ECLI:NL:RBAMS:2019:4408

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juni 2019
Publicatiedatum
21 juni 2019
Zaaknummer
13/698130-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot woninginbraak en drugsbezit met recidive

Op 19 juni 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere pogingen tot woninginbraak en het bezit van harddrugs. De zaak kwam ter terechtzitting op 5 juni 2019, waar de officier van justitie, mr. R.N. Refos, de vordering indiende. De verdachte, geboren in 1995 en gedetineerd in het Huis van Bewaring, werd beschuldigd van het plegen van inbraken in woningen op verschillende data, waaronder 8 februari 2019 en 4 maart 2019, en het bezit van cocaïne. De rechtbank heeft de tenlastelegging in detail bekeken en vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden bewezen dat hij betrokken was bij de poging tot inbraak in de woning van [persoon 3] en sprak hem vrij van dit feit. Echter, de rechtbank achtte de poging tot inbraak in de woning van [persoon 1] en het bezit van cocaïne wel bewezen. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van de aangever en de observaties van de politie. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, rekening houdend met zijn recidive en de ernst van de feiten. De rechtbank weegt mee dat de verdachte eerder veroordeeld was voor vermogens- en geweldsdelicten en dat hij op dat moment in een kwetsbare positie verkeerde, gezien zijn leeftijd en achtergrond.

De benadeelde partij [persoon 5] werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de verdachte werd vrijgesproken van het feit dat aan de vordering ten grondslag lag. De rechtbank heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften genoemd en de beslissing opgemaakt, waarbij de voorlopige hechtenis van de verdachte werd opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/698130-19
Datum uitspraak: 19 juni 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1]
,
gedetineerd in het Huis van Bewaring te [plaats 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 juni 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. R.N. Refos, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. W.P.A. Vos, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
het met anderen of alleen proberen op 8 februari 2019 in de woning aan de [adres 2] in te breken om geld en/of goederen weg te nemen van [persoon 1] ;
het met anderen of alleen proberen op 8 februari 2019 in de woning aan de [adres 3] in te breken om geld en/of goederen weg te nemen van [persoon 2] ;
het op 4 maart 2019 in [plaats 2] aanwezig hebben van vier wikkels cocaïne;
het met anderen of alleen inbreken in de woning aan de [adres 4] in de periode van 31 juli 2018 tot en met 1 augustus 2018, waarbij verschillende goederen ten nadele van [persoon 3] en [persoon 4] zijn weggenomen;
het met anderen of alleen inbreken op 18 december 2018 in de woning aan de [adres 5] , waarbij verschillende goederen ten nadele van [persoon 5] zijn weggenomen.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Afsplitsing en aanhouding ten aanzien van feit 4
De rechtbank heeft ter terechtzitting van 5 juni 2019 beslist dat de afdoening van feit 4 wordt afgesplitst van de afdoening van de andere feiten op de tenlastelegging en dat het onderzoek ten aanzien van dit feit wordt geschorst voor onbepaalde tijd. De officier van justitie heeft namelijk ter terechtzitting kenbaar gemaakt stukken te willen toevoegen aan het dossier met betrekking tot dit feit. De aanhoudingsbeslissing is afzonderlijk vastgelegd in een proces-verbaal van terechtzitting.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Bewijs

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde pogingen tot woninginbraken, waarbij hij telkens medeplegen bewezen acht. Ook het onder 3 ten laste gelegde drugsbezit kan volgens de officier van justitie worden bewezen. Tot slot acht hij ook medeplegen van de onder 5 ten laste gelegde woninginbraak bewezen.
4.2
Standpunt van verdachte
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 1 en 2 ten laste gelegde pogingen tot woninginbraken en de onder 5 ten laste gelegde woninginbraak.
Met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde drugsbezit heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak
De rechtbank acht de onder 2 ten laste gelegde poging tot inbraak in de woning aan de [adres 3] , met de raadsvrouw en anders dan de officier van justitie, niet bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Het dossier bevat onvoldoende concrete aanknopingspunten om verdachte overtuigend als (mede)pleger van dit feit aan te kunnen merken. Uit de observaties van de politie kan worden opgemaakt dat drie personen, onder wie verdachte, bij de politie in beeld zijn als vermoedelijke dader. De rechtbank kan op basis van de observaties echter niet vaststellen dat verdachte als (mede)pleger betrokken was bij de woninginbraak. Evenmin zijn er andere bewijsmiddelen om tot die vaststelling te komen.
Ook de onder 5 ten laste gelegde woninginbraak acht de rechtbank, met de raadsvrouw en anders dan de officier van justitie, niet bewezen. Verdachte zou via taps aan de inbraak kunnen worden gelinkt, maar dat levert onvoldoende overtuigend bewijs voor een rol als (mede) pleger op. Verdachte zal dus ook van dit feit worden vrijgesproken.
4.3.2
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
op 8 februari 2019 te [plaats 2] ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning (aan de [adres 2] ) weg te nemen een of meer geldbedragen en/of een of meer goed(eren) van hun gading, toebehorende aan [persoon 1] ,
en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen door middel van braak, opzettelijk met zijn mededader naar die woning toe is gegaan, waarna hij,
verdachte,
-de portiekdeur en het slot van de portiekdeur heeft geforceerd en
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
op 4 maart 2019 te [plaats 2] opzettelijk aanwezig heeft gehad vier wikkels met een materiaal bevattende cocaïne.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
4.3.3
Motivering van de bewezenverklaring
Redengevende feiten en omstandigheden in bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
Nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1
Aangever [persoon 1] verklaart dat hij in de late avond van 8 februari 2019 een harde knal van de deur van het trappenhuis hoort. Hij gaat direct naar buiten en ziet dat de deur open staat. Hij kan de deur niet dicht doen, omdat het slot kapot is. Een jongeman komt naast hem staan en vraagt hoe laat het is. Daarbij vertelt hij dat de tijdsaanduiding op het bord bij de nabijgelegen tramhalte niet werkt. De jongeman pakt aangever vervolgens bij zijn pols, vraagt weer hoe laat het is, stroopt de mouw van de trui van aangever omhoog en kijkt op het horloge van aangever. Aangever probeert zijn arm terug te trekken, maar de jongeman blijft hem vasthouden. Het lukt aangever niet zich los te trekken. Na een minuut laat de jongeman hem los, nadat een tweede man, die even daarvoor ook plotseling daar stond, had gezegd dat hij aangever los moest laten. De beide mannen lopen vervolgens weg.
De rechtbank leidt uit de hiervoor weergegeven verklaring van aangever [persoon 1] af dat hij het slachtoffer is geworden van een poging tot woninginbraak, waarbij de portiekdeur van zijn woning is geforceerd. Van belang is dat nader onderzoek heeft uitgewezen dat de tijdsaanduiding op het bord bij de nabijgelegen tramhalte wel werkte. Hieruit leidt de rechtbank af dat de jongeman die aangever [persoon 1] vroeg hoe laat het was niet daadwerkelijk wilde weten hoe laat het was, maar geïnteresseerd was in het horloge van aangever als mogelijke buit.
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord, is of verdachte één van de daders van de poging tot woninginbraak is. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en licht dit als volgt toe.
De politie heeft in de avond van 8 februari 2019 onder meer verdachte geobserveerd. De politie ziet dat hij de portiek van [adres portiek] , waar de woning van aangever [persoon 1] is gelegen, in loopt en hoort even later meerdere keren een harde knal.
Op grond van voormelde verklaring van aangever [persoon 1] , in samenhang met de observatie door de politie, concludeert de rechtbank dat de bijdrage van verdachte bij de poging tot woninginbraak in ieder geval is geweest dat hij de deur heeft geforceerd. Daarmee heeft hij al een wezenlijke bijdrage geleverd aan de poging tot woninginbraak.
De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen wie (verdachte of de andere persoon) aangever [persoon 1] heeft gevraagd naar de tijd en hem bij zijn pols heeft gepakt om op zijn horloge te kijken. Aangever [persoon 1] heeft immers verklaard dat er op dat moment twee mannen bij hem staan. De politie heeft geen zicht op wat er zich dan afspeelt en kan de twee mannen op dat moment dus niet identificeren. Ook aangever [persoon 1] , aan wie de politie foto’s van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] heeft getoond, kan dat niet.
