde pakketbezorger bij haar voor de deur stond is zij gebeld door het nummer [telefoonnummer 1] . Dit is het telefoonnummer van verdachte.
Verdachte heeft bekend dat hij bij aangeefster aan de deur is geweest.
Zaak A7 (30 juni 2017)
Aangever [persoon 4] heeft verklaard dat hij op 30 juni 2017 slachtoffer is geworden van een babbeltruc. Hierbij is een geldbedrag van in totaal € 560,- van zijn rekening gepind.
Aangever heeft daarbij van de man die bij hem aan de deur was een pasje teruggekregen op naam van [persoon 3] . Dit pasje was twee dagen daarvoor (zaak A13) gebruikt om geld van de rekening van [persoon 3] op te nemen. Verdachte is degene geweest die dit pasje van aangever [persoon 3] afhandig heeft gemaakt.
Voordat de zogenaamde pakketbezorger bij hem voor de deur stond is hij gebeld door het nummer [telefoonnummer 1] . Dit is het telefoonnummer van verdachte.
Anders dan de verdediging ziet de rechtbank ook in deze zaak geen aanleiding om te veronderstellen dat iemand anders dan verdachte heeft gebeld. De rechtbank verwijst naar wat zij daarover bij zaak A6 heeft overwogen.
Zaak A4 (20 juli 2017)
Aangeefster [persoon 5] heeft verklaard dat zij op 20 juli 2017 slachtoffer is geworden van een babbeltruc. Hierbij is een geldbedrag van € 1.000,- van haar rekening gepind. In het pakketje dat door de zogenaamde pakketbezorger was achtergelaten zat onder andere een fotolijstje. Hierop zijn vingerafdrukken van verdachte aangetroffen.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij spulletjes heeft gekocht voor in de aan de slachtoffers af te geven pakketjes. Door het kopen van deze goederen heeft verdachte een wezenlijke bijdrage geleverd aan de oplichting van [persoon 5] en kan hij als medepleger worden aangemerkt.
Zaak A9 (24 juli 2017)
Aangever [persoon 6] heeft verklaard dat hij 24 juli 2017 slachtoffer is geworden van een babbeltruc. Hierbij is een geldbedrag van in totaal € 1.250,- van zijn rekening gepind.
In het pakketje dat door de zogenaamde pakketbezorgers was achtergelaten zat onder andere een flesje parfum. Op de verpakking van dit flesje zaten vingerafdrukken van verdachte.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij spulletjes heeft gekocht voor in de aan de slachtoffers af te geven pakketjes. Door het kopen van deze goederen heeft verdachte een wezenlijke bijdrage geleverd aan de oplichting van [persoon 6] en kan hij als medepleger worden aangemerkt.
Zaak A5 (25 juli 2017)
Aangever [persoon 7] heeft verklaard dat hij op 25 juli 2017 slachtoffer is geworden van een babbeltruc. Hierbij is een geldbedrag van in totaal € 1.250,- van zijn rekening gepind. De mannen die bij [persoon 7] aan de deur zijn geweest, zijn op basis van camerabeelden geïdentificeerd als [verdachte] en [medeverdachte 3] . Verdachte heeft het feit bekend.
Zaak A10 (26 juli 2017)
Aangever [persoon 8] heeft verklaard dat hij op 26 juli 2017 slachtoffer is geworden van een babbeltruc. Hierbij is een geldbedrag van in totaal € 1.250,40 van zijn rekening gepind. Uit onderzoek is gebleken dat de twee zogenaamde pakketbezorgers met een scooter naar de woning van het slachtoffer zijn gereden. Deze scooter stond op naam van verdachte.
Verdachte heeft bekend dat hij bij aangever aan de deur is geweest.
