ECLI:NL:RBAMS:2019:4450

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 mei 2019
Publicatiedatum
25 juni 2019
Zaaknummer
13/654101-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van oplichting en diefstal door middel van babbeltrucs gericht op bejaarde slachtoffers

Op 29 mei 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een serie babbeltrucs gericht op voornamelijk bejaarde slachtoffers. De verdachte, geboren in 1999, werd beschuldigd van het medeplegen van twee pogingen tot oplichting en vijf oplichtingen, alsook van diefstal van geldbedragen. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een terechtzitting op 16 mei 2019, waar de officier van justitie, mr. W.J. de Graaf, de vordering heeft ingediend. De verdachte ontkende betrokkenheid bij de feiten, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid bij de babbeltrucs. De modus operandi bestond uit het benaderen van slachtoffers via de telefoon, zich voordoen als pakketbezorger en hen vervolgens onder valse voorwendselen hun bankpas en pincode afhandig maken. De rechtbank concludeerde dat de verdachte en zijn mededaders een gezamenlijk plan hadden en dat de oplichting en diefstal als één geheel moesten worden beschouwd. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan alle ten laste gelegde feiten, met uitzondering van één poging tot oplichting, en legde een gevangenisstraf van 15 maanden op, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werden schadevergoedingen aan de benadeelde partijen toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/654101-17
Datum uitspraak: 29 mei 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 mei 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. W.J. de Graaf, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. D.G. Peters, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
1. Het medeplegen van twee pogingen tot oplichting op 27 juli 2017 te Amsterdam, waarbij is geprobeerd om met behulp van babbeltrucs de pinpassen en de bijbehorende pincodes van de slachtoffers te bemachtigen.
2. Het medeplegen van vijf oplichtingen in de periode van 20 juli 2017 tot en met 26 juli 2017 te Amsterdam, waarbij met behulp van babbeltrucs de pinpassen en de bijbehorende pincodes van de slachtoffers zijn bemachtigd.
3. Het medeplegen van diefstal van geldbedragen in de periode van 20 juli 2017 tot en met 26 juli 2017 te Amsterdam, door met de pinpassen en pincodes van de slachtoffers van feit 2 geld op te nemen bij geldautomaten.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat alle aan verdachte ten laste gelegde feiten, met uitzondering van zaak A5, kunnen worden bewezen. In die zaak zijn de camerabeelden van de pintransactie van zo slechte kwaliteit dat de daarop gebaseerde herkenning niet voor het bewijs kan worden gebruikt.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft verklaard dat hij niet betrokken is geweest bij de ten laste gelegde babbeltrucs en dat hij niet de persoon is die te zien is op camerabeelden van de pinopnames met de gestolen bankpassen.
De raadsman heeft betoogd dat er geen enkele aanwijzing is dat verdachte betrokken is geweest bij de twee pogingen tot oplichting op 27 juli 2017. De omstandigheid dat hij ruim een uur na deze feiten achterop de scooter bij de medeverdachte [medeverdachte 1] is aangetroffen is onvoldoende om hem aan deze feiten te kunnen koppelen. Verdachte moet daarom van feit 1 worden vrijgesproken.
