ECLI:NL:RBAMS:2019:4409

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juni 2019
Publicatiedatum
21 juni 2019
Zaaknummer
13/701177-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met braak en valse sleutels in Amsterdam

Op 19 juni 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1998, die beschuldigd werd van meerdere diefstallen. De zaak werd behandeld in een meervoudige kamer en vond plaats op tegenspraak. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R.N. Refos, en de verdediging door mr. A.J. van der Velden, die waarnemend was voor de raadsvrouw van de verdachte, mr. N.C.E.C. Luns. De tenlastelegging omvatte onder andere inbraak in een woning en een auto, alsook diefstal door onbevoegd gebruik van een pinpas. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging.

Tijdens de zitting op 5 juni 2019 heeft de officier van justitie geconcludeerd tot bewezenverklaring van de feiten, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit voor de meeste tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet bewezen kon worden dat de verdachte betrokken was bij de woninginbraak, maar heeft wel bewezen geacht dat hij op 26 februari 2019 een aktetas en een geldbedrag heeft gestolen uit een auto, en dat hij onbevoegd gebruik heeft gemaakt van de pinpas van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, zonder voorwaardelijk strafdeel, en heeft de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte was vrijgesproken van het eerste feit.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden en geen spijt heeft betuigd. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, die van toepassing waren ten tijde van de bewezen geachte feiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/701177-19
Datum uitspraak: 19 juni 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te Amsterdam op [geboortedag] 1998,
verblijfadres: [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 juni 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. R.N. Refos, en van wat verdachte en mr. A.J. van der Velden (waarnemend voor de raadsvrouw van verdachte: mr. N.C.E.C. Luns) naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. het met anderen of alleen inbreken op 18 december 2018 in de woning aan [straatnaam + huisnummer] in Amsterdam, waarbij verschillende goederen ten nadele van
[slachtoffer 1] zijn weggenomen;
2. het met anderen of alleen inbreken in een auto op 26 februari 2019 in Amsterdam, waarbij verschillende goederen ten nadele van [slachtoffer 2] zijn weggenomen (primair) dan wel opzetheling van vorenbedoelde goederen in of omstreeks de periode van 26 februari 2019 tot en met 13 maart 2019 in Amsterdam (subsidiair);
3. het plegen van diefstal op 26 februari 2019 in Amsterdam door onbevoegd te pinnen met de pin-/betaalpas van [slachtoffer 2] , waarbij een geldbedrag van in totaal 66,79 euro is weggenomen.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Bewijs

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten.
4.2
Standpunt van verdachte
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken ten aanzien van de onder 1, 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten.
De raadsvrouw heeft geen bewijsverweer gevoerd ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak
De rechtbank vindt, met de raadsvrouw en anders dan de officier van justitie, dat niet kan worden bewezen dat verdachte als (mede)pleger betrokken was bij de onder 1 ten laste gelegde woninginbraak. Uit het dossier volgt wel zonder meer dat verdachte in het bezit was van de buit van de woninginbraak. De in het dossier opgenomen weergaven van telefoongesprekken door verdachte bieden echter onvoldoende concrete aanknopingspunten voor de conclusie dat hij zelf de woninginbraak heeft (mede)gepleegd.
4.3.2
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
2.
op 26 februari 2019 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit een personenauto (Mini Cooper. Kenteken: [kenteken] ) een aktetas met inhoud (waaronder een laptop, iPhone 5S, paspoort en portemonnee), toebehorende aan
[slachtoffer 2] , terwijl verdachte zich de toegang tot voornoemde auto heeft verschaft door middel van braak;
3.
op 26 februari 2019 te Amsterdam een geldbedrag van 66,79 euro, dat toebehoorde aan
[slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door onbevoegd gebruik te maken van de pin-/betaalpas van die [slachtoffer 2] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
4.3.3
Motivering van de bewezenverklaring
Redengevende feiten en omstandigheden in bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
Nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 2 primair en 3 bewezen verklaarde
Bij verdachte is bij zijn aanhouding op 13 maart 2019 een iPhone 5s aangetroffen. Deze iPhone 5s bleek op 26 februari 2019 te zijn gestolen van [slachtoffer 2] uit een auto die zij in gebruik had. Ook de pinpassen die op 26 februari 2019 zijn gestolen van [slachtoffer 2] uit de auto zijn in het bezit van verdachte geweest. Hij heeft namelijk met de pinpassen op
26 februari 2019 gepind bij de Albert Heijn. Deze pintransacties zijn in vijf minuten verricht vanaf 10:11 uur. Uit de aangifte van [slachtoffer 2] blijkt dat de spullen tussen 9:30 uur en 11:30 uur uit de auto zijn gestolen. De pintransacties zijn dus zeer kort na de diefstal, zelfs nog voordat [slachtoffer 2] de diefstal had ontdekt, verricht. Gelet hierop kan het niet anders dan dat verdachte de door aangeefster opgegeven spullen, waaronder de pinpassen, uit de auto heeft gestolen. De verklaring van verdachte dat hij de pinpassen heeft gevonden, vindt de rechtbank niet geloofwaardig. Hij was bij zijn aanhouding immers ook in het bezit van de van [slachtoffer 2] gestolen iPhone 5s. Verdachte zou die naar eigen zeggen van een vriend hebben gekregen. Ook dat is, alleen al in het licht van voorgaande vaststellingen, een ongeloofwaardige verklaring. Bovendien wil verdachte niet zeggen wie die vriend is. Zijn verklaring is daarmee niet te verifiëren wat er te meer op duidt dat het niet waar is wat hij heeft verklaard.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Strafvordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De officier van justitie is het niet eens met advies van de reclassering om het jeugdstrafrecht toe te passen. Daartoe heeft hij aangevoerd dat er geen aanwijzingen zijn voor functioneren op laagbegaafd niveau dan wel niet-leeftijdsconform functioneren, dat er sprake is van een pro-criminele houding, dat verdachte geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn gedrag en niet open staat voor gedragsverandering.
7.2
Standpunt van verdachte
Voor het geval de rechtbank tot strafoplegging zou komen, heeft de raadsvrouw het volgende naar voren gebracht. De reclassering heeft op basis van het wegingskader Adolescenten Strafrecht geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen. Verdachte staat open voor een werkstraf. Oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke werkstraf zou passend zijn gelet op het belang van school en werk voor verdachte.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is het – met de officier van justitie en op de door hem aangevoerde gronden – niet eens met het advies van de reclassering om het jeugdstrafrecht toe te passen.
De rechtbank acht oplegging van een gevangenisstraf van twee maanden in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft geen respect getoond voor andermans eigendommen door het plegen van de diefstallen. De diefstal uit de auto en het daarna pinnen met de gestolen pinpassen zijn uitingen van gewetenloos gedrag. Bij de rechtbank is blijven hangen dat verdachte ter terechtzitting over het pinnen met de gestolen pinpassen heeft verklaard dat het hem ook weleens was overkomen dat iemand met zijn pinpas was gaan betalen. Het leek alsof verdachte het daarom de normaalste zaak van de wereld vond dat hij, toen hij de passen naar eigen zeggen op straat vond, hier ook maar dingen mee is gaan kopen voor zichzelf. Die opmerking is volkomen ongepast. Het spreekt in het nadeel van verdachte dat hij geen inzicht heeft getoond in het kwalijke van wat hij heeft gedaan. Hij heeft geen verantwoordelijkheid genomen, laat staan spijt betuigd.
De rechtbank heeft de oriëntatiepunten voor straftoemeting, vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, als uitgangspunt genomen bij het bepalen van de op te leggen straf.
Voor diefstal uit een auto vermelden de oriëntatiepunten een gevangenisstraf van zes weken.
Voor het pinnen met de uit de auto gestolen pinpassen zoekt de rechtbank aansluiting bij de oriëntatiepunten voor fraudedelicten, die bij een gering benadelingsbedrag zoals hier aan de orde een gevangenisstraf van één week tot twee maanden of een taakstraf vermelden.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat sprake is van recidive voor diefstal, wat een strafverzwarende omstandigheid oplevert.
De rechtbank weegt de jonge leeftijd van verdachte en het belang van het weer naar school gaan mee als licht strafmatigende omstandigheden.
De rechtbank vindt het niet zinvol verdachte een voorwaardelijk strafdeel op te leggen. Verdachte heeft namelijk op geen enkele wijze laten blijken zijn criminele gedrag te willen veranderen. Dat hij zich door een voorwaardelijk strafdeel zou laten weerhouden van het opnieuw plegen van strafbare feiten, acht de rechtbank dan ook niet aannemelijk. De rechtbank zal daarom een iets langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde onvoorwaardelijke gevangenisstraf en in afwijking van zijn vordering geen voorwaardelijk strafdeel opleggen.

8.Benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1)

De benadeelde partij [slachtoffer 1] zal in de vordering jegens verdachte niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte wordt vrijgesproken van feit 1, dat aan de vordering ten grondslag ligt.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 primair en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.3.2 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 2 primair:
-
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
Feit 3:
-
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 1]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Ten aanzien van de voorlopige hechtenis
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. B.M. Visser en M. Bakhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 juni 2019.