ECLI:NL:RBAMS:2019:441

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 januari 2019
Publicatiedatum
24 januari 2019
Zaaknummer
13/654163-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel na overtreding van bijzondere voorwaarden

Op 15 januari 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 13/654163-17, waarin de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel is toegewezen. De veroordeelde, geboren in 1998, was eerder onderworpen aan een PIJ-maatregel die niet ten uitvoer werd gelegd, mits hij zich aan bepaalde bijzondere voorwaarden hield. Deze voorwaarden omvatten onder andere toezicht door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (WSS) en opname in een intramurale instelling voor verslavingszorg. Echter, de veroordeelde heeft zich niet aan deze voorwaarden gehouden. Tijdens een kamercontrole in de instelling werden resten van cannabis aangetroffen, wat leidde tot zijn ontslag uit de behandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde herhaaldelijk in strijd heeft gehandeld met de opgelegde voorwaarden, wat heeft geleid tot een hoog recidivegevaar. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om de PIJ-maatregel ten uitvoer te leggen, toegewezen, met de overweging dat dit in het belang van de persoonlijke ontwikkeling van de veroordeelde is. De beslissing is genomen na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden, waarbij ook eerdere inspanningen en kansen voor de veroordeelde zijn meegewogen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/654163-17
BESLISSING NA VEROORDELING
TOT VOORWAARDELIJKE STRAF
Beslissing op de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam van 21 december 2018, betreffende een onherroepelijk geworden vonnis van 13 februari 2018, in de strafzaak tegen:
[naam veroordeelde] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [BRP-adres] ,
gedetineerd in het [detentieadres] .
Bij voormeld vonnis is aan [naam veroordeelde] voornoemd een maatregel tot een Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) opgelegd, met bevel dat die maatregel niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de daarbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel de bij dat vonnis gestelde bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Op 26 oktober 2018 heeft de rechtbank Amsterdam de bijzondere voorwaarden gewijzigd. De bijzondere voorwaarden luiden na wijziging als volgt:
- Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (WSS) zo vaak en zolang de WSS dat nodig vindt. Indien tijdens het toezicht bij de WSS blijkt dat veroordeelde beter gebaat is bij begeleiding vanuit Inforsa Reclassering volwassenreclassering) dan is het mogelijk voor de WSS om het toezicht naar die instelling over te dragen;
- Zodra er een opnameplek beschikbaar is, wordt veroordeelde verplicht om zich op te laten nemen in een intramurale setting zoals [naam instelling] of een soortgelijke instelling voor verslavingszorg, zulks ter beoordeling van de WSS, waarbij betrokkene zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling zullen worden gegeven;
- Veroordeelde moet meewerken aan ITB Harde Kern tot aan zijn plaatsing in [naam instelling] of soortgelijke instelling voor verslavingszorg. Hierbij dient hij zich te houden aan een strak weekschema, door de jeugdreclassering te bepalen;
- Veroordeelde zal zich onder elektronisch toezicht laten stellen ter nakoming van de hiervoor genoemde voorwaarden. Reclassering Nederland krijgt de opdracht een onderzoek te doen naar de geschiktheid van de voorgenomen verblijfplaats (te weten bij zijn vader aan [adres] ) en - indien mogelijk - zo spoedig mogelijk het elektronisch toezicht te installeren. De WSS zal verdachte begeleiden voor zover dit nodig is in het kader van het aanleggen van het elektronisch toezicht;
- Veroordeelde zal verblijven in het [naam instelling 2] tot de dag waarop het elektronisch toezicht wordt geïnstalleerd, doch met een maximum van drie weken. Veroordeelde dient zich te houden aan de aldaar geldende regels en zich te houden aan de aanwijzingen die hem namens de directeur van die instelling zullen worden gegeven;
- Veroordeelde zal zich op de dag van aansluiting van het elektronisch toezicht onmiddellijk vanuit [naam instelling 2] begeven;
- Veroordeelde zal zich houden aan een avondklok (tussen 19:00 uur en 07:00 uur). De avondklok wordt gecontroleerd met een elektronisch controlemiddel.
- Veroordeelde moet, indien geïndiceerd, meewerken aan een ambulant begeleidings- en behandeltraject van Inforsa of soortgelijke zorginstelling;
- Veroordeelde moet, indien geïndiceerd, na afloop van de klinische behandeling zijn medewerking verlenen aan een begeleid/beschermd wonen traject;
- Veroordeelde moet meewerken aan het vinden en behouden van een geschikte
Dagbesteding.
De rechtbank heeft aan de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (WSS) de opdracht gegeven om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

1.De inhoud van de vordering

De vordering van de officier van justitie strekt er toe dat de niet tenuitvoergelegde maatregel alsnog ten uitvoer zal worden gelegd. Uit de rapportage van 20 december 2018 van D. Mau Asam, medewerker adviesteam bij de Raad voor de Kinderbescherming, blijkt dat veroordeelde zich niet aan een of meer van de bijzondere voorwaarden heeft gehouden. Veroordeelde is recentelijk in [naam instelling] opgenomen voor zijn behandeltraject. Niet lang daarna is gebleken dat hij hasj naar binnen heeft gesmokkeld. [naam instelling] voert een zero tolerance beleid op dit gebied en heeft om die reden aangegeven de behandeling niet voort te willen zetten. Veroordeelde is niet meer welkom. Gelet op het hoge recidivegevaar en het feit dat alle mogelijkheden nu echt uitgeput zijn, is de procedure tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke PIJ-maatregel wederom gestart. Veroordeelde heeft meermalen laten zien dat hij om het minste of geringste ontvlamt in woede met soms verstrekkende gevolgen. Dit komt voort uit zeer complexe en serieuze problematiek. Zonder behandeling is dit risico thans onveranderd hoog.

2.De procesgang

De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken in de zaak met bovenvermeld parketnummer, waaronder:
  • het vonnis d.d. 13 februari 2018;
  • een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering door de officier van justitie aanstonds na de uitspraak op de terechtzitting aan veroordeelde in persoon is uitgereikt;
  • een adviesbrief van D. Mau Asam, medewerker adviesteam bij de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK), d.d. 20 december 2018. De WSS heeft op 20 december 2018 een negatieve terugmelding verstuurd naar het Openbaar Ministerie. De RvdK heeft daar een afschrift van ontvangen. Na toetsing van de rapportage van de WSS en op basis van informatie uit het raadsdossier adviseert de RvdK om de voorwaardelijke veroordeling ten uitvoer te leggen in de vorm van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Op 9 juli 2018 heeft de RvdK de rapportage ontvangen van de WSS, waaruit bleek dat veroordeelde zich onvoldoende hield aan de voorwaarden die waren opgelegd binnen de voorwaardelijke PIJ-maatregel. [naam instelling 3] meldde dat er geen sprake meer was van een werkbare situatie. De RvdK heeft op dat moment vraagtekens geplaatst bij de ingezette behandeling binnen [naam instelling 3] . Op 12 juli 2018 vond de voorgeleiding in het kader van de voorlopige tenuitvoerlegging plaats. De vordering werd toegewezen en veroordeelde werd geplaatst in [naam instelling 2] . Op 9 augustus 2018 vond de inhoudelijke behandeling plaats. De RvdK heeft geadviseerd om de beslissing aan te houden omdat aanvullend onderzoek nodig leek. Tevens kon de tijd gebruikt worden om te kijken naar een alternatief plan. De behandeling van de zitting werd vervolgd op 11 september 2018, waar opnieuw besloten is om de beslissing aan te houden. Er werd gewerkt aan een alternatief plan, maar dit was nog onvoldoende concreet.
Tijdens de voortzetting van de zitting op 19 oktober 2018 is besloten om de voorwaardelijke PIJ-maatregel niet ten uitvoer te leggen. Veroordeelde kon geplaatst worden binnen [naam instelling] in Almere, alleen was er sprake van een wachtlijst. Met een alternatief plan werd veroordeelde onder voorwaarden, waaronder elektronisch toezicht, geplaatst bij vader, totdat hij geplaatst kon worden binnen [naam instelling] . Per 12 november 2018 kon de aansluiting t.b.v. het elektronisch toezicht plaatsvinden, waarna veroordeelde bij vader is geplaatst. Op 14 december 2018 is veroordeelde geplaatst bij [naam instelling] .
Op 20 december 2018 ontving de WSS het bericht vanuit [naam instelling] dat veroordeelde bij binnenkomst bij [naam instelling] in het bezit was van verdovende middelen (hasj). Deze zijn op zijn kamer aangetroffen en de drugshond heeft daarbij aangeslagen. Daarnaast bestaat er een sterk vermoeden dat veroordeelde binnen de kliniek heeft gebruikt. De conclusie is dat veroordeelde per heden wordt ontslagen uit [naam instelling] . Na een termijn van twee maanden kan hij eventueel opnieuw worden aangemeld, waarbij tevens wordt gevraagd om een motivatiebrief.