Zaken A2 en A1 (27 juli 2017)
Aangeefster [persoon 9] heeft verklaard dat op 27 juli 2017 twee mannen hebben geprobeerd om haar door middel van een babbeltruc een pintransactie te laten uitvoeren voor de bezorging van een door haar te ontvangen pakketje. Zij heeft dit niet gedaan en de mannen zijn weer met het pakketje vertrokken.
Aangever [persoon 10] heeft verklaard dat ook op 27 juli 2017 twee mannen hebben geprobeerd om hem door middel van een babbeltruc een pintransactie te laten uitvoeren voor de bezorging van een door hem te ontvangen pakketje. Ook [persoon 10] is hier niet op ingegaan. Hij heeft de politie gebeld en heeft signalementen van de daders gegeven.
Op basis van deze signalementen werden kort daarna verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] aangehouden. Verdachte reed als bestuurder op zijn scooter, [medeverdachte 2] zat achterop. In de buddyseat van de scooter lagen een pakketje en een cardreader. Verdachte heeft toegegeven dat hij heeft geprobeerd om [persoon 9] en [persoon 10] op te lichten.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde:
op 27 juli 2017 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen,
met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels
- ( zaak A01) [persoon 10] en
- ( zaak A02) [persoon 9]
te bewegen tot de afgifte van bankgegevens en pincode,
- telefonisch contact heeft gezocht met voornoemde personen en zich daarbij heeft voorgedaan als medewerker van een pakketbezorgdienst en
- tegen voornoemde personen heeft gezegd dat hij eerder had getracht een pakketje te bezorgen en
- tegen voornoemde personen heeft gezegd dat het pakketje die dag alsnog kon worden bezorgd en
- met zijn mededader naar de woning van voornoemde personen is gegaan en zich heeft voorgedaan als pakketbezorger en
- voornoemde personen ter plaatse heeft verzocht een bedrag van 1,50 euro te pinnen voor ontvangst van het pakketje,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
in de periode van 19 juni 2017 tot en met 26 juli 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels
- ( zaak A03) [persoon 1] en
- ( zaak A04) [persoon 5] en
- ( zaak A05) [persoon 7] en
- ( zaak A06) [persoon 2] en
- ( zaak A07) [persoon 4] en
- ( zaak A09) [persoon 6] en
- ( zaak A10) [persoon 8] en
- ( zaak A13) [persoon 3]
heeft bewogen tot de afgifte van hun bankpas en pincode,
door met bovenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en in strijd met de waarheid
- telefonisch contact te zoeken met voornoemde personen met de mededeling dat er een pakketje zal worden bezorgd en
- naar de woning van voornoemde personen te gaan en zich voor te doen als pakketbezorger en
- voornoemde personen ter plaatse te verzoeken om een bedrag van 1,50 euro te pinnen voor ontvangst van een pakket en
- vervolgens een bankpas op naam van een ander persoon terug te geven;
ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde:
in de periode van 19 juni 2017 tot en met 26 juli 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (door over te schrijven naar een andere bankrekening of te pinnen) geldbedragen, welke geldbedragen toebehoorden aan
- ( zaak A03) [persoon 1] en
- ( zaak A04) [persoon 5] en
- ( zaak A05) [persoon 7] en
- ( zaak A06) [persoon 2] en
- ( zaak A07) [persoon 4] en
- ( zaak A09) [persoon 6] en
- ( zaak A10) [persoon 8] en
- ( zaak A13) [persoon 3] ,
waarbij verdachte en zijn mededaders het weg te nemen geld onder hun bereik hebben gebracht door middel van valse sleutels, te weten bankpassen op naam van bovengenoemde personen met bijbehorende pincode.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toepassing van het jeugdstrafrecht gevorderd en veroordeling van verdachte tot een jeugddetentie van 137 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Daarnaast zou aan verdachte een werkstraf van 200 uur moeten worden opgelegd.
