ECLI:NL:RBAMS:2019:4410

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juni 2019
Publicatiedatum
21 juni 2019
Zaaknummer
13/698079-19 en 13/684193-14 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van diefstal en drugshandel door verdachte in Amsterdam

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte beschuldigd van meerdere diefstallen en het bezit van harddrugs. De zitting vond plaats op 5 juni 2019, waar de officier van justitie, mr. R.N. Refos, de vordering indiende. De tenlastelegging omvatte onder andere het inbreken in woningen en het stelen van goederen, alsook het bezit van heroïne en cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De rechtbank heeft de bewijsvoering van de officier van justitie beoordeeld en kwam tot de conclusie dat niet alle ten laste gelegde feiten bewezen konden worden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de pogingen tot woninginbraak en de handel in harddrugs, maar achtte wel bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het bezit van heroïne en diefstal van een tas en goederen uit een bestelbus. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, rekening houdend met de ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte. Tevens werd de teruggave van een in beslag genomen Samsung telefoon aan de verdachte gelast. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelast, omdat de verdachte zich opnieuw schuldig had gemaakt aan strafbare feiten tijdens de proeftijd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/698079-19 en 13/684193-14 (TUL)
Datum uitspraak: 19 juni 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 juni 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. R.N. Refos, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. P.J. Verbeek, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
het met anderen of alleen proberen op 8 februari 2019 in de woning aan [adres 1] in Amsterdam in te breken om geld en/of goederen weg te nemen van [slachtoffer 1] (primair) dan wel uitlokking van dat door [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] gepleegde feit (subsidiair), dan wel medeplichtigheid bij dat door [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] gepleegde feit (meer subsidiair);
het met anderen of alleen proberen op 8 februari 2019 in de woning aan [medeverdachte 2] in Amsterdam in te breken om geld en/of goederen weg te nemen van [slachtoffer 2] , dan wel uitlokking van dat door [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] gepleegde feit (subsidiair), dan wel medeplichtigheid bij dat door [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] gepleegde feit (meer subsidiair);
het met anderen of alleen handelen in cocaïne en heroïne in de periode van
18 februari 2019 tot en met 4 maart 2019 in Amsterdam en het aanwezig hebben van heroïne op 4 maart 2019 in zijn woning in Amsterdam;
4. het met anderen of alleen stelen van een tas met inhoud op 27 januari 2018 in Amsterdam ten nadele van [slachtoffer 3] ;
5. het met anderen of alleen inbreken in een bestelbus op 24 juni 2016 in Amsterdam, waarbij verschillende goederen ten nadele van [slachtoffer 4] zijn weggenomen.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Bewijs

