Op 19 juni 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere pogingen tot woninginbraak en het bezit van harddrugs. De zaak kwam ter terechtzitting op 5 juni 2019, waar de officier van justitie, mr. R.N. Refos, de vordering indiende. De verdachte, geboren in 1995 en gedetineerd in het Huis van Bewaring, werd beschuldigd van het plegen van inbraken in woningen op verschillende data, waaronder 8 februari 2019 en 4 maart 2019, en het bezit van cocaïne. De rechtbank heeft de tenlastelegging in detail bekeken en vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen.
De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden bewezen dat hij betrokken was bij de poging tot inbraak in de woning van [persoon 3] en sprak hem vrij van dit feit. Echter, de rechtbank achtte de poging tot inbraak in de woning van [persoon 1] en het bezit van cocaïne wel bewezen. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van de aangever en de observaties van de politie. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, rekening houdend met zijn recidive en de ernst van de feiten. De rechtbank weegt mee dat de verdachte eerder veroordeeld was voor vermogens- en geweldsdelicten en dat hij op dat moment in een kwetsbare positie verkeerde, gezien zijn leeftijd en achtergrond.
De benadeelde partij [persoon 5] werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de verdachte werd vrijgesproken van het feit dat aan de vordering ten grondslag lag. De rechtbank heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften genoemd en de beslissing opgemaakt, waarbij de voorlopige hechtenis van de verdachte werd opgeheven.