7.2.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft veel spijt van zijn betrokkenheid bij het tenlastegelegde en schaamt zich daarvoor. De voorlopige hechtenis in deze zaak is hem zwaar gevallen. Inmiddels heeft hij zijn leven een goede wending gegeven. De raadsvrouw heeft toepassing van het jeugdstrafrecht bepleit, zodat een pedagogische aanpak centraal staat. Er kan worden volstaan met een deels voorwaardelijke straf, waarbij verdachte niet opnieuw in detentie zal komen.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich in een periode van bijna zes weken, samen met anderen, schuldig gemaakt aan diverse babbeltrucs waarbij van de, veelal bejaarde, slachtoffers op slinkse wijze de bankpas en pincode werd bemachtigd om daarmee vervolgens zo veel mogelijk geld van de bankrekening van het slachtoffer op te nemen. Verdachte en zijn mededaders hebben bewust kwetsbare en afhankelijke ouderen als slachtoffer gekozen, kennelijk omdat zij vaak eerder geneigd zijn in de babbeltrucs mee te gaan. Door zo te handelen heeft verdachte het vertrouwen van de slachtoffers in de medemens ernstig geschaad. Ouderen zijn vaak sterk afhankelijk van de zorg en aandacht van anderen en dit soort feiten kan hun veiligheidsgevoel en zelfvertrouwen aantasten. Er is sprake geweest van een hele reeks van slachtoffers waarbij verdachte en andere personen uit de groep in wisselende samenstelling betrokken zijn geweest. Deze schaamteloze zelfverrijking ten koste van kwetsbare ouderen zorgt voor veel verontwaardiging en afkeer in de samenleving.
De rechtbank constateert dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld.
In een gedateerd reclasseringsrapport van 30 augustus 2017 wordt geadviseerd om het jeugdstrafrecht toe te passen. De reclassering heeft daarbij opgemerkt dat verdachte wat zijn gedrag betreft jonger overkomt dan zijn kalenderleeftijd en dat er sprake lijkt te zijn van een negatieve beïnvloedbaarheid. Hij lijkt ontvankelijk voor pedagogische beïnvloeding. De reclassering adviseert om een gedeeltelijk voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een reclasseringstoezicht, een behandelverplichting bij De Waag en het beschikken over een dagbesteding en een legaal inkomen.
De rechtbank constateert dat de feiten inmiddels bijna 22 maanden geleden zijn gepleegd. Het advies van de reclassering is kort daarna tot stand gekomen. Inmiddels heeft verdachte in het kader van zijn schorsingsvoorwaarden een behandeling bij De Waag ondergaan, heeft hij werk en inkomen geregeld en lijkt hij een stap naar volwassenheid te hebben gemaakt. De rechtbank ziet op dit moment onvoldoende argumenten om het jeugdstrafrecht toe te passen. Het tijdsverloop tussen de strafbare feiten en de berechting is echter niet aan verdachte te wijten. De rechtbank zal bij de strafoplegging dus in belangrijke mate rekening houden met zijn jeugdige leeftijd ten tijde van de feiten en de door de reclassering destijds geconstateerde omstandigheden. Hoewel de ernst van de door verdachte gepleegde feiten in beginsel een forse gevangenisstraf rechtvaardigt, leidt dit er toe dat de rechtbank aan verdachte geen straf zal opleggen waarbij hij opnieuw de gevangenis in moet. Daarbij heeft de rechtbank ook ten voordele van verdachte meegewogen dat hij in ieder geval deels openheid van zaken heeft gegeven, spijt heeft betuigd en schaamte lijkt te voelen.
De rechtbank zal aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast krijgt hij een voorwaardelijke gevangenisstraf van 180 dagen opgelegd met als bijzondere voorwaarden een verplicht reclasseringstoezicht en het meewerken aan trajecten gericht op werk en inkomen en het aflossen van schulden. Ook moet verdachte een taakstraf verrichten voor het wettelijk maximum van 240 uur.
Beslag
Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen:
- postpakket, Clever Pack (5425971)
Omdat met behulp van dit voorwerp het onder 1 bewezengeachte is begaan en het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, wordt dit voorwerp onttrokken aan het verkeer.
De rechtbank bepaalt dat de in beslag genomen ING-bankpassen op naam van [persoon 11] , [persoon 12] , [persoon 13] en [persoon 14] aan de ING worden teruggegeven.
De onder verdachte in beslag genomen snorfiets en Iphone worden aan verdachte teruggegeven.
Benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij
[persoon 2]vordert
€ 157,50aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het in de feiten 2 en 3 bewezenverklaarde (zaak A6) rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding wordt toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De vordering zal hoofdelijk worden toegewezen en daarbij wordt de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
De benadeelde partij
[persoon 6]vordert
€ 157,50aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het in de feiten 2 en 3 bewezenverklaarde (zaak A9) rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding wordt toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De vordering zal hoofdelijk worden toegewezen en daarbij wordt de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
De benadeelde partij
ABN AMRO Bank N.V.vordert in totaal € 14.709,39, te weten
€ 8.852,39 (zaak A3), € 1.000,- (zaak A4), € 420,- (zaak A17), € 2.037,- (zaak A18) en
€ 2.400,- aan onderzoekskosten. In een emailbericht van de ABN AMRO Bank zijn de onderzoekskosten toegelicht. Aan elk dossier is 3 uur onderzoek verricht. Daarnaast is 4 uur besteed aan analyse van de schadedossiers en is eveneens 4 uur besteed aan het samenstellen van de aangifte. Daarbij is een uurtarief van € 120,- gesteld.
De verdediging heeft bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat de machtiging niet in orde is. De vordering is alleen ondertekend door [persoon 15] maar uit de volmacht blijkt dat hij alleen bevoegd is als hij gezamenlijk met een andere houder van een volmacht handelt.
De rechtbank constateert dat het voegingsformulier is ondertekend door [persoon 15] . Blijkens de bijgevoegde volmacht heeft [persoon 15] een algemene volmacht om namens ABN AMRO op te treden, echter onder de voorwaarde dat hij zijn bevoegdheden dient uit te oefenen gezamenlijk met een andere houder van een volmacht “1”, “2”, “3”, “4” of “5”. Op de terechtzitting was mevrouw [persoon 16] namens de ABN AMRO aanwezig. Bij de vordering is tevens een volmacht “3” gevoegd, waarin haar dezelfde bevoegdheden worden gegeven als [persoon 15] . Zij is in de gelegenheid gesteld om de vordering toe te lichten en heeft te kennen gegeven de vordering te handhaven. De bevoegdheid tot het indienen van een vordering benadeelde partij is dus feitelijk door twee volmachthouders, [persoon 15] en [persoon 16] , uitgeoefend. Het verweer wordt daarom verworpen.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het onder 2 en 3 bewezenverklaarde met betrekking tot de zaken A3 en A4 rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank waardeert deze schade op
€ 9.852,39. De rechtbank bepaalt dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot dit bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente. Daarbij zal de rechtbank om praktische redenen als ingangsdatum van de wettelijke rente 31 augustus 2017 bepalen. Daarbij wordt de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Verdachte wordt veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. De rechtbank waardeert deze kosten op
€ 1.200,-, als onderzoekskosten die voor twee dossiers zijn gemaakt.
De vordering zal hoofdelijk worden toegewezen.
De bewezenverklaring ziet niet op de zaken A17 en A18 zodat de benadeelde partij met betrekking tot die schade niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.
De benadeelde partij
ING Bank N.V.vordert in totaal
€ 5.650,-,te weten € 1.100,- (zaak A5), € 1.100,- (zaak A13), € 1.250,- (zaak 23), € 1.100,- (zaak A24) en € 1.100,- (zaak A25).
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het onder 2 en 3 bewezenverklaarde met betrekking tot de zaken A5 en A13 rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank waardeert deze schade conform de vordering op
€ 2.200,-. De rechtbank bepaalt dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot dit bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente. Daarbij zal de rechtbank om praktische redenen als ingangsdatum van de wettelijke rente 31 augustus 2017 bepalen. Daarbij wordt de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De vordering zal hoofdelijk worden toegewezen.
De bewezenverklaring ziet niet op de zaken A23, A24 en A25, zodat de benadeelde partij met betrekking tot die schade niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36c, 36d, 36f, 45, 47, 56, 57, 311, 326 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
medeplegen van poging tot oplichting, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde:
de voortgezette handeling van:
medeplegen van oplichting en diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
227 (tweehonderd zevenentwintig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
180 (honderdtachtig) dagen, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast als veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene en bijzondere voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden:
  • Veroordeelde zal zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maken aan een strafbaar feit;
  • Veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • Veroordeelde zal medewerking verlenen aan het door de reclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
  • Veroordeelde moet zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft. Daartoe moet hij zich melden bij Reclassering Nederland op het adres [adres] . Hierna moet hij zich gedurende door de reclassering bepaalde perioden blijven melden zo frequent als de reclassering dit nodig acht.
  • Veroordeelde moet, als de reclassering dit noodzakelijk acht, meewerken aan trajecten gericht op het hebben van een structurele dagbesteding en/of het aflossen van schulden, ook als dat inhoudt meewerken aan een schuldhulpverleningstraject.
Geeft aan genoemde instelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
240 (tweehonderdveertig) uur, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 (honderdtwintig) dagen.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- postpakket, Clever Pack (5425971)
Gelast de teruggave aan de uitgevende instantie (ING) van:
  • bankpas ING, t.n.v. [persoon 11] (5411680)
  • bankpas ING, t.n.v. [persoon 12] (5423957)
  • bankpas ING, t.n.v. [persoon 13] (5426229)
  • bankpas ING, t.n.v. [persoon 14] (5440713)
Gelast de teruggave aan verdachte van:
  • snorfiets, Piaggio Vespa, kenteken [kenteken] (5171093)
  • zaktelefoon, Apple IPhone (5425617).
Wijst de vordering van
[persoon 2](zaak A6) toe tot
€ 157,50(honderdzevenenvijftig euro en vijftig cent) (materiële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 26 juni 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 2] , behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 2] aan de Staat
€ 157,50(honderdzevenenvijftig euro en vijftig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 26 juni 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander of anderen is betaald.
Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van 3 (drie) dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, als en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[persoon 6](zaak A9) toe tot
€ 157,50(honderdzevenenvijftig euro en vijftig cent) (materiële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 24 juli 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 6] , behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 6] aan de Staat
€ 157,50(honderdzevenenvijftig euro en vijftig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 24 juli 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander of anderen is betaald.
Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van 3 (drie) dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, als en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
ABN AMRO Bank N.V.(zaken A3 en A4) toe tot
€ 9.852,39(negenduizend achthonderdtweeënvijftig euro en negenendertig cent) (materiële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 31 augustus 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan ABN AMRO Bank N.V., behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van ABN AMRO Bank N.V. aan de Staat
€ 9.852,39(negenduizend achthonderdtweeënvijftig euro en negenendertig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 31 augustus 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander of anderen is betaald.
Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van 84 (vierentachtig) dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, als en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op
€ 1.200,- (twaalfhonderd euro),behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Wijst de vordering van
ING Bank N.V.(zaken A5 en A13) toe tot
€ 2.200,-(tweeduizend en tweehonderd euro) (materiële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 31 augustus 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan ING Bank N.V., behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van ING Bank N.V. aan de
€ 2.200,-(tweeduizend en tweehonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 31 augustus 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander of anderen is betaald.
Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van 32 dagen (tweeëndertig) dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, als en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. Ch.A. van Dijk en J. Huber, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 mei 2019.
Bijlage 1.
[...]
Bijlage 2.
[...]