Ook voor de feiten 2 en 3 moet vrijspraak volgen. Er kan niet met zekerheid worden gezegd dat verdachte de persoon is die op de camerabeelden van de diverse pintransacties te zien is.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Modus operandi
Uit de aangiftes van de diverse slachtoffers in het onderzoek 13Beugel blijkt van veel overeenkomsten in de manier waarop de daders te werk zijn gegaan. De slachtoffers, die bijna allemaal op hoge leeftijd zijn, werden op hun huistelefoon benaderd door een persoon die zich voordeed als een medewerker van een postbedrijf. Tegen het betreffende slachtoffer werd gezegd dat er eerder was geprobeerd om een pakketje te bezorgen, maar dat er toen niemand thuis was. Tegen een vergoeding van € 1,50 kon het pakketje alsnog worden bezorgd. Dit bedrag kon niet contant worden betaald maar moest worden gepind. Kort daarna stonden er één of twee zogenaamde pakketbezorgers, soms met bijbehorende kleding, voor de deur van het slachtoffer. Aan het slachtoffer werd gevraagd om te betalen voor de bezorging. De bankpas van het slachtoffer werd bij een apparaatje gehouden waarna het slachtoffer de bijbehorende pincode intoetste. Zonder dat het slachtoffer dit in de gaten had, werd veelal een bankpasje op naam van iemand anders teruggegeven. Nadat het pakket was overhandigd gingen de daders met de bankpas en de bijbehorende pincode er vandoor. Binnen korte tijd werden geldbedragen van de rekening gepind, in de meeste gevallen eerst een bedrag van
€ 1.000,- en enkele minuten daarna een bedrag van € 250,- bij een andere bank en pinautomaat. Op het moment dat de slachtoffers doorhadden dat ze waren opgelicht, was het meestal al te laat.
Componenten modus operandi
De door de daders gevolgde modus operandi bevat twee componenten. Eerst wordt het slachtoffer opgelicht om de bankpas en bijbehorende pincode in handen te krijgen. Vervolgens wordt het slachtoffer met behulp van deze bankpas en pincode bestolen van geldbedragen die op zijn of haar rekening staan. Deze twee componenten zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Hoewel de persoon die de geldopnames verrichtte meestal niet dezelfde persoon was als de persoon die bij het slachtoffer aan de deur was geweest of die hem telefonisch had benaderd, maken al deze handelingen deel uit van één gezamenlijk plan, namelijk het plunderen van de bankrekening van het slachtoffer. De rechtbank ziet de oplichting in de vorm van een zogenaamde babbeltruc en de daarop volgende diefstal daarom als één geheel. Dit betekent dat wanneer bewezen kan worden dat een verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de oplichting van een slachtoffer hij eveneens schuldig wordt bevonden aan de daarop volgende diefstal van geldbedragen. Omgekeerd geldt hetzelfde.
De rechtbank is daarbij van oordeel dat de oplichting en de daarop volgende diefstal in zodanig verband met elkaar staan dat zij moeten worden beschouwd als een voortgezette handeling.
Medeplegen
Tussen verdachte en zijn mededaders bestond een gezamenlijk en weldoordacht plan, waarbij ieder van hen een duidelijke taak had. Daarbij waren de rollen van verdachte en zijn mededaders in de uitvoering van de oplichtingen en diefstallen onderling uitwisselbaar.
Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat, naast anderen, in ieder geval [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 3] zich intensief met deze babbeltrucs hebben beziggehouden. Een verdachte die bij het ene slachtoffer een pakje had bezorgd, heeft bij een volgend slachtoffer bijvoorbeeld gebeld of heeft het geld van de rekening opgenomen. Of de bankpas die door de ene verdachte afhandig is gemaakt en waarmee geldopnames zijn gedaan, wordt de volgende keer door een andere verdachte teruggeven aan het volgende slachtoffer als was het diens pasje. Om tot een succesvolle babbeltruc te komen moesten er meerdere uitvoeringshandelingen verricht worden: de adressen moesten uitgezocht worden, er moest vooraf worden gebeld, iemand moest naar de woning, daar moest een pakketje voor zijn waar iets in zat, er moest een pasje zijn om terug te geven aan het slachtoffer en iemand moest gaan pinnen. Al deze handelingen zijn dan ook van belang en vormen een wezenlijke bijdrage aan de babbeltruc. Verdachte heeft dus met zijn handelingen steeds een wezenlijke bijdrage geleverd aan het plegen van de feiten. Naar het oordeel van de rechtbank is bij het plegen van de feiten sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn mededaders.
Verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij niets met de feiten te maken heeft gehad. Hij heeft ontkend dat hij de persoon is die op camerabeelden van diverse pinopnames is te zien.
De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte bij alle ten laste gelegde zaaksdossiers betrokken is geweest. Deze bewijsmiddelen dienen in onderling verband en samenhang te worden bezien. De betrokkenheid van verdachte blijkt in het bijzonder uit de volgende feiten en omstandigheden.
