ECLI:NL:RBAMS:2019:4412

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 juni 2019
Publicatiedatum
21 juni 2019
Zaaknummer
13/751696-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees Aanhoudingsbevel van Griekenland

Op 4 juni 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Parket van het Hof van beroep van Larisa, Griekenland. De zaak betreft de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De vordering dateert van 29 augustus 2017 en betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in 1966 in Griekenland. De behandeling van de vordering vond plaats op 11 december 2018 en op 4 juni 2019, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hof, en een tolk in de Griekse taal.

Tijdens de zittingen heeft de rechtbank de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat hij de Griekse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd, omdat zij meer informatie nodig had om over de verzochte overlevering te beslissen. De rechtbank heeft ook vragen geformuleerd aan de uitvaardigende justitiële autoriteit in Griekenland over de bevoegdheid tot uitvaardiging van het EAB en de waarborgen voor een effectieve rechterlijke bescherming.

In de beslissing heeft de rechtbank het onderzoek heropend en geschorst voor onbepaalde tijd, met de opdracht om de opgeëiste persoon en een tolk op te roepen voor een nader te bepalen datum. De uitspraak is gedaan door mr. M. van Mourik, voorzitter, en mrs. R.A. Sipkens en A.K. Glerum, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. N.M. van Trijp. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751696-17
RK nummer: 17/5500
Datum uitspraak: 4 juni 2019
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 29 augustus 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 28 april 2017 door het Parket van het Hof van beroep van Larisa (Griekenland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Griekenland) op [geboortedag] 1966,
wonende op het adres: [adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 11 december 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hof, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Griekse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De rechtbank heeft op 11 december 2018 de behandeling voor onbepaalde tijd aangehouden in afwachting van informatie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 4 juni 2019.
Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door bovengenoemde raadsvrouw en een tolk in de Griekse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Griekse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een:
  • Arrestatiebevel nr. 1/7-1-2014 van de Onderzoeksrechter van de A’ Kamer – Rechtbank van Eerste Aanleg van Larisa, waarvan de geldigheid behouden werd door de Beschikking nr. 52/27-3-2014 van de Voorzitter van het Hof van Beroep van Larisa;
  • Arrestatiebevel nr. 27/2-6-2015 van de Onderzoeksrechter van de C’ Kamer – Rechtbank van Eerste Aanleg van Larisa, waarvan de geldigheid behouden werd door de Beschikking nr. 312/2015 van de Raad van de Correctionele Rechtbank van Larisa;
  • Arrestatiebevel nr. 2/21-1-2016 van de Onderzoeksrechter van de B’ Kamer - Rechtbank van Eerste Aanleg van Larisa, waarvan de geldigheid behouden werd door de Beschikking nr. 41/3-3-2016 van de Voorzitter van het Hof van Beroep van Larisa.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van Griekenland strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Bevoegdheid tot uitvaardiging van het EAB

Het EAB is uitgevaardigd door het Parket van het Hof van beroep van Larisa
.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie (
hierna: HvJ) heeft bij arresten van 27 mei 2019 in de zaken C-508/18 (OG) en C-509/18 (PF) de vragen van Ierse rechters of de officier van justitie in Lübeck, Duitsland en de officier van justitie van de Republiek Litouwen rechterlijke autoriteiten zijn als bedoeld in het Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten beantwoord.
In (de voorlopige editie van) het arrest in de zaak OG is in punt 60 en 73 tot en met 75 het volgende door het HvJ overwogen:

60 Uit de overwegingen in de punten 50 tot en met 59 van dit arrest volgt dat een autoriteit, zoals een openbaar ministerie, dat beschikt over de bevoegdheid om in het kader van de strafprocedure strafvervolging in te stellen tegen een persoon die ervan wordt verdacht een strafbaar feit te hebben gepleegd, teneinde hem voor de rechter te brengen, moet worden geacht deel te nemen aan de rechtsbedeling in de betrokken lidstaat.
73 De „uitvaardigende rechterlijke autoriteit” in de zin van artikel 6, lid 1, van kaderbesluit 2002/584 moet bijgevolg in staat zijn die taak objectief uit te oefenen door rekening te houden met alle belastende en ontlastende elementen, zonder daarbij het risico te lopen dat derden, met name de uitvoerende macht, haar beslissingsbevoegdheid aansturen of met betrekking tot die bevoegdheid instructies geven, zodat het geen enkele twijfel lijdt dat het besluit tot uitvaardiging van het Europees aanhoudingsbevel uitgaat van die autoriteit en in fine niet van de uitvoerende macht (zie in die zin arrest van 10 november 2016, Kovalkovas, C‑477/16 PPU, EU:C:2016:861, punt 42).
74 Bijgevolg moet de uitvaardigende rechterlijke autoriteit de uitvoerende rechterlijke autoriteit de zekerheid kunnen bieden dat, gelet op de waarborgen geboden door de rechtsorde van de uitvaardigende lidstaat, zij in de uitoefening van haar met de uitvaardiging van een Europees aanhoudingsbevel inherent verbonden taken, op onafhankelijke wijze optreedt. Deze onafhankelijkheid vereist dat er statutaire en organisatorische voorschriften bestaan die waarborgen dat de uitvaardigende rechterlijke autoriteit bij de vaststelling van een beslissing tot uitvaardiging van een dergelijk aanhoudingsbevel geen enkel risico loopt om te worden onderworpen aan met name een individuele instructie vanwege de uitvoerende macht.
75 Wanneer het recht van een uitvaardigende lidstaat de bevoegdheid om een Europees aanhoudingsbevel uit te vaardigen toekent aan een autoriteit die weliswaar aan de rechtsbedeling in die lidstaat deelneemt maar zelf geen rechter of rechterlijke instantie is, moet bovendien de beslissing om een dergelijk aanhoudingsbevel uit te vaardigen en met name de evenredigheid van een dergelijke beslissing in de betreffende lidstaat het voorwerp kunnen uitmaken van een beroep in rechte dat volledig voldoet aan de vereisten die voortvloeien uit een effectieve rechterlijke bescherming.
De rechtbank ziet daarom aanleiding om het onderzoek ter zitting te heropenen om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de navolgende vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te stellen:
1. Moet het Parket van het Hof van beroep van Larisa worden geacht deel te nemen aan de rechtsbedeling in België in de zin van overweging 60 van het arrest?
2. Is in Griekenland gewaarborgd dat het Parket van het Hof van beroep van Larisa bij de vaststelling van en beslissing tot uitvaardiging van een EAB geen enkel risico loopt om te worden onderworpen aan met name een individuele instructie vanwege de uitvoerende macht?
3. Zo ja, bestaat in Griekenland de mogelijkheid om in rechte tegen de uitvaardiging door het Parket van het Hof van beroep van Larisa van een EAB ter fine van vervolging op te komen, in het bijzonder met betrekking tot de evenredigheid van een dergelijke beslissing, in een procedure die volledig voldoet aan de eisen die voortvloeien uit een effectieve rechterlijke bescherming?

5.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen dag en tijdstip met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsvrouw;
BEVEELTde oproeping van een tolk voor de Griekse taal tegen een nader te bepalen dag en tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 4 juni 2019.
De oudste rechter is buiten staat om deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.