ECLI:NL:RBAMS:2019:442

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 januari 2019
Publicatiedatum
24 januari 2019
Zaaknummer
13/701273-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing bijzondere voorwaarden na ISD-maatregel in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 januari 2019 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot opheffing van de bijzondere voorwaarden die aan de veroordeelde waren opgelegd. De veroordeelde, geboren in 1979 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden die onder andere toezicht door het Leger des Heils en een behandelverplichting voor zijn verslavingsproblematiek inhielden. De proeftijd was aanvankelijk vastgesteld op 2 jaren, maar door detentie en klinische opname was de einddatum van de proeftijd verschoven naar 20 juni 2021.

De officier van justitie heeft in zijn vordering gesteld dat de bijzondere voorwaarden opgeheven moeten worden, omdat de veroordeelde deze niet naleefde en inmiddels was veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaren. De rechtbank heeft de processtukken bestudeerd, waaronder eerdere vonnissen en rapportages van de reclassering, waaruit bleek dat de veroordeelde regelmatig afspraken niet nakwam en recidiveerde. De rechtbank heeft de officier van justitie, de veroordeelde en zijn raadsman gehoord tijdens de zitting.

De rechtbank is van oordeel dat, gezien de plaatsing van de veroordeelde in de inrichting voor stelselmatige daders, het nut en de noodzaak van de eerder opgelegde bijzondere voorwaarden zijn komen te vervallen. Daarom heeft de rechtbank de vordering tot opheffing van de bijzondere voorwaarden toegewezen. De beslissing is genomen door de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/701273-14
BESLISSING NA VOORWAARDELIJKE VEROORDELING EX ARTIKEL 14f VAN HET WETBOEK VAN STRAFRECHT
Beslissing op de vordering van de officier van justitie tot opheffing van de bijzondere voorwaarden betreffende het voorwaardelijk opgelegde gedeelte van de gevangenisstraf in de zaak tegen de veroordeelde:

[veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1979,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [locatie te plaats] .

De opgelegde straf

De veroordeelde is bij onherroepelijk geworden vonnis van deze rechtbank van 6 juni 2014 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, met bevel dat een gedeelte, groot 6 maanden, van die straf niet zal worden ten uitvoer gelegd. Van het voorwaardelijk deel van de straf kan de tenuitvoerlegging worden gelast op de grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de daarbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarnaast kan de tenuitvoerlegging worden gelast als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bij dat vonnis gestelde bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd. Die bijzondere voorwaarden houden in dat veroordeelde zich (onverwijld) stelt en dat hij gedurende de proeftijd blijft onder toezicht en leiding van het Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering en zich gedurende die proeftijd gedraagt naar de door of namens die instelling te geven aanwijzingen, zolang deze instelling dat noodzakelijk oordeelt, ook als deze inhouden een meldplicht, een behandelverplichting voor zijn verslavingsproblematiek bij de (forensische) verslavingszorg Jellinek of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, of een opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang.

De proeftijd

De officier van justitie heeft ter terechtzitting een stuk gedateerd 21 november 2018 overgelegd, waaruit blijkt dat de proeftijd aanvankelijk zou eindigen op 20 juni 2017, maar dat als gevolg van detentie/klinische opname de einddatum van de proeftijd thans wordt verwacht 20 juni 2021 te zijn.

De inhoud van de vordering

De schriftelijke vordering van de officier van justitie van 15 november 2018 strekt ertoe dat de rechtbank de bijzondere voorwaarden zal opheffen. Veroordeelde is op 3 oktober 2018 veroordeeld tot een plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaren. De voorwaarden gesteld in juni 2014 zijn bij vrij komen achterhaald. Daarnaast kwam veroordeelde deze voorwaarden ook niet na. Handhaven van de bijzondere voorwaarden wordt niet als nuttig gezien. De algemene voorwaarden kunnen worden gehandhaafd.