Zaak A4 (20 juli 2017)
Aangeefster [aangeefster 1] heeft verklaard dat zij op 20 juli 2017 slachtoffer is geworden van een babbeltruc. Hierbij is een geldbedrag van € 1.000,- van haar rekening gepind. Op camerabeelden van de betreffende geldopname is een man te zien die grote overeenkomsten vertoont met verdachte. Bij zijn aanhouding een week later, droeg verdachte op zicht dezelfde kleding, eenzelfde horloge en eenzelfde zegelring. Opvallend is de overeenkomst tussen de broek die de pinner droeg en de broek die verdachte bij zijn aanhouding aanhad. Op de foto’s is te zien dat bij de rechterknie zowel bij de broek van de pinner als de broek die verdachte droeg op bij zijn aanhouding op exact dezelfde plek een groot gat zit. De combinatie van deze kenmerken (kleding/horloge/ring/plek van de gaten in de broek) maakt dat het niet anders kan zijn dan dat het verdachte is die op de camerabeelden staat.
Zaak A9 (24 juli 2017)
Aangever [aangever 1] heeft verklaard dat hij 24 juli 2017 slachtoffer is geworden van een babbeltruc. Hierbij is eerst een geldbedrag van € 1.000,- opgenomen bij een geldautomaat in de Albert Heijn op het [adres 1] en vier minuten later bij een geldautomaat in de [adres 2] . Beide geldopnames lijken door dezelfde persoon te zijn gedaan. Een verbalisant herkent verdachte op de beelden van de Albert Heijn. De rechtbank acht de stills van de beelden van voldoende kwaliteit om daar een herkenning op te doen en zij acht deze herkenning dan ook betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Zaak A12 (24 juli 2017)
Aangeefster [aangeefster 2] heeft verklaard dat zij op 24 juli 2017 slachtoffer is geworden van een babbeltruc. Hierbij is eerst een geldbedrag van € 1.000,- gepind bij een geldautomaat op het [adres 3] en drie minuten later een geldbedrag van € 250,- bij een geldautomaat op de [adres 4] .
Op camerabeelden van een slijterij in de omgeving van de geldautomaat op het [adres 3] is te zien dat vlak voor de betreffende geldopname een persoon op de scooter van verdachte komt aanrijden. De persoon op deze scooter vertoont grote gelijkenissen met verdachte. Zijn signalement en kleding komen bovendien overeen met die van de persoon die even later de geldopname verricht bij de geldautomaat op de [adres 4] . De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte de persoon is geweest die de geldopnames heeft verricht.
Zaak A5 (25 juli 2017)
Aangever [aangever 2] heeft verklaard dat hij op 25 juli 2017 slachtoffer is geworden van een babbeltruc. Aangever heeft daarbij van de mannen die bij hem aan de deur waren een pasje teruggekregen op naam van [aangeefster 2] . Dit pasje was de dag daarvoor (zaak A12) door verdachte gebruikt om € 1.000,- en € 250,- van de rekening van [aangeefster 2] op te nemen. De mannen die bij [aangever 2] aan de deur zijn geweest, zijn geïdentificeerd als [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . Door het pasje van [aangeefster 2] aan hen ter beschikking te stellen, zodat zij deze konden gebruiken om [aangever 2] op te lichten, heeft verdachte een wezenlijke bijdrage geleverd aan dit strafbare feit en kan hij als medepleger worden aangemerkt.
Met de bankpas en pincode van [aangever 2] is vervolgens € 1.000,- gepind bij een geldautomaat aan de [adres 5] en zes minuten later € 250,- bij een geldautomaat aan de [adres 6] .
Zaak A11 (26 juli 2017)
Aangeefster [aangeefster 3] heeft verklaard dat zij op 26 juli 2017 slachtoffer is geworden van een babbeltruc. Zij heeft daarbij van de mannen die bij haar aan deur waren een pasje teruggekregen op naam van [aangever 2] . Dit pasje was de dag daarvoor (zaak A5) gebruikt om geld van de rekening van [aangever 2] op te nemen, bij welk feit verdachte mededader was.
Met de bankpas van [aangeefster 3] is eerst een geldbedrag van € 600,- gepind bij een geldautomaat op het [adres 3] en drie minuten later een geldbedrag van € 250,- bij een geldautomaat op de [adres 4] . Op camerabeelden van de geldopname bij de geldautomaat op de [adres 4] is verdachte door een verbalisant herkend. De rechtbank acht deze herkenning betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. De rechtbank acht bewezen dat verdachte deze geldopname heeft verricht.
Zaken A2 en A1 (27 juli 2017)
Aangeefster [aangeefster 4] heeft in haar aangifte verklaard dat op 27 juli 2017 twee mannen hebben geprobeerd om haar door middel van een babbeltruc een pintransactie te laten uitvoeren voor de bezorging van een door haar te ontvangen pakketje. Zij heeft dit niet gedaan en de mannen zijn weer met het pakketje vertrokken.
Aangever [aangever 3] heeft in zijn aangifte verklaard dat eveneens op 27 juli 2017 twee mannen hebben geprobeerd om hem door middel van een babbeltruc een pintransactie te laten uitvoeren voor de bezorging van een door hem te ontvangen pakketje. Ook [aangever 3] is hier niet op ingegaan. Hij heeft de politie gebeld en heeft signalementen van de daders gegeven.
Op basis van deze signalementen werden kort daarna verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] aangehouden. [medeverdachte 1] reed als bestuurder op zijn scooter, verdachte zat achterop. In de buddyseat van de scooter lagen een pakketje en een cardreader. [medeverdachte 1] heeft toegegeven dat hij heeft geprobeerd om [aangeefster 4] en [aangever 3] op te lichten.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte samen met [medeverdachte 1] bij de beide aangevers aan de deur is geweest. Hij voldoet aan het door de aangevers gegevens signalement en is kort na het gebeuren samen met [medeverdachte 1] op de scooter aangehouden, met het aangeboden pakket en een cardreader in de buddyseat.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde:
op 27 juli 2017 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen,
met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels
- ( zaak A01) [aangever 3] en
- ( zaak A02) [aangeefster 4]
te bewegen tot de afgifte van bankgegevens en pincode,
- telefonisch contact heeft gezocht met voornoemde personen en zich daarbij heeft voorgedaan als medewerker van een pakketbezorgdienst en
- tegen voornoemde personen heeft gezegd dat hij eerder had getracht een pakketje te bezorgen en
- tegen voornoemde personen heeft gezegd dat het pakketje die dag alsnog kon worden bezorgd en
- met zijn mededader naar de woning van voornoemde personen is gegaan en zich heeft voorgedaan als pakketbezorger en
- voornoemde personen ter plaatse heeft verzocht een bedrag van 1,50 euro te pinnen voor ontvangst van het pakketje,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
in de periode van 20 juli 2017 tot en met 26 juli 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels
- ( zaak A04) [aangeefster 1] en
- ( zaak A05) [aangever 2] en
- ( zaak A09) [aangever 1] en
- ( zaak A11) [aangeefster 3] en
- ( zaak A12) [aangeefster 2]
heeft bewogen tot de afgifte van hun bankpas en pincode,
door met bovenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en in strijd met de waarheid
- telefonisch contact te zoeken met voornoemde personen met de mededeling dat er een pakketje zal worden bezorgd en
- naar de woning van voornoemde personen te gaan en zich voor te doen als pakketbezorger en
- voornoemde personen ter plaatse te verzoeken om een bedrag van 1,50 euro te pinnen voor ontvangst van een pakket en
- vervolgens een bankpas op naam van een ander persoon terug te geven;
ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde:
in de periode van 20 juli 2017 tot en met 26 juli 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (door te pinnen) geldbedragen, welke geldbedragen toebehoorden aan
- ( zaak A04) [aangeefster 1] en
- ( zaak A05) [aangever 2] en
- ( zaak A09) [aangever 1] en