De RvdK concludeert dat het binnen de beschikbare mogelijkheden en met de problematiek van veroordeelde niet is gelukt om hem de behandeling te bieden die hij nodig heeft. Het is niet gelukt om hem af te laten kicken en er is onvoldoende waarborg ontstaan voor zijn verdere behandeling. Er is een uitgebreid onderzoekstraject geweest voorafgaand aan de beslissing om veroordeelde in [naam instelling] op te laten nemen en de plaatsing aldaar bleek nog de laatste mogelijkheid om hem in een voorwaardelijk kader te plaatsen. Nu deze plaatsing is mislukt, ziet de RvdK dan ook geen andere mogelijkheid dan te adviseren de voorwaardelijke PIJ-maatregel ten uitvoer te leggen.
  • een negatieve terugmeldrapportage van [naam] van de WSS. Tijdens het traject van de ITB harde kern zijn er twee momenten geweest waar veroordeelde zich onvoldoende aan de afspraken heeft gehouden. Op 20 november 2018 is om 07:20 uur zijn enkelband uitgevallen, vanwege niet opladen. Na telefonisch contact met de Jeugdreclassering is hij direct gaan opladen om 08:53 uur. Hij was in eerste instantie niet bereikbaar voor de Jeugdreclassering, terwijl dit wel de afspraak is. Dat betekent dat veroordeelde tussen 07:20 uur en 08:53 uur niet in beeld is geweest. Naar aanleiding van deze overtreding heeft veroordeelde een mondelinge waarschuwing gekregen. Op 3 december 2018 was hij 21 minuten te laat thuis. Vanwege deze overtreding heeft veroordeelde een officiële waarschuwing gekregen. Met hem is besproken wat de gevolgen zouden zijn van een volgende overtreding. Op 14 december 2018 is veroordeelde geplaatst in kliniek [naam instelling] van de [naam instelling 4] . Op 19 december 2018 kreeg de WSS het bericht dat veroordeelde bij binnenkomst in FVK [naam instelling] middelen (hasj) heeft meegenomen. De kliniek heeft besloten dat veroordeelde ontslagen moet worden. De WSS adviseert om de voorwaardelijk opgelegde PIJ-maatregel direct om te zetten in een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
  • een ontslagbrief van M.J.M.C. Pluis (psycholoog) en T.E.G.A. Oosterhof (GZ-psycholoog en Psychotherapeut, hoofdbehandelaar [naam instelling] ) van forensische verslavingskliniek [naam instelling] d.d. 9 januari 2019. Veroordeelde is van 14 december 2018 tot en met 20 december 2018 in behandeling geweest binnen de [naam instelling] . De urinecontrole bij binnenkomst wijst uit dat veroordeelde cannabis heeft gebruikt, dat heeft hij ook al aangegeven. Op 18 december 2018 worden er tijdens een kamercontrole gebruiksresten gevonden bij veroordeelde. Er worden plastic verpakkingen gevonden met een bruine substantie erin. Een sneltest wijst uit dat het om cannabis gaat. Op 20 december 2018 slaat de drugshond aan op de kamer van veroordeelde. Tevens vertelt een medecliënt dat veroordeelde cannabis zou hebben gegeven aan een groepsgenoot. Een urinetest wijst uit dat de desbetreffende groepsgenoot inderdaad cannabis heeft gebruikt. In eerste instantie zegt deze groepsgenoot zelf de cannabis te hebben meegenomen na verlof. Op 21 december 2018 geeft hij echter toe dat hij de cannabis van veroordeelde heeft gekregen. Op 20 december 2018 wordt veroordeelde ontslagen van behandeling binnen [naam instelling] vanwege het meenemen van cannabis binnen de kliniek. In de kliniek wordt een zero tolerance beleid gehanteerd wat betreft het binnen brengen, bezit en gebruik van middelen in de kliniek. Er kan geen uitspraak gedaan worden of veroordeelde binnen de kliniek gebruikt heeft, om reden dat zijn kreatine waarde bij de laatste urinecontrole laag bleek. Dit kan erop wijzen dat hij de controle heeft willen manipuleren door een grote hoeveelheid water te drinken. Dit kan echter niet met zekerheid worden gezegd.
De rechtbank heeft op 10 en 15 januari 2019 ter openbare terechtzittingen gehoord de officier van justitie mr. W.J. de Graaf, de veroordeelde en diens raadsman mr. T. den Haan, advocaat te Amsterdam, alsmede de deskundigen [naam] (jeugdzorgwerker bij de WSS) en W. Goenee (klinisch psycholoog).

