Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
1.Procesgang
2.Identiteit van de opgeëiste persoon
3.Grondslag en inhoud van het EAB
- Arrestatiebevel nr. 1/7-1-2014 van de Onderzoeksrechter van de A’ Kamer – Rechtbank van Eerste Aanleg van Larisa, waarvan de geldigheid behouden werd door de Beschikking nr. 52/27-3-2014 van de Voorzitter van het Hof van Beroep van Larisa;
- Arrestatiebevel nr. 27/2-6-2015 van de Onderzoeksrechter van de C’ Kamer – Rechtbank van Eerste Aanleg van Larisa, waarvan de geldigheid behouden werd door de Beschikking nr. 312/2015 van de Raad van de Correctionele Rechtbank van Larisa;
- Arrestatiebevel nr. 2/21-1-2016 van de Onderzoeksrechter van de B’ Kamer - Rechtbank van Eerste Aanleg van Larisa, waarvan de geldigheid behouden werd door de Beschikking nr. 41/3-3-2016 van de Voorzitter van het Hof van Beroep van Larisa.
4.Bevoegdheid tot uitvaardiging van het EAB
.
hierna: HvJ) heeft bij arresten van 27 mei 2019 in de zaken C-508/18 (OG) en C-509/18 (PF) de vragen van Ierse rechters of de officier van justitie in Lübeck, Duitsland en de officier van justitie van de Republiek Litouwen rechterlijke autoriteiten zijn als bedoeld in het Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten beantwoord.
60 Uit de overwegingen in de punten 50 tot en met 59 van dit arrest volgt dat een autoriteit, zoals een openbaar ministerie, dat beschikt over de bevoegdheid om in het kader van de strafprocedure strafvervolging in te stellen tegen een persoon die ervan wordt verdacht een strafbaar feit te hebben gepleegd, teneinde hem voor de rechter te brengen, moet worden geacht deel te nemen aan de rechtsbedeling in de betrokken lidstaat.
5.Beslissing
SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd;