ECLI:NL:RBAMS:2019:4394

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juni 2019
Publicatiedatum
20 juni 2019
Zaaknummer
C/13/645882 / HA ZA 18-345
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van overeenkomsten wegens misbruik van omstandigheden en vorderingen in civiele procedure

In deze civiele procedure, uitgesproken door de Rechtbank Amsterdam op 19 juni 2019, staat de vernietiging van overeenkomsten centraal. De eiser, [eiser], heeft vorderingen ingesteld tegen de gedaagde, [gedaagde], met betrekking tot een affectieve relatie die in 2013 is ontstaan. Gedurende deze relatie heeft [eiser] [gedaagde] bijgestaan op financieel en juridisch gebied. In 2014 is er een vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen tussen [gedaagde], [eiser] en [naam lener], waarbij [gedaagde] een aanzienlijke schuld had aan [naam lener]. Na de beëindiging van de relatie in 2017 heeft [eiser] geprobeerd de vorderingen van [naam lener] op [gedaagde] te incasseren, maar [naam lener] heeft de vernietiging van de vaststellingsovereenkomst ingeroepen wegens misbruik van omstandigheden en dwaling. De rechtbank heeft geoordeeld dat [naam lener] zich in een kwetsbare positie bevond en dat [eiser] misbruik heeft gemaakt van deze situatie. Hierdoor zijn de overeenkomsten tussen [naam lener] en [eiser] vernietigd, wat betekent dat [eiser] geen vorderingen op [gedaagde] kan doen gelden. De rechtbank heeft alle vorderingen van [eiser] afgewezen en de vorderingen van [gedaagde] toegewezen, inclusief de veroordeling van [eiser] in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/645882 / HA ZA 18-345
Vonnis van 19 juni 2019
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. E.J. Bink te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 24 oktober 2018, waarbij een comparitie is bepaald,
  • het proces-verbaal van comparitie van 12 februari 2019, met de daarin vermelde stukken,
  • de reactie van [eiser] van 25 februari 2019 op het proces-verbaal van comparitie,
  • de reactie van [gedaagde] van 28 februari 2019 op het proces-verbaal van comparitie,
  • de antwoordakte van [gedaagde] van 27 maart 2019, met producties,
  • de akte uitlating producties van [eiser] van 24 april 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen [gedaagde] en [eiser] is in 2013 een affectieve relatie ontstaan. [eiser] , destijds werkzaam als financieel adviseur, heeft tijdens hun relatie [gedaagde] bijgestaan op zakelijk, fiscaal en juridisch gebied.
2.2.
In de periode van 2008 tot en met 2014 heeft [gedaagde] zowel privé als namens haar eenmanszaak [naam eenmanszaak] gelden geleend van de heer [naam lener] (hierna: [naam lener] ) voor een bedrag van in totaal circa € 350.000,-.
2.3.
Op 27 februari 2014 is tussen [gedaagde] , [eiser] en [naam lener] een vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen (hierna: de Vaststellingsovereenkomst). In deze Vaststellingsovereenkomst is onder andere het volgende vermeld:

NEMEN IN AANMERKING DAT:
A.
[gedaagde](de rechtbank begrijpt telkens: [gedaagde] )
zowel privé als in haar hoedanigheid van [gedaagde] h.o.d.n. [naam eenmanszaak] gelden van [naam lener](de rechtbank begrijpt telkens: [naam lener] )
heeft geleend;
B.
[naam lener] per heden in totaliteit een bedrag van (…) Euro 350.000,- (…) waaronder begrepen een bedrag van Euro 163.733,- (…) aan [gedaagde] h.o.d.n. [naam eenmanszaak] heeft geleend en mitsdien een vordering ten bedrage van dat bedrag op haar heeft,
C.
[gedaagde] heeft tot op heden immer aan verplichtingen tot betaling van rente heeft voldaan edoch onlangs geconfronteerd werd met het feit dat Delta Lloyd schriftelijk heeft aangekondigd de door hen tot en met heden aan haar maandelijks uit te keren AOV uitkering met ingang van 1 maart 2014 te zullen stoppen;
D.
Dat mitsdien [gedