ECLI:NL:RBAMS:2019:4451

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 mei 2019
Publicatiedatum
25 juni 2019
Zaaknummer
13/650537-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van oplichting en diefstal door middel van babbeltrucs gericht op bejaarde slachtoffers

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 mei 2019 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere oplichtingen en diefstallen, voornamelijk gericht op bejaarde slachtoffers. De verdachte, geboren in 1995, werd beschuldigd van het medeplegen van negen oplichtingen en diefstal van geldbedragen in de periode van 12 juni 2017 tot en met 13 oktober 2017 in Amsterdam, Oostzaan en Zaandam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededaders gebruik maakten van babbeltrucs om de pinpassen en bijbehorende pincodes van hun slachtoffers te bemachtigen. De slachtoffers, vaak op hoge leeftijd, werden telefonisch benaderd door iemand die zich voordeed als medewerker van een postbedrijf, waarna ze onder valse voorwendselen werden verleid om een klein bedrag te pinnen voor de bezorging van een pakketje. Na de betaling werden de bankpassen en pincodes van de slachtoffers gestolen, waarna er geldbedragen van hun rekeningen werden gepind.

Tijdens de rechtszaak heeft de officier van justitie betoogd dat alle ten laste gelegde feiten bewezen konden worden, terwijl de verdediging stelde dat de herkenningen van de verdachte door de verbalisanten onbetrouwbaar waren. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de oplichtingen en diefstallen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden zoals vermeld in het reclasseringsrapport. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder bejaarde slachtoffers en banken die schade hebben geleden door de gepleegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/650537-17
Datum uitspraak: 29 mei 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 mei 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. W.J. de Graaf, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.R.F. van Raab van Canstein, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
1. Het medeplegen van negen oplichtingen in de periode van 12 juni 2017 tot en met 13 oktober 2017 te Amsterdam, Oostzaan en Zaandam, waarbij met behulp van babbeltrucs de pinpassen en de bijbehorende pincodes van de slachtoffers zijn bemachtigd.
2. Het medeplegen van diefstal van geldbedragen in de periode van 12 juni 2017 tot en met 13 oktober 2017 te Amsterdam, door met de pinpassen en pincodes van de slachtoffers van feit 1 geld op te nemen bij geldautomaten.
3. Het medeplegen van twee pogingen tot oplichting op 5 oktober 2017 te Zaandam, waarbij is geprobeerd om met behulp van babbeltrucs de pinpassen en de bijbehorende pincodes van de slachtoffers te bemachtigen.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat alle aan verdachte ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft verklaard dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan oplichtingen maar heeft niet willen verklaren bij welke van de zaken hij betrokken is geweest.
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft een bewezenverklaring van de zaken A3, A17, A26 en A27.
Alle door verbalisant [verbalisant] gedane herkenningen zijn onbetrouwbaar en kunnen niet voor het bewijs worden gebruikt. In de zaken A18, A22 en A23 is de door deze verbalisant gedane herkenning steeds het enige bewijsmiddel, zodat niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen. Ook voor zaak A25 moet vrijspraak volgen omdat in deze zaak in het geheel geen herkenning is maar slechts een vermoeden is geuit dat verdachte de persoon op de beelden is.
Ten onrechte wordt aangenomen dat verdachte de gebruiker is geweest van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] . Betrokkenheid bij de zaken A28, A29 en A30 kan daarom niet worden aangenomen, zodat ook voor deze feiten vrijspraak zal moeten volgen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Modus operandi
Uit de aangiftes van de diverse slachtoffers in het onderzoek 13Beugel blijkt van veel overeenkomsten in de manier waarop de daders te werk zijn gegaan. De slachtoffers, die bijna allemaal op hoge leeftijd zijn, werden op hun huistelefoon benaderd door een persoon die zich voordeed als een medewerker van een postbedrijf. Tegen het betreffende slachtoffer werd gezegd dat er eerder was geprobeerd om een pakketje te bezorgen, maar dat er toen niemand thuis was. Tegen een vergoeding van € 1,50 kon het pakketje alsnog worden bezorgd. Dit bedrag kon niet contant worden betaald maar moest worden gepind. Kort daarna stonden er één of twee zogenaamde pakketbezorgers, soms met bijbehorende kleding, voor de deur van het slachtoffer. Aan het slachtoffer werd gevraagd om te betalen voor de bezorging. De bankpas van het slachtoffer werd bij een apparaatje gehouden waarna het slachtoffer de bijbehorende pincode intoetste. Zonder dat het slachtoffer dit in de gaten had, werd veelal een bankpasje op naam van iemand anders teruggegeven. Nadat het pakket was overhandigd gingen de daders met de bankpas en de bijbehorende pincode er vandoor. Binnen korte tijd werden geldbedragen van de rekening gepind, in de meeste gevallen eerst een bedrag van
€ 1.000,- en enkele minuten daarna een bedrag van € 250,- bij een andere bank en pinautomaat. Op het moment dat de slachtoffers doorhadden dat ze waren opgelicht, was het meestal al te laat.
Componenten modus operandi
De door de daders gevolgde modus operandi bevat twee componenten. Eerst wordt het slachtoffer opgelicht om de bankpas en bijbehorende pincode in handen te krijgen. Vervolgens wordt het slachtoffer met behulp van deze bankpas en pincode bestolen van geldbedragen die op zijn of haar rekening staan. Deze twee componenten zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Hoewel de persoon die de geldopnames verrichtte meestal niet dezelfde persoon was als de persoon die bij het slachtoffer aan de deur was geweest of die hem telefonisch had benaderd, maken al deze handelingen deel uit van één gezamenlijk plan, namelijk het plunderen van de bankrekening van het slachtoffer. De rechtbank ziet de oplichting in de vorm van een zogenaamde babbeltruc en de daarop volgende diefstal daarom als één geheel. Dit betekent dat wanneer bewezen kan worden dat een verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de oplichting van een slachtoffer hij eveneens schuldig wordt bevonden aan de daarop volgende diefstal van geldbedragen. Omgekeerd geldt hetzelfde.
De rechtbank is daarbij van oordeel dat de oplichting en de daarop volgende diefstal in zodanig verband met elkaar staan dat zij moeten worden beschouwd als een voortgezette handeling.
Medeplegen
Tussen verdachte en zijn mededaders bestond een gezamenlijk en weldoordacht plan, waarbij ieder van hen een duidelijke taak had. Daarbij waren de rollen van verdachte en zijn mededaders in de uitvoering van de oplichtingen en diefstallen onderling uitwisselbaar.
Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat, naast anderen, in ieder geval [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zich intensief met deze babbeltrucs hebben beziggehouden. Een verdachte die bij het ene slachtoffer een pakje had bezorgd, heeft bij een volgend slachtoffer bijvoorbeeld gebeld of heeft het geld van de rekening opgenomen. Of de bankpas die door de ene verdachte afhandig is gemaakt en waarmee geldopnames zijn gedaan, wordt de volgende keer door een andere verdachte teruggeven aan het volgende slachtoffer als was het diens pasje. Om tot een succesvolle babbeltruc te komen moesten er meerdere uitvoeringshandelingen verricht worden: de adressen moesten uitgezocht worden, er moest vooraf worden gebeld, iemand moest naar de woning, daar moest een pakketje voor zijn waar iets in zat, er moest een pasje zijn om terug te geven aan het slachtoffer en iemand moest gaan pinnen. Al deze handelingen zijn dan ook van belang en vormen een wezenlijke bijdrage aan de babbeltruc. Verdachte heeft dus met zijn handelingen steeds een wezenlijke bijdrage geleverd aan het plegen van de feiten. Naar het oordeel van de rechtbank is bij het plegen van de feiten sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn mededaders.
Verdachte heeft op de terechtzitting in algemene zin verklaard dat hij zich heeft beziggehouden met oplichtingen. Met betrekking tot de afzonderlijke zaaksdossiers heeft hij echter geen verklaring willen afleggen. Ook heeft hij niet willen verklaren met welke andere personen hij oplichtingen heeft gepleegd.
Alle slachtoffers zijn kort voordat de pakketbezorger bij hen voor de deur stond gebeld. Daarbij zijn diverse mobiele telefoonnummers gebruikt. Een aantal van deze nummers kan op grond van de bewijsmiddelen aan verdachte worden gekoppeld. Het betreft onder andere de nummers [telefoonnummer 2] , [telefoonnummer 3] , [telefoonnummer 4] en [telefoonnummer 1] . Met betrekking tot dit laatste nummer is door middel van stemherkenning vastgesteld dat verdachte met dit telefoonnummer enkele slachtoffers heeft benaderd, waarbij hij zich voordeed als [naam 1] van PostNL.
De raadsvrouw heeft betoogd dat de door verbalisant [verbalisant] gedane herkenningen van verdachte bij geldopnames bij pinautomaten van het bewijs moeten worden uitgesloten. Bij de diverse herkenningen lijkt hij gebruik te hebben gemaakt van de ‘copy-paste’ methode. Daarbij beweert hij met betrekking tot de zaken A18 en A23 waarnemingen te hebben gedaan die feitelijk niet mogelijk zijn. Dit maakt volgens de raadsvrouw al zijn herkenningen onbetrouwbaar.
De rechtbank constateert met de raadsvrouw dat de door verbalisant [verbalisant] opgemaakte processen-verbaal van herkenning erg op elkaar lijken en dat hij kennelijk in elk proces-verbaal dezelfde omschrijving van verdachte heeft opgenomen. Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de betrouwbaarheid van zijn herkenningen daardoor niet wordt aangetast. Hoewel sommige stills niet uitblinken in helderheid, zijn wel steeds kenmerken van de dader te zien. Naar hun aard zijn deze stills dan ook geschikt om een herkenning op te kunnen baseren. Dat is alleen anders voor de still van een geldopname in zaak 23, waarop vrijwel geen gezichtskenmerken zijn waar te nemen. De op deze still gebaseerde herkenning van verbalisant [verbalisant] zal de rechtbank daarom niet voor het bewijs gebruiken.
De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte bij alle ten laste gelegde zaaksdossiers betrokken is geweest. Deze bewijsmiddelen dienen in onderling verband en samenhang te worden bezien. De betrokkenheid van verdachte blijkt in het bijzonder uit de volgende feiten en omstandigheden.
Zaak A17 (12 juni 2017)
Aangeefster [persoon 1] heeft verklaard dat zij op 12 juni 2017 slachtoffer is geworden van een babbeltruc. Hierbij is een geldbedrag van € 420,- gepind bij een geldautomaat aan de Eerste Oosterparkstraat. Op camerabeelden van deze geldopname is een man te zien die door een verbalisant is herkend als verdachte.
Op het pakketje dat door de zogenaamde pakketbezorger was achtergelaten zat een vingerafdruk van verdachte.
Voordat de zogenaamde pakketbezorger bij hem voor de deur stond is hij gebeld door het nummer [telefoonnummer 2] . Dit is het telefoonnummer van de vriendin van verdachte, [naam 2] .
Zaak A3 (19 juni 2017)
Aangeefster [persoon 2] heeft verklaard dat zij op 19 juni 2017 slachtoffer is geworden van een babbeltruc. Van haar rekening is € 1.000,- opgenomen en
€ 10.000,- overgeboekt naar een andere rekening. Deze rekening bleek op naam te staan van de moeder van de vriendin van verdachte. Vanaf deze rekening zijn geldbedragen gepind, waaronder vier geldopnames van in totaal € 5.000,- binnen een tijdsbestek van vier minuten bij een geldautomaat in de Sumatrastraat. Op camerabeelden van deze geldopnames is een man te zien die door drie verbalisanten is herkend als verdachte.
Zaak A18 (5 augustus 2017)
Aangeefster [persoon 3] heeft verklaard dat zij op 5 augustus 2017 slachtoffer is geworden van een babbeltruc. Daarbij is in totaal € 2.037,- van haar rekening opgenomen, waaronder een geldbedrag van € 500,- bij een geldautomaat in de Willem van Weldammelaan. Op camerabeelden van deze geldopname is een man te zien die door een verbalisant is herkend als verdachte. De rechtbank is van oordeel dat de still van de camerabeelden die aan het proces-verbaal herkenning is gehecht van redelijke kwaliteit is en dat daarop gezichtskenmerken van de dader zijn te zien. Naar zijn aard is deze still dan ook geschikt om een herkenning op te kunnen baseren. Daarbij komt dat dit bewijsmiddel niet op zichzelf staat. Voordat de zogenaamde pakketbezorger bij aangeefster voor de deur stond is zij gebeld door het nummer [telefoonnummer 3] . Dit nummer kan aan verdachte worden toegeschreven.
Zaak A22 (7 augustus 2017)
Aangeefster [persoon 4] heeft verklaard dat zij 7 augustus 2017 slachtoffer is geworden van een babbeltruc. Daarbij is € 1.000,- gepind bij een geldautomaat in de A.J. Ernststraat en drie minuten later € 250,- bij een geldautomaat in de Willem van Weldammelaan.
Op camerabeelden van de geldopname in de Willem van Weldammelaan is een man te zien die door een verbalisant is herkend als verdachte.
Voordat de zogenaamde pakketbezorger bij haar voor de deur stond is zij gebeld door het nummer [telefoonnummer 3] . Dit nummer kan aan verdachte worden toegeschreven.
Zaak A23 (9 augustus 2017)
Aangeefster [persoon 5] heeft verklaard dat zij 9 augustus 2017 slachtoffer is geworden van een babbeltruc. Zij heeft daarbij van de mannen die bij haar aan de deur waren een pasje teruggekregen op naam van [persoon 4] . Dit pasje was twee dagen daarvoor (zaak A22) door verdachte gebruikt om € 250,- van de rekening van [persoon 4] op te nemen.
Van de rekening van [persoon 5] is € 1.000,- gepind bij een geldautomaat in de Buitenveldertselaan en zes minuten later € 250,- bij een geldautomaat in de A.J. Ernststraat.
Voordat de zogenaamde pakketbezorger bij haar voor de deur stond is zij gebeld door het nummer [telefoonnummer 3] . Dit nummer kan aan verdachte worden toegeschreven.
Zaak A26 (19 augustus 2017)
Aangever [persoon 6] heeft verklaard dat hij op 19 augustus 2017 slachtoffer is geworden van een babbeltruc. Daarbij is een geldbedrag van € 1.150,- van zijn rekening gepind. Voordat de zogenaamde pakketbezorger bij hem voor de deur stond is hij gebeld door het nummer [telefoonnummer 4] . Dit nummer kan aan verdachte worden toegeschreven.
Op het pakketje dat door de zogenaamde pakketbezorger was achtergelaten zaten vingerafdrukken van verdachte.
Zaak A27 (25 augustus 2017)
Aangever [persoon 7] heeft verklaard dat hij op 25 augustus 2017 slachtoffer is geworden van een babbeltruc. Daarbij is € 1.000,- van zijn rekening gepind bij een geldautomaat aan het Sierplein en 6 minuten later € 250,- bij een geldautomaat in de Overschiestraat. In beide gevallen lijkt het om dezelfde persoon te gaan. Op camerabeelden van de geldopname in de Overschiestraat is een man te zien die door drie verbalisanten is herkend als verdachte.
Zaak A25 (31 augustus 2017)
Aangeefster [persoon 8] heeft verklaard dat hij op 31 augustus 2017 slachtoffer is geworden van een babbeltruc. Voordat de zogenaamde pakketbezorger bij hem voor de deur stond is hij gebeld door het nummer [telefoonnummer 4] . Dit nummer kan aan verdachte worden toegeschreven.
Er is vanaf de rekening van [persoon 8] € 1.000,- gepind bij een geldautomaat op het Buikslotermeerplein en 6 minuten later € 250,- bij een andere geldautomaat, eveneens op het Buikslotermeerplein. De persoon die op de camerabeelden van de tweede geldopname is te zien en de door hem gedragen kleding vertonen grote gelijkenis met de persoon die in andere zaken frauduleuze geldopnames verrichtte, en die herkend is als verdachte.
Zaak A29 (5 oktober 2017)
Aangever [persoon 9] heeft verklaard dat op 5 oktober 2017 een man heeft geprobeerd om hem door middel van een babbeltruc een pintransactie te laten uitvoeren voor de bezorging van een door hem te ontvangen pakketje. Hij heeft dit niet gedaan en de man is weer met het pakketje vertrokken.
Voordat de zogenaamde pakketbezorger bij hem voor de deur stond is hij gebeld door het nummer [telefoonnummer 1] . Dit telefoonnummer werd op dat moment getapt. De beller deed zich voor als [naam 1] van PostNL. Op basis van stemherkenning is vastgesteld dat deze persoon verdachte [verdachte] is geweest.
Zaak A28 (5 oktober 2017)
Aangeefster [persoon 10] heeft verklaard dat op 5 oktober 2017 een man heeft geprobeerd om haar door middel van een babbeltruc een pintransactie te laten uitvoeren voor de bezorging van een door haar te ontvangen pakketje. Zij heeft dit niet gedaan en de man is weer met het pakketje vertrokken.
Voordat de zogenaamde pakketbezorger bij haar voor de deur stond is zij gebeld door het nummer [telefoonnummer 1] . Dit telefoonnummer werd op dat moment getapt. De beller deed zich voor als [naam 1] van PostNL. Op basis van stemherkenning is vastgesteld dat deze persoon verdachte [verdachte] is geweest.
Zaak A30 (5 oktober 2017)
Aangeefster [persoon 11] heeft verklaard dat zij op 5 oktober 2017 slachtoffer is geworden van een babbeltruc. Daarbij is € 1.000,- gepind bij een geldautomaat op het adres Gibraltar 29 te Zaandam en 7 minuten later € 250,- bij een geldautomaat in de Vrieschgroenstraat te Zaandam.
Voordat de zogenaamde pakketbezorger bij haar voor de deur stond is zij gebeld door het nummer [telefoonnummer 1] . Dit telefoonnummer werd op dat moment getapt. De beller deed zich voor als [naam 1] van PostNL. Op basis van stemherkenning is vastgesteld dat deze persoon verdachte [verdachte] is geweest.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde:
in de periode van 12 juni 2017 tot en met 13 oktober 2017 te Amsterdam en Oostzaan en Zaandam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels
- ( zaak A03) [persoon 2] en
- ( zaak A17) [persoon 1] en
- ( zaak A18) [persoon 3] en
- ( zaak A22) [persoon 12] en/of [persoon 4] en
- ( zaak A23) [persoon 5] en
- ( zaak A25) [persoon 8] en
- ( zaak A26) [persoon 6] en
- ( zaak A27) [persoon 7] en
- ( zaak A30) [persoon 11]
heeft bewogen tot de afgifte van een bankpas en pincode,
door met bovenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en in strijd met de waarheid
- telefonisch contact te zoeken met voornoemde personen met de mededeling dat er een pakketje zal worden bezorgd en
- naar de woning van voornoemde personen te gaan en zich voor te doen als pakketbezorger en
- voornoemde personen ter plaatse te verzoeken om een bedrag van 1,50 euro te pinnen voor ontvangst van een pakket en
- vervolgens een bankpas op naam van een ander persoon terug te geven;
ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
in de periode van 12 juni 2017 tot en met 13 oktober 2017 te Amsterdam en Oostzaan en Zaandam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (door over te schrijven naar een andere bankrekening of te pinnen)
geldbedragen, welke geldbedragen toebehoorden aan
- ( zaak A03) [persoon 2] en
- ( zaak A17) [persoon 1] en
- ( zaak A18) [persoon 3] en
- ( zaak A22) [persoon 12] en/of [persoon 4] en
- ( zaak A23) [persoon 5] en
- ( zaak A25) [persoon 8] en
- ( zaak A26) [persoon 6] en
- ( zaak A27) [persoon 7] en
- ( zaak A30) [persoon 11] ,
waarbij verdachte en zijn mededaders het weg te nemen geld onder hun bereik hebben gebracht door middel van valse sleutels, te weten bankpassen op naam van bovengenoemde personen met bijbehorende pincode;
ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde:
op 5 oktober 2017 te Zaandam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen,
met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels
- ( zaak A28) [persoon 10] en
- ( zaak A29) [persoon 9]
te bewegen tot de afgifte van hun bankgegevens en pincode,
- telefonisch contact heeft gezocht met voornoemde personen en zich daarbij heeft voorgedaan als medewerker van een pakketbezorgdienst en
- tegen voornoemde personen heeft gezegd dat hij eerder had getracht een pakketje te bezorgen en
- tegen voornoemde personen heeft gezegd dat het pakketje die dag alsnog kon worden bezorgd en
- met zijn mededader naar de woning van voornoemde personen is gegaan en zich heeft voorgedaan als pakketbezorger en
- voornoemde personen ter plaatse heeft verzocht een bedrag van 1,50 euro te pinnen voor ontvangst van het pakketje,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals vermeld in het reclasseringsrapport van 7 mei 2019.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gewezen op de moeilijke jeugd die verdachte heeft gehad. Inmiddels is sprake van een gedragsverandering. Verdachte is first offender en een detentie zal doorkruisen wat hij heeft opgebouwd.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich in een periode van bijna vijf maanden, samen met anderen, schuldig gemaakt aan diverse babbeltrucs waarbij van de, veelal bejaarde, slachtoffers op slinkse wijze de bankpas en pincode werd bemachtigd om daarmee vervolgens zo veel mogelijk geld van de bankrekening van het slachtoffer op te nemen. Verdachte en zijn mededaders hebben bewust kwetsbare en afhankelijke ouderen als slachtoffer gekozen, kennelijk omdat zij vaak eerder geneigd zijn in de babbeltrucs mee te gaan. Door zo te handelen heeft verdachte het vertrouwen van de slachtoffers in de medemens ernstig geschaad. Ouderen zijn vaak sterk afhankelijk van de zorg en aandacht van anderen en dit soort feiten kan hun veiligheidsgevoel en zelfvertrouwen aantasten. Er is sprake geweest van een hele reeks van slachtoffers waarbij verdachte en andere personen uit de groep in wisselende samenstelling betrokken zijn geweest. Deze schaamteloze zelfverrijking ten koste van kwetsbare ouderen zorgt voor veel verontwaardiging en afkeer in de samenleving.
De rechtbank constateert dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
Verdachte is 16 februari 2018 geschorst uit de voorlopige hechtenis. In het kader van de bij deze schorsing opgelegde bijzondere voorwaarden heeft de reclassering op 7 mei 2019 een voortgangsverslag toezicht opgesteld. De reclassering beschrijft dat verdachte gedurende het reclasseringstoezicht een bewustwordingsproces heeft doorgemaakt en dat sprake lijkt te zijn van gedragsverandering. Gelet op de mogelijke criminogene factoren adviseert de reclassering om het reclasseringstoezicht en de bijzondere voorwaarden zoals opgenomen in de schorsingsbeschikking voort te zetten, met toevoeging van voorwaarden gericht op het hebben van een vaste dagbesteding en het meewerken aan schuldhulpverlening. Verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij de gesprekken met de psycholoog bij De Waag als nuttig ervaart en dat hij hier veel uithaalt.
De ernst van de door verdachte gepleegde feiten rechtvaardigt een forse gevangenisstraf. De duur en intensiteit waarmee verdachte zich met dit soort criminaliteit heeft beziggehouden maken dat niet met een andersoortige straf kan worden volstaan. Verdachte heeft veel slachtoffers gemaakt en op het moment dat hij werd aangehouden in Eindhoven was hij opnieuw bezig potentiële nieuwe slachtoffers te benaderen. Het moet voor verdachte en voor de samenleving duidelijk zijn dat het plegen van dit soort feiten zwaar wordt bestraft. De rechtbank zal daarom de eis van de officier van justitie volgen. Zij acht een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met de geadviseerde bijzondere voorwaarden en een proeftijd van 2 jaar, passend en geboden.
Beslag
De rechtbank bepaalt dat de vijf onder verdachte in beslag genomen ING-bankpassen en de onder verdachte inbeslaggenomen bankpas van de ABN Amro aan respectievelijk de ING-bank en de ABN Amro bank worden teruggegeven.
Benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij
[persoon 4]vordert
€ 150,-aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het in de feiten 1 en 2 bewezenverklaarde (zaak A22) rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding wordt toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De vordering zal hoofdelijk worden toegewezen en daarbij wordt de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
De benadeelde partij
[persoon 8]vordert
€ 150,-aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank stelt vast staat dat aan de benadeelde partij door het in de feiten 1 en 2 bewezenverklaarde (zaak A25) rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding wordt toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De vordering zal hoofdelijk worden toegewezen en daarbij wordt de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
De benadeelde partij
[persoon 7]vordert
€ 150,-aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het in de feiten 1 en 2 bewezenverklaarde (zaak A27) rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding wordt toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De vordering zal hoofdelijk worden toegewezen en daarbij wordt de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
De benadeelde partij
ABN AMRO Bank N.V.vordert in totaal € 14.709,39, te weten
€ 8.852,39 (zaak A3), € 1.000,- (zaak A4), € 420,- (zaak A17), € 2.037,- (zaak A18) en
€ 2.400,- aan onderzoekskosten. In een emailbericht van de ABN AMRO Bank zijn de onderzoekskosten toegelicht. Aan elk dossier is 3 uur onderzoek verricht. Daarnaast is 4 uur besteed aan analyse van de schadedossiers en is eveneens 4 uur besteed aan het samenstellen van de aangifte. Daarbij is een uurtarief van € 120,- gesteld.
De verdediging heeft bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat de machtiging niet in orde is. De vordering is alleen ondertekend door [persoon 13] maar uit de volmacht blijkt dat hij alleen bevoegd is als hij gezamenlijk met een andere houder van een volmacht handelt.
De rechtbank constateert dat het voegingsformulier is ondertekend door [persoon 13] . Blijkens de bijgevoegde volmacht heeft [persoon 13] een algemene volmacht om namens ABN AMRO op te treden, echter onder de voorwaarde dat hij zijn bevoegdheden dient uit te oefenen gezamenlijk met een andere houder van een volmacht “1”, “2”, “3”, “4” of “5”. Op de terechtzitting was mevrouw [persoon 14] namens de ABN AMRO aanwezig. Bij de vordering is tevens een volmacht “3” gevoegd, waarin haar dezelfde bevoegdheden worden gegeven als [persoon 13] . Zij is in de gelegenheid gesteld om de vordering toe te lichten en heeft te kennen gegeven de vordering te handhaven. De bevoegdheid tot het indienen van een vordering benadeelde partij is dus feitelijk door twee volmachthouders, [persoon 13] en [persoon 14] , uitgeoefend. Het verweer wordt daarom verworpen.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het onder 1 en 2 bewezenverklaarde met betrekking tot de zaken A3, A17 en A18 rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank waardeert deze schade op
€ 11.309,39. De rechtbank bepaalt dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot dit bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente. Daarbij zal de rechtbank om praktische redenen als ingangsdatum van de wettelijke rente 31 augustus 2017 bepalen. Daarbij wordt de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Verdachte wordt veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. De rechtbank waardeert deze kosten op
€ 1.800,-, als onderzoekskosten voor drie dossiers.
De vordering zal hoofdelijk worden toegewezen.
De bewezenverklaring ziet niet op zaak A4 zodat de benadeelde partij met betrekking tot die schade niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.
De benadeelde partij
ING Bank N.V.vordert in totaal
€ 5.650,-,te weten € 1.100,- (zaak A5), € 1.100,- (zaak 13), € 1.250,- (zaak 23), € 1.100,- (zaak A24) en € 1.100,- (zaak A25).
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het onder 1 en 2 bewezenverklaarde met betrekking tot de zaken A23 en A25 rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De rechtbank waardeert deze schade op conform de vordering op
€ 2.350,-. De rechtbank bepaalt dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot dit bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente. Daarbij zal de rechtbank om praktische redenen als ingangsdatum van de wettelijke rente 31 augustus 2017 bepalen. Daarbij wordt de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De vordering zal hoofdelijk worden toegewezen.
De bewezenverklaring ziet niet op de zaken A5, A13 en A24, zodat de benadeelde partij met betrekking tot die schade niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 47, 56, 57, 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde:
de voortgezette handeling van:
medeplegen van oplichting en diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
medeplegen van poging tot oplichting, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast als veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene en bijzondere voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden:
  • Veroordeelde zal zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maken aan een strafbaar feit;
  • Veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • Veroordeelde zal medewerking verlenen aan het door de reclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
  • Veroordeelde moet zich melden bij Reclassering Nederland op het adres [adres] wanneer hij wordt opgeroepen. Hierna moet hij zich blijven melden zo frequent als de reclassering nodig acht;
  • Veroordeelde moet zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft. Dit betekent dat de toezichthouder veroordeelde adviezen geeft die betrekking hebben op zijn handelen wandel met als doel om veroordeelde te begeleiden bij de naleving van de bijzondere voorwaarden en om te kunnen controleren of hij zich aan de naleving van de bijzondere voorwaarden houdt;
  • Veroordeelde is verplicht om mee te werken aan een behandeling bij De Waag of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich moet houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling en/of behandelaar worden gegeven;
  • Veroordeelde wordt verplicht om mee te werken aan het realiseren van een passende dagbesteding in de vorm van scholing en/of werk;
  • Veroordeelde wordt verplicht om mee te werken aan een traject gericht op zijn financiële situatie, ook als dit bewindvoering of schuldhulpverlening inhoudt.
Geeft aan genoemde instelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Gelast de teruggave aan de uitgevende instantie (ING-bank) van:
  • bankpas ING [rekeningnummer] (5431931)
  • bankpas ING t.n.v. [persoon 4] (5432183)
  • bankpas ING t.n.v. [persoon 15] (5444891)
  • bankpas ING t.n.v. [persoon 16] (5428549)
  • bankpas ING (5428060)
Gelast de teruggave aan de uitgevende instantie (ABN AMRO bank) van:
- bankpas ABN Amro t.n.v. [persoon 17] (5402944)
Wijst de vordering van
[persoon 4](zaak A22) toe tot
€ 150,-(honderdvijftig euro) (materiële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 7 augustus 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 4] , behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 4] aan de Staat
€ 150,-(honderdvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 7 augustus 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander of anderen is betaald.
Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van 3 (drie) dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, als en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[persoon 8](zaak A25) toe tot
€ 150,-(honderdvijftig euro) (materiële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 31 augustus 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 8] , behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 8] aan de Staat
€ 150,-(honderdvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 31 augustus 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander of anderen is betaald.
Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van 3 (drie) dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, als en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[persoon 7](zaak A27) toe tot
€ 150,-(honderdvijftig euro) (materiële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 25 augustus 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 7] , behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 7] aan de Staat
€ 150,-(honderdvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 25 augustus 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander of anderen is betaald.
Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van 3 (drie) dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, als en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
ABN AMRO Bank N.V.(zaken A3, A17 en A18) toe tot
€ 11.309,39(elfduizend driehonderdnegen euro en negenendertig cent) (materiële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 31 augustus 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan ABN AMRO Bank N.V., behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van ABN AMRO Bank N.V. aan de Staat
€ 11.309,39(elfduizend driehonderdnegen euro en negenendertig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 31 augustus 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander of anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van
91(eenennegentig) dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op. Bepaalt dat, als en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op
€ 1.800,- (achttienhonderd euro), behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Wijst de vordering van
ING Bank N.V.(zaken A23 en A25) toe tot
€ 2.350,-(tweeduizend driehonderdvijftig euro) (materiële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 31 augustus 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan ING Bank N.V., behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van ING Bank N.V. aan de Staat
€ 2.350,-(tweeduizend driehonderdvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 31 augustus 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander of anderen is betaald.
Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van 33 (drieëndertig) dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, als en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. Ch.A. van Dijk en J. Huber, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 mei 2019.
Bijlage 1.
[...]
Bijlage 2
[...]