5.2.Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft het beroep van eiseres mede betrekking op het bestreden besluit II.
6. Eiseres heeft aangevoerd dat het voorval heeft plaatsgevonden op een bouwplaats, waar altijd wel iets op de grond ligt. Verweerder heeft niet vooraf objectief het valgevaar beoordeeld, maar heeft achteraf vanwege een ingetreden gevolg dat gevaar geconstrueerd.
Voorts heeft eiseres aangevoerd dat zij wel een maatregel ter beperking van een eventueel valrisico heeft genomen. [naam] heeft de zijklep van de laadbak van de vrachtwagen horizontaal geplaatst, waarmee een bordes was gecreëerd. Het aanbrengen van een bordes of werkvloer is een voorziening genoemd in artikel 3.16, eerste lid, van het Arbobesluit.
7. Volgens verweerder kan de betonnen voet van het hekwerk de gevolgen van een val verergeren en is deze daarom een risicoverhogende omstandigheid. Gezien het aanwezig geachte valgevaar had een leuningwerk aangebracht dienen te zijn tijdens de werkzaamheden. De laadklep, voor zover deze als bordes kwalificeert, is geen veilig bordes aangezien een leuningwerk daarop ontbreekt.
8. In de toelichting bij artikel 3.16, tweede lid, van het Arbobesluitis vermeld dat in deze bepaling is opgenomen dat bij omstandigheden die het risico van vallen vergroten maatregelen moeten worden genomen. Bij omstandigheden die het risico van vallen vergroten kan gedacht worden aan weersomstandigheden, het werken boven een gevaarlijk oppervlak of het werken met gevaarlijke arbeidsmiddelen. Hieruit volgt dat onder risicoverhogende omstandigheden ook moeten worden verstaan omstandigheden die de gevolgen van een val vergroten.Uit het gegeven dat [naam] van de zijklep viel en toen op de betonnen voet van het hekwerk is gevallen, concludeert de rechtbank dat die betonnen voet zo dicht bij de werkplaats van [naam] stond dat er een risicoverhogende omstandigheid was. Dat betekent dat er valgevaar was.
9. Vervolgens is het de vraag of de door eiseres toegepaste voorziening, het horizontaal plaatsen van de zijklep, een voorziening is als bedoeld in het eerste lid van
artikel 3.16 van het Arbobesluit.
10. De rechtbank oordeelt als volgt. Door het uitklappen van de zijklep in een horizontale positie is extra ruimte gecreëerd op het niveau van de laadbak van de vrachtwagen. Deze zijklep is even lang als de laadbak van de vrachtwagen en de breedte is door eiseres geschat op ongeveer 70 centimeter. Eiseres heeft toegelicht dat die extra ruimte nodig is om te voorkomen dat werkzaamheden worden uitgevoerd staande op de lading in de laadbak. Zo kan het voor het losmaken of aanslaan (vasthaken) van de lading nodig zijn om vanaf de zijklep te werken. De rechtbank stelt vast dat door het uitklappen van de zijklep een extra werkruimte is gecreëerd en dat die extra werkruimte, anders dan een laadbak met lading, geen oneffenheden kent. In de zogenoemde taakrisicoanalyse is een instructie opgenomen over hoe met de geopende zijklep gewerkt moet worden.Eiseres heeft, mede gelet op deze instructie, terecht aangevoerd dat het uitklappen van de zijklep op de wijze als hiervoor omschreven een voorziening is als bedoeld in het eerste lid van artikel 3.16 van het Arbobesluit.
Conclusies
11. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond zal worden verklaard omdat er geen overtreding is van artikel 3.16, eerste lid, van het Arbobesluit. De rechtbank zal het primaire besluit herroepen en bepalen dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit II.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.048,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).