3.De beoordeling

Gebleken is dat de veroordeelde vóór het einde van de proeftijd bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd. Zelfs indien de op zijn kamer aangetroffen zakjes met gebruiksresten per abuis in de door hem meegenomen kleding zouden hebben gezeten, zoals veroordeelde zelf verklaart, neemt dat nog niet weg dat een medebewoner van [naam instelling] heeft gemeld dat een andere medebewoner cannabis van veroordeelde heeft gekregen, dat deze laatste positief getest is op het gebruik van cannabis en heeft aangegeven dat hij dit van veroordeelde heeft gekregen. Hoewel deze medebewoner mogelijk een belang heeft om de schuld van het binnen brengen van de cannabis bij een ander te leggen, geldt dat - zonder nadere toelichting - niet voor de medebewoner die de melding heeft gedaan. Veroordeelde heeft ter zitting niet kunnen aangeven dat en waarom deze medebewoner(s) een reden zouden hebben om belastend over hem te verklaren. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat veroordeelde de cannabis heeft binnengebracht die (in ieder geval) door een medebewoner is gerookt. Veroordeelde heeft ter zitting bevestigd dat hem was meegedeeld dat het niet was toegestaan cannabis de kliniek binnen te brengen en daar te gebruiken of aan anderen te geven. Anders dan de raadsman heeft betoogd, kan de rechtbank deze mededeling bezwaarlijk anders verstaan dan als een aanwijzing die veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer) directeur van die instelling is gegeven. Niet alleen was daarmee het ontslag uit de [naam instelling] terecht en aan het eigen handelen van veroordeelde te wijten, veroordeelde heeft daarmee ook de aan de hem opgelegde bijzondere voorwaarden overtreden. Gelet op artikel 77cc lid 3 van het Wetboek van Strafrecht acht de rechtbank daarom – mede gelet op alle eerdere inspanningen die men zich ten behoeve van veroordeelde heeft getroost en de kansen die veroordeelde hierbij heeft gekregen – thans termen aanwezig de gevorderde tenuitvoerlegging te gelasten. De rechtbank acht deze tenuitvoerlegging ook in het belang van de persoonlijke ontwikkeling van veroordeelde.

4.Beslissing

De rechtbank wijst de vordering tot tenuitvoerlegging toe.
Deze beslissing is genomen door
mr. G.H. Marcus, voorzitter,
mrs. F. Dekkers en B.M. Visser, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.G. Thijssen, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 januari 2019.
De officier van justitie in het arrondissement Amsterdam brengt vorenstaande beslissing ter kennis van voornoemde persoon, alsmede ter kennis van Reclassering Nederland, ressort Amsterdam.
Amsterdam,
de officier van justitie voornoemd,