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde uitlokkingen van poging tot woninginbraak, het onder 3 ten laste gelegde bezit van heroïne, de onder 4 ten laste gelegde diefstal en de onder 5 ten laste gelegde diefstal uit een bestelauto.
Het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde (mede)plegen van poging tot woninginbraak en het onder 3 ten laste gelegde handelen in cocaïne en heroïne kan volgens de officier van justitie niet worden bewezen.
4.2
Standpunt van verdachte
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde feiten.
Wat betreft feit 3 is de verzochte vrijspraak primair gebaseerd op een formeel bewijsverweer strekkende tot bewijsuitsluiting van de resultaten van een telefoontap. Subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van feit 3 vrijspraak bepleit ten aanzien van de drugshandel en geen verweer gevoerd ten aanzien van het drugsbezit.
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd ten aanzien van feit 4.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de raadsman, niet bewezen dat verdachte de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde pogingen tot woninginbraak heeft (mede) gepleegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Met de raadsman en anders dan de officier van justitie vindt de rechtbank dat evenmin kan worden bewezen dat verdachte deze pogingen tot woninginbraak heeft uitgelokt of dat hij daarbij medeplichtig is geweest. Het dossier, in het bijzonder de onderzoeksresultaten van de tap op de telefoon van verdachte, biedt daarvoor voor feit 1 onvoldoende concrete aanknopingspunten. Ten aanzien van feit 2 zijn die aanknopingspunten er wel maar zijn de in de tenlastelegging genoemde (mede)plegers van dit feit bij vonnis van heden vrijgesproken. Aan de voorwaarden voor een strafbare uitlokking is dus niet voldaan. De rechtbank zal verdachte dus ook van de onder 1 subsidiair en meer subsidiair en 2 subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feiten vrijspreken.
Tot slot acht de rechtbank met de officier van justitie en de raadsman niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 3 ten laste gelegde handel in harddrugs. Ook van dit feit zal de rechtbank verdachte vrijspreken.
4.3.2
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
3.
in de periode van 18 februari 2019 tot en met 4 maart 2019 te Amsterdam opzettelijk
aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van 14 gram van een materiaal bevattende
heroïne (aangetroffen in zijn slaapkamer bij de doorzoeking van zijn woning
op 4 maart 2019);
4.
op 27 januari 2018 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas (merk Kipling) met inhoud, toebehorende aan [slachtoffer 3] ,
5.
op 24 juni 2016 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander met het
oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit een bestelbus (gekentekend [kenteken] ) een Macbook (Pro) en een koptelefoon en een rugzak en een jas en papieren van het CJIB en de belastingdienst, toebehorend aan [slachtoffer 4] , waarbij hij,
verdachte, en zijn mededader zich de toegang tot die bestelbus hebben verschaft door een ruit van die bestelbus te verbreken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
4.3.3
Motivering van de bewezenverklaring
Redengevende feiten en omstandigheden in bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
Formele bewijsverweer ten aanzien van feit 3 slaagt niet
De raadsman vindt dat alle verslagen en processen-verbaal relaterende aan de opgenomen telefoongesprekken van telefoonnummer [telefoonnummer] , waaronder de resultaten van de doorzoeking van de woning van verdachte, van het bewijs moeten worden uitgesloten. Hij heeft daartoe opgemerkt dat de rechter-commissaris weliswaar een machtiging heeft verstrekt op grond van artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering, maar dat die machtiging niet had mogen worden gegeven. Er is volgens de raadsman geen sprake van een verdenking van een misdrijf als bedoeld in voormeld artikel en er is evenmin sprake van dringende noodzakelijkheid. Er is sprake van een onherstelbaar vormverzuim in het vooronderzoek. Het recht op privacy is geschonden en er is sprake van nadeel nu lange tijd gesprekken zijn opgenomen en meegeluisterd.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat het verweer van de raadsman strekkende tot bewijsuitsluiting niet kan slagen. De rechter-commissaris heeft in redelijkheid de machtiging kunnen verlenen. De vordering die aan de afgifte van de machtiging door de rechter-commissaris ten grondslag ligt, is in het proces-verbaal aanvraag vordering verstrekking verkeersgegevens telefonie voldoende onderbouwd in het licht van de vereisten in artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank verwerpt het verweer.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Strafvordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden.
7.2
Standpunt van verdachte
Voor het geval de rechtbank tot strafoplegging zou komen heeft de raadsman het volgende aangevoerd.
Voor feit 5 kan gelet op het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht geen straf worden opgelegd. Verdachte is namelijk bij vonnis van 26 juli 2016 van de rechtbank tot de ISD-maatregel veroordeeld. Wanneer feit 5 destijds zou zijn meegewogen door de rechtbank zou dat niet tot een andere straf/maatregeloplegging hebben geleid.
Bij een veroordeling voor feiten 3 (bezit heroïne), 4 en 5 zou kunnen worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest van veertien dagen.
Niet de richtlijnen van het Openbaar Ministerie, maar de oriëntatiepunten voor strafoplegging die gelden voor de rechtbank moeten leidend zijn bij het bepalen van de strafoplegging.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt oplegging van een gevangenisstraf van vijf maanden in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft geen respect getoond voor andermans eigendommen door het plegen van een diefstal in de Burger King (feit 4) en het inbreken in een bestelauto (feit 5). Hij heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor wat hij heeft gedaan. Weliswaar heeft hij toegegeven dat hij de tas in de Burger King heeft meegenomen, maar daarbij probeert hij zichzelf toch vrij te pleiten door zichzelf ten onrechte als vinder van de tas aan te merken, wat het alleen nog maar kwalijker maakt. Ook heeft verdachte harddrugs in zijn bezit gehad. Harddrugs zijn schadelijk voor de volksgezondheid.
De rechtbank heeft de oriëntatiepunten voor strafoplegging, vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht als uitgangspunt genomen bij de het bepalen van de strafoplegging.
Wat betreft de diefstal van de tas in de Burger King zoekt de rechtbank aansluiting bij de oriëntatiepunten voor zakkenrollerij. Die vermelden een gevangenisstraf van twee maanden in geval van recidive. Uit het strafblad van verdachte blijkt dat daarvan sprake is.
Voor diefstal uit een auto vermelden de oriëntatiepunten een gevangenisstraf van zes weken in geval van recidive.
Voor de hoeveelheid harddrugs die verdachte in zijn bezit had, vermelden de oriëntatiepunten een taakstraf van 80 uren.
De reclassering heeft een weinig hoopgevend advies uitgebracht. Het recidiverisico wordt hoog ingeschat en geadviseerd wordt een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. De reclassering concludeert onder meer het volgende over verdachte.
Verdachte is een veelpleger. Hij komt sinds 2010 in aanraking met politie en justitie naar aanleiding van overwegend agressie- en vermogensdelicten. Tot op heden hebben toezicht en interventies recidive niet kunnen voorkomen. Zijn denkpatronen en houding zijn de belangrijkste criminogene factoren. Door zijn moeite met autoriteit, zijn agressieve en externaliserende gedrag, vormt hij een belemmering voor zichzelf om een positieve wending aan zijn leven te geven en zijn delictgedrag te doorbreken. Betrokkene is niet ontvankelijk voor begeleiding en behandeling in een gedwongen kader. Ook het ontbreken van werk en zijn financiële situatie zijn mogelijk criminogene factoren. Verschillende factoren zijn aanwezig die het opbouwen van een delict vrij leven zouden kunnen bevorderen: betrokkene beschikt over huisvesting, hij is afkomstig uit een pro sociale familie, hij heeft een mbo-diploma op niveau 2 en een gemiddeld intelligentieniveau. Daarnaast kan betrokkene gebruik maken van het hulpverleningsaanbod van de gemeente Amsterdam om zijn leven op orde te krijgen. Het is onduidelijk of betrokkene zich daadwerkelijk wil inzetten voor een toekomst zonder delicten of dat hij volhardt in criminaliteit. Zolang betrokkene er niet voor kiest om te stoppen met het plegen van delicten en hij daarvoor niet openstaat, is hulpverlening in gedwongen kader niet geïndiceerd.
De rechtbank acht minder feiten bewezen dan de officier van justitie, houdt rekening met de oriëntatiepunten zoals die gelden voor de rechtbank en zal het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht enigszins straf matigend laten doorwerken en zal daarom bij de straftoemeting naar beneden afwijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. Oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, zoals verzocht door de raadsman, zou gelet op de ernst van de feiten en het forse strafblad van verdachte niet passend zijn.