- ( zaak A11) [aangeefster 3] en
- ( zaak A12) [aangeefster 2]
waarbij verdachte en zijn mededaders het weg te nemen geld onder hun bereik hebben gebracht door middel van valse sleutels, te weten bankpassen op naam van bovengenoemde personen met bijbehorende pincode.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft op er gewezen dat, gezien de jonge leeftijd van verdachte, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in niemands belang is.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich in een periode van een week, samen met anderen, schuldig gemaakt aan diverse babbeltrucs waarbij van de, veelal bejaarde, slachtoffers op slinkse wijze de bankpas en pincode werd bemachtigd om daarmee vervolgens zo veel mogelijk geld van de bankrekening van het slachtoffer op te nemen. Verdachte en zijn mededaders hebben bewust kwetsbare en afhankelijke ouderen als slachtoffer gekozen, kennelijk omdat zij vaak eerder geneigd zijn in de babbeltrucs mee te gaan. Door zo te handelen heeft verdachte het vertrouwen van de slachtoffers in de medemens ernstig geschaad. Ouderen zijn vaak sterk afhankelijk van de zorg en aandacht van anderen en dit soort feiten kan hun veiligheidsgevoel en zelfvertrouwen aantasten. Er is sprake geweest van een hele reeks van slachtoffers waarbij verdachte en andere personen uit de groep in wisselende samenstelling betrokken zijn geweest. Deze schaamteloze zelfverrijking ten koste van kwetsbare ouderen zorgt voor veel verontwaardiging en afkeer in de samenleving.
De rechtbank constateert dat verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
In een inmiddels gedateerd reclasseringsrapport van 20 november 2017 is te lezen dat de reclassering onvoldoende aanknopingspunten ziet voor een reclasseringstoezicht met bijzondere voorwaarden. De reclassering adviseert een straf met een voorwaardelijk deel als ‘stok achter de deur’.
De ernst van de door verdachte gepleegde feiten rechtvaardigt een forse gevangenisstraf. De intensiteit waarmee verdachte zich met dit soort criminaliteit heeft beziggehouden maken dat niet met een andersoortige straf kan worden volstaan. Verdachte heeft veel slachtoffers gemaakt maar heeft geen verantwoordelijk voor zijn daden genomen. Het moet voor verdachte en voor de samenleving duidelijk zijn dat het plegen van dit soort feiten zwaar wordt bestraft. De rechtbank zal daarom de eis van de officier van justitie volgen. Zij acht een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden.
Beslag
De rechtbank bepaalt dat de in beslag genomen [benadeelde partij 2] -bankpas op naam van [aangever 2] aan de [benadeelde partij 2] wordt teruggegeven.
De onder verdachte in beslag genomen IPhone wordt aan verdachte teruggegeven.
Benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij
[aangever 1]vordert
€ 157,50aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het in de feiten 2 en 3 bewezenverklaarde (zaak A9) rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding wordt toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De vordering zal hoofdelijk worden toegewezen en daarbij wordt de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
De benadeelde partij
[benadeelde partij 1]vordert in totaal € 14.709,39, te weten
€ 8.852,39 (zaak A3), € 1.000,- (zaak A4), € 420,- (zaak A17), € 2.037,- (zaak A18) en
€ 2.400,- aan onderzoekskosten. In een emailbericht van de [benadeelde partij 1] zijn de onderzoekskosten toegelicht. Aan elk dossier is 3 uur onderzoek verricht. Daarnaast is 4 uur besteed aan analyse van de schadedossiers en is eveneens 4 uur besteed aan het samenstellen van de aangifte. Daarbij is een uurtarief van € 120,- gesteld.
De verdediging heeft bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat de machtiging niet in orde is. De vordering is alleen ondertekend door [persoon 1] maar uit de volmacht blijkt dat hij alleen bevoegd is als hij gezamenlijk met een andere houder van een volmacht handelt.
De rechtbank constateert dat het voegingsformulier is ondertekend door [persoon 1] . Blijkens de bijgevoegde volmacht heeft [persoon 1] een algemene volmacht om namens [benadeelde partij 1] op te treden, echter onder de voorwaarde dat hij zijn bevoegdheden dient uit te oefenen gezamenlijk met een andere houder van een volmacht “1”, “2”, “3”, “4” of “5”. Op de terechtzitting was mevrouw [persoon 2] namens de [benadeelde partij 1] aanwezig. Bij de vordering is tevens een volmacht “3” gevoegd, waarin haar dezelfde bevoegdheden worden gegeven als [persoon 1] . Zij is in de gelegenheid gesteld om de vordering toe te lichten en heeft te kennen gegeven de vordering te handhaven. De bevoegdheid tot het indienen van een vordering benadeelde partij is dus feitelijk door twee volmachthouders, [persoon 1] en [persoon 2] , uitgeoefend. Het verweer wordt daarom verworpen.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het onder 2 en 3 bewezenverklaarde met betrekking tot zaak A4 rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank waardeert deze schade op
€ 1.000,-. De rechtbank bepaalt dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot dit bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente. Daarbij zal de rechtbank om praktische redenen als ingangsdatum van de wettelijke rente 31 augustus 2017 bepalen. Daarbij wordt de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Verdachte wordt veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. De rechtbank waardeert deze kosten op
€ 600,-, als onderzoekskosten die voor één dossier zijn gemaakt.
De vordering zal hoofdelijk worden toegewezen.
De bewezenverklaring ziet niet op zaken A3, A17 en A18 zodat de benadeelde partij met betrekking tot die schade niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.
De benadeelde partij
[benadeelde partij 2]vordert in totaal
€ 5.650,-,te weten € 1.100,- (zaak A5), € 1.100,- (zaak A13), € 1.250,- (zaak 23), € 1.100,- (zaak A24) en € 1.100,- (zaak A25).
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 en 3 bewezenverklaarde met betrekking tot zaak A5 rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De rechtbank waardeert deze schade conform de vordering op
€ 1.100,-. De rechtbank bepaalt dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot dit bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente. Daarbij zal de rechtbank om praktische redenen als ingangsdatum van de wettelijke rente 31 augustus 2017 bepalen. Daarbij wordt de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De vordering zal hoofdelijk worden toegewezen.
De bewezenverklaring ziet niet op de zaken A13, A23, A24 en A25, zodat de benadeelde partij met betrekking tot die schade niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 47, 56, 57, 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
medeplegen van poging tot oplichting, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde:
de voortgezette handeling van:
medeplegen van oplichting en diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast als veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Gelast de teruggave aan de uitgevende instantie ( [benadeelde partij 2] ) van:
- bankpas [benadeelde partij 2] t.n.v. [aangever 2] (5425043)
Gelast de teruggave aan verdachte van:
- zaktelefoon, IPhone (5462545)
Wijst de vordering van
[aangever 1](zaak A9) toe tot
€ 157,50(honderdzevenenvijftig euro en vijftig cent) (materiële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 24 juli 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever 1] , behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever 1] aan de Staat
€ 157,50(honderdzevenenvijftig euro en vijftig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 24 juli 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander of anderen is betaald.
Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van 3 (drie) dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, als en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[benadeelde partij 1](zaak A4) toe tot
€ 1.000(duizend euro) (materiële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 31 augustus 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] , behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de Staat
€ 1.000,-(duizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 31 augustus 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander of anderen is betaald.
Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van 20 (twintig) dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op. Bepaalt dat, als en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op
€ 600,- (zeshonderd euro), behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Wijst de vordering van
[benadeelde partij 2](zaak A5) toe tot
€ 1.100,-(elfhonderd euro) (materiële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 31 augustus 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 2] , behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 2] aan de Staat
€ 1.100,-(elfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 31 augustus 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander of anderen is betaald.
Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van 21 dagen (eenentwintig) dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. Ch.A. van Dijk en J. Huber, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 mei 2019.
[(...)]