Voorgaande maakt dat de rol van de andere persoon mogelijk beperkt is gebleven tot het aanwezig zijn en zeggen dat aangever los moest worden gelaten. Die persoon zou dan niet zonder meer als medepleger kunnen worden aangemerkt. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat sprake is geweest van medeplegen en zal verdachte daarvan vrijspreken.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Strafvordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2
Standpunt van verdachte
De raadsvrouw heeft voor het geval de rechtbank tot strafoplegging zou komen, opgemerkt dat zij de strafeis van de officier van justitie fors vindt. Zij heeft naar voren gebracht dat het goed gaat met verdachte. Hij kan thuis wonen, hij werkt en heeft zijn diploma behaald. Langdurige detentie zou het goede pad dat verdachte is ingeslagen doorkruisen, aldus de raadsvrouw. Zij verzoekt de rechtbank een forse voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met een werkstraf.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht oplegging van een gevangenisstraf van vier maanden in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De rechtbank neemt verdachte kwalijk dat hij geen respect heeft getoond voor andermans eigendom door de deur van een woning in te trappen met als doel om spullen te stelen. De heer [persoon 1] , de eigenaar van de woning, was destijds een tachtigjarige man en gelet op zijn leeftijd dus kwetsbaar. Dat maakt het nog kwalijker wat verdachte heeft gedaan.
Verdachte heeft ook harddrugs in zijn bezit gehad. Harddrugs zijn een gevaar voor de volksgezondheid. De rechtbank rekent verdachte aan dat hij dat heeft miskend.
De rechtbank heeft de oriëntatiepunten voor straftoemeting, vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht als uitgangspunt genomen. Die oriëntatiepunten vermelden voor een woninginbraak een gevangenisstraf van vijf maanden in geval van recidive. Uit het strafblad van verdachte blijkt dat sprake is van recidive. Zo is hij bij vonnis van rechtbank Amsterdam van 23 juni 2016 veroordeeld voor een straatroof.
Voormelde oriëntatiepunten vermelden een geldboete van 750 euro voor het aanwezig hebben van de hoeveelheid cocaïne die verdachte aanwezig heeft gehad (ongeveer 2,53 gram).
Ook het advies van de reclassering heeft de rechtbank meegewogen.
De reclassering heeft ten aanzien van verdachte geconcludeerd dat hij vanaf zijn zestiende jaar met justitie in aanraking komt. Hij is veroordeeld voor vermogens- en geweldsdelicten en stond tot 1 oktober 2017 op de lijst van 'Top 600 van overlast gevende personen' in Amsterdam. Eerdere reclasserings- en begeleidingscontacten hebben niet geleid tot gedragsverandering. Naast het ontbreken van een diploma van een opleiding, structurele dagbesteding, vast inkomen en een oplossing voor financiële problemen beschikt verdachte wel over een familienetwerk dat hem steunt en waar hij waarde aan hecht. Naast voornoemde risicofactoren en de genoemde beschermende factor vormen zijn sociale contacten een risico voor het ontstaan van problemen. Immers, gezien onderhavige verdenking bestaan tot op heden contacten met derden die leiden tot justitiecontacten. Dit wordt weliswaar door verdachte erkend, maar hij blijkt niet in staat de problematische gevolgen van de eventuele ‘sociale verplichtingen' te voorkomen. Verdachte beschikt over enig inzicht in de gevolgen van deze ‘sociale verplichtingen’ en wordt in staat geacht zelfstandig dienaangaande beslissingen te nemen. Indien dit beslissingen zijn die kunnen leiden tot problemen is dit een overwogen keuze van betrokkene.
Op dit moment acht de reclassering interventies om te komen tot gedragsverandering niet geïndiceerd. Mogelijk dat in een later stadium, indien sprake is van intrinsieke motivatie tot verandering en betrokkene open staat voor begeleiding en eventueel toezicht, er wel een indicatie bestaat.
De reclassering schat het recidiverisico hoog in en adviseert oplegging van een straf zonder bijzondere voorwaarden.
Nu de rechtbank minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie en rekening houdende met voormelde oriëntatiepunten, ziet de rechtbank aanleiding om bij de straftoemeting naar beneden af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.

8.Benadeelde partij [persoon 5] (feit 5)

De benadeelde partij [persoon 5] zal in de vordering jegens verdachte niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte wordt vrijgesproken van feit 5, dat aan de vordering ten grondslag ligt.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 en 5 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.3.2 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1:
-
poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
Feit 3:
-
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte]daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Ten aanzien van de benadeelde partij [persoon 5]
Verklaart de benadeelde partij [persoon 5] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Ten aanzien van de voorlopige hechtenis
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. B.M. Visser en M. Bakhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 juni 2019.