De procesgang

De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken in de zaak met bovenvermeld parketnummer, waaronder:
  • voormeld vonnis;
  • een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering door de officier van justitie aanstonds na de uitspraak op de terechtzitting aan veroordeelde in persoon is uitgereikt;
  • een uittreksel van de Justitiële Documentatie van veroordeelde van 13 december 2018;
  • een advies aan opdrachtgever toezicht van het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering van 5 september 2018 (toezichthouder [persoon 1] ), waarin wordt aangegeven dat veroordeelde zich niet heeft gehouden aan zijn meldplicht. Op 2 en 14 mei 2018 heeft hij een berisping gekregen. Op 15 juni 2018 heeft de reclassering veroordeelde een waarschuwing gestuurd. Veroordeelde staat sinds 1 juli 2014 onder toezicht van de reclassering. Hij kwam bij de start van het toezicht goed op zijn afspraken, maar vanaf 2016 komt hij slecht op zijn afspraken. Hij recidiveert regelmatig, wat de continuïteit van het toezicht in de weg staat. Wanneer hij recidiveerde, was hij steeds enige tijd niet bereikbaar voor de reclassering. Hij miste dan ook regelmatig een afspraak met zijn begeleider bij [naam begeleid wonen] . Hij kwam weer op de afspraken bij de reclassering en zijn begeleider wanneer hij hulp nodig had. Veroordeelde heeft bij diverse locaties van [naam begeleid wonen] gewoond. Tot augustus 2016 woonde hij in [naam begeleid wonen] , hetgeen hij die maand verloor, omdat hij zich misdroeg. Vervolgens is hij geplaatst bij [naam begeleid wonen] . Dit was echter niet naar de zin van veroordeelde. Hij weigerde om bijvoorbeeld bij [naam begeleid wonen] te gaan slapen, met het gevolg dat hij te vaak ongeoorloofd afwezig was en daardoor zijn plek dreigde te verliezen. Eind 2017 raakte hij zijn plek bij [naam begeleid wonen] definitief kwijt, omdat hij in detentie kwam door recidive. Na zijn detentie is hij geplaatst bij de [naam] . Helaas is hij deze plek na twee maanden kwijt geraakt, omdat hij een aantal keer niet bij de [naam] heeft geslapen. In april 2018 is hij opnieuw geplaatst bij [naam begeleid wonen] ter overbrugging en vervolgens begin mei overgeplaatst naar [naam begeleid wonen] . Sinds april 2018 komt veroordeelde zijn afspraken niet meer na. Als de reclassering op huisbezoek kwam in [naam begeleid wonen] , dan was hij ook niet aanwezig. Vervolgens is veroordeelde begin juni gerecidiveerd. Hij is wel geschorst met bijzondere voorwaarden. Hiervan was hij op de hoogte, maar hij verscheen alsnog niet op afspraken bij de reclassering. Sindsdien heeft de reclassering geen contact meer gekregen met veroordeelde. Gezien de niet meewerkende houding van veroordeelde ziet de reclassering geen mogelijkheden om het toezicht te vervolgen. Veroordeelde mist te vaak zijn afspraken.
De rechtbank heeft op 10 januari 2019 ter openbare terechtzitting gehoord de officier van justitie mr. M.M. van den Berg, de veroordeelde en zijn raadsman mr. R.M.G. Sussenbach, advocaat te Amsterdam, alsmede mevr. [persoon 1] en mevr. [persoon 2] , beiden belast met het toezicht op de naleving van de voorwaarden en de begeleiding van de veroordeelde ten behoeve daarvan.
De raadsman heeft verzocht om de vordering van de officier van justitie toe te wijzen.
De rechtbank is met de officier van justitie en raadsman van oordeel dat met de plaatsing van veroordeelde in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaren het nut en de noodzaak van de bijzondere voorwaarden opgelegd bij voormeld vonnis zijn komen te vervallen en dat deze bijzondere voorwaarden dienen te worden opgeheven.

Beslissing

De rechtbank wijst de vordering tot opheffing van de bijzondere voorwaarden toe.
Deze beslissing is genomen door:
mr. G.H. Marcus, voorzitter,
mrs. F. Dekkers en B.M. Visser, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.J.M. van der Hooft, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 januari 2019.