Op 19 juni 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1998, die beschuldigd werd van meerdere diefstallen. De zaak werd behandeld in een meervoudige kamer en vond plaats op tegenspraak. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R.N. Refos, en de verdediging door mr. A.J. van der Velden, die waarnemend was voor de raadsvrouw van de verdachte, mr. N.C.E.C. Luns. De tenlastelegging omvatte onder andere inbraak in een woning en een auto, alsook diefstal door onbevoegd gebruik van een pinpas. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging.
Tijdens de zitting op 5 juni 2019 heeft de officier van justitie geconcludeerd tot bewezenverklaring van de feiten, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit voor de meeste tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet bewezen kon worden dat de verdachte betrokken was bij de woninginbraak, maar heeft wel bewezen geacht dat hij op 26 februari 2019 een aktetas en een geldbedrag heeft gestolen uit een auto, en dat hij onbevoegd gebruik heeft gemaakt van de pinpas van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, zonder voorwaardelijk strafdeel, en heeft de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte was vrijgesproken van het eerste feit.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden en geen spijt heeft betuigd. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, die van toepassing waren ten tijde van de bewezen geachte feiten.