ECLI:NL:RBAMS:2019:4431

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 juni 2019
Publicatiedatum
24 juni 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 3241
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd wegens overtreding van artikel 3.16 Arbobesluit na arbeidsongeval op bouwterrein

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 juni 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De eiseres, vertegenwoordigd door een gemachtigde, had een boete van € 10.800,- opgelegd gekregen wegens overtreding van artikel 3.16 van het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit) na een arbeidsongeval op een bouwterrein. Het primaire besluit werd door de staatssecretaris gehandhaafd, maar na een herbeoordeling werd de boete verlaagd naar € 9.450,-. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, omdat er geen overtreding van het Arbobesluit was vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de eiseres voldoende maatregelen had genomen om het valrisico te beperken door de zijklep van de laadbak horizontaal te plaatsen, wat als een veilige voorziening werd beschouwd. De rechtbank heeft het primaire besluit herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit II. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/3241

uitspraak van de meervoudige kamer van 25 juni 2019 in de zaak tussen

[eiseres] te [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: [naam] ),
en
de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid(voorheen de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid), verweerder
(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Met het besluit van 26 juli 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een boete opgelegd van € 10.800,- wegens overtreding van artikel 3.16 van het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit).
Met het besluit van 28 maart 2018 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met een besluit van 3 mei 2019 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en de hoogte van de boete vastgesteld op € 9.450,-.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 mei 2019. Eiseres is vertegenwoordigd door [naam] , bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder zijn [naam] ( [naam] ) en [functie] [1] [functie] [naam] als getuigen gehoord.

Overwegingen

Feiten
1. Uit het boeterapport van 13 juni 2016 blijkt dat op 21 januari 2016 op een bouwterrein van [naam] in [plaatsnaam] een arbeidsongeval heeft plaatsgevonden. [naam] is als [functie] in dienst bij het bedrijf van eiseres. [naam] was bezig met het inladen van bouwhekken. Het was die dag de tweede rit met bouwhekken en daarom lagen de voor het laden benodigde hijsbanden al in de laadbak van de vrachtwagen. Om bij de hijsbanden in de laadbak te kunnen komen had [naam] de zijklep van de laadbak laten zakken tot een 90 gradenhoek, zodat de zijklep in het verlengde van de vloer van de laadbak stond. De hijsbanden lagen ongeveer een halve meter vanaf de zijkant van de vloer van de laadbak. [naam] stond op de zijklep en stapte naar de eerste hijsband, stapte terug naar de kant van de zijklep en gooide de hijsband naar beneden. [naam] is van de zijklep gevallen toen hij met de tweede hijsband naar de rand van de zijklep is gestapt. [naam] is ongeveer 1,52 meter naar beneden gevallen. Hij is met zijn linkerelleboog op de voet van een bouwhek gevallen, waardoor deze elleboog uit de kom is gegaan en gebroken.
Besluiten
2. Verweerder heeft eiseres een boete opgelegd van € 10.800,- en daaraan het boeterapport ten grondslag gelegd. Deze boete heeft verweerder in het bestreden besluit I gehandhaafd. Volgens verweerder is op grond van artikel 3.16, tweede lid, van het Arbobesluit sprake van valgevaar bij de aanwezigheid van risicoverhogende omstandigheden. De aanwezigheid van een voet van een bouwhek op de grond dichtbij de laadklep is een risicoverhogende omstandigheid, omdat het vallen op een voorwerp de gevolgen van een val vergroot. Artikel 3.16, eerste lid, van het Arbobesluit is volgens verweerder overtreden, omdat bij het verrichten van arbeid, waarbij valgevaar bestond, het gevaar niet is tegengegaan door het aanbrengen van een voorziening.
3. In het bestreden besluit II heeft verweerder aanleiding gezien om de evenredigheid van de hoogte van de boete opnieuw te beoordelen. Vanwege de concrete omstandigheden van het geval, waaronder de aard van het letsel en de duur van de ziekenhuisopname, is de boete vastgesteld op € 9.450,-.
Wettelijk kader
4. In artikel 3.16, eerste lid, van het Arbobesluit is voorgeschreven dat bij het verrichten van arbeid waarbij valgevaar bestaat zo mogelijk een veilige steiger, stelling, bordes of werkvloer is aangebracht of het gevaar is tegengegaan door het aanbrengen van doelmatige hekwerken, leuningen of andere dergelijke voorzieningen. Op grond van het tweede lid is in elk geval sprake van valgevaar bij aanwezigheid van risicoverhogende omstandigheden, openingen in vloeren, of als het gevaar bestaat om 2,5 meter of meer te vallen.
Het bestreden besluit I
5.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder hangende het beroep het bestreden besluit II heeft genomen, waarmee het bestreden besluit I is vervangen. De rechtbank is gelet daarop van oordeel dat eiseres geen belang meer heeft bij een inhoudelijke boordeling van het bestreden besluit I. De rechtbank zal het beroep tegen dat besluit dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
5.2.
Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft het beroep van eiseres mede betrekking op het bestreden besluit II.
Het bestreden besluit II
6. Eiseres heeft aangevoerd dat het voorval heeft plaatsgevonden op een bouwplaats, waar altijd wel iets op de grond ligt. Verweerder heeft niet vooraf objectief het valgevaar beoordeeld, maar heeft achteraf vanwege een ingetreden gevolg dat gevaar geconstrueerd.
Voorts heeft eiseres aangevoerd dat zij wel een maatregel ter beperking van een eventueel valrisico heeft genomen. [naam] heeft de zijklep van de laadbak van de vrachtwagen horizontaal geplaatst, waarmee een bordes was gecreëerd. Het aanbrengen van een bordes of werkvloer is een voorziening genoemd in artikel 3.16, eerste lid, van het Arbobesluit.
7. Volgens verweerder kan de betonnen voet van het hekwerk de gevolgen van een val verergeren en is deze daarom een risicoverhogende omstandigheid. Gezien het aanwezig geachte valgevaar had een leuningwerk aangebracht dienen te zijn tijdens de werkzaamheden. De laadklep, voor zover deze als bordes kwalificeert, is geen veilig bordes aangezien een leuningwerk daarop ontbreekt.
8. In de toelichting bij artikel 3.16, tweede lid, van het Arbobesluit [2] is vermeld dat in deze bepaling is opgenomen dat bij omstandigheden die het risico van vallen vergroten maatregelen moeten worden genomen. Bij omstandigheden die het risico van vallen vergroten kan gedacht worden aan weersomstandigheden, het werken boven een gevaarlijk oppervlak of het werken met gevaarlijke arbeidsmiddelen. Hieruit volgt dat onder risicoverhogende omstandigheden ook moeten worden verstaan omstandigheden die de gevolgen van een val vergroten. [3] Uit het gegeven dat [naam] van de zijklep viel en toen op de betonnen voet van het hekwerk is gevallen, concludeert de rechtbank dat die betonnen voet zo dicht bij de werkplaats van [naam] stond dat er een risicoverhogende omstandigheid was. Dat betekent dat er valgevaar was.
9. Vervolgens is het de vraag of de door eiseres toegepaste voorziening, het horizontaal plaatsen van de zijklep, een voorziening is als bedoeld in het eerste lid van
artikel 3.16 van het Arbobesluit.
10. De rechtbank oordeelt als volgt. Door het uitklappen van de zijklep in een horizontale positie is extra ruimte gecreëerd op het niveau van de laadbak van de vrachtwagen. Deze zijklep is even lang als de laadbak van de vrachtwagen en de breedte is door eiseres geschat op ongeveer 70 centimeter. Eiseres heeft toegelicht dat die extra ruimte nodig is om te voorkomen dat werkzaamheden worden uitgevoerd staande op de lading in de laadbak. Zo kan het voor het losmaken of aanslaan (vasthaken) van de lading nodig zijn om vanaf de zijklep te werken. De rechtbank stelt vast dat door het uitklappen van de zijklep een extra werkruimte is gecreëerd en dat die extra werkruimte, anders dan een laadbak met lading, geen oneffenheden kent. In de zogenoemde taakrisicoanalyse is een instructie opgenomen over hoe met de geopende zijklep gewerkt moet worden. [4] Eiseres heeft, mede gelet op deze instructie, terecht aangevoerd dat het uitklappen van de zijklep op de wijze als hiervoor omschreven een voorziening is als bedoeld in het eerste lid van artikel 3.16 van het Arbobesluit.
Conclusies
11. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond zal worden verklaard omdat er geen overtreding is van artikel 3.16, eerste lid, van het Arbobesluit. De rechtbank zal het primaire besluit herroepen en bepalen dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit II.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.048,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit II;
  • herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit II;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 338,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. van de Ven, voorzitter, en
mr. A.M. van der Linden-Kaajan en mr. F.L. Bolkestein, leden, in aanwezigheid van
mr. C. Pasteuning, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2019.
griffier
rechter
De voorzitter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Afdeling worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Kwaliteit, Arbo en Milieu.
2.Stb. 2006, 674, p. 12.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:536.
4.In deze instructie staat o.a.: “Blijf hierbij zo veel mogelijk uit de kant en blijf dicht bij de zijde van de laadbak.”