8.Beslag

Op de beslaglijst is één voorwerp vermeld: een Samsung telefoon. Deze telefoon is aangetroffen in de slaapkamer van verdachte tijdens een doorzoeking. De rechtbank zal bepalen dat de telefoon aan verdachte moet worden teruggegeven.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 27 maart 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/684193-14, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van
26 november 2015 van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot onder meer een gevangenisstraf van acht maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot vier maanden niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de opgelegde bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte is toegezonden.
Het verweer van de raadsman dat de vordering buiten de termijn is ingediend en daarom niet-ontvankelijk is, verwerpt de rechtbank. Volgens de raadsman is de vordering op 3 mei 2019 ingediend. Dat is niet juist. De oproeping voor de zitting is gedagtekend op 3 mei 2019. De vordering is, zoals hiervoor weergegeven, al op 27 maart 2018 ingediend en daarmee ontvankelijk.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. Het gaat om feit 4 op de tenlastelegging, welk feit aan de vordering ten grondslag is gelegd. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten.
De rechtbank zal de gevangenisstraf niet omzetten in een werkstraf, zoals verzocht door de raadsman. Verdachte is namelijk al meerdere malen veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, ook tot gevangenisstraffen en tot de maatregel Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders. Het omzetten van de gevangenisstraf naar de mildere werkstraf zou niet passend zijn.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair en 2 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.3.2 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 3:
-
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 4:
-
diefstal;
Feit 5:
-
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van verbreking.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Ten aanzien van het beslag
Gelast de teruggave aan verdachte van:
- telefoontoestel Samsung.
Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 26 november 2015, namelijk een gevangenisstraf van
4 (vier) maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. B.M. Visser en M. Bakhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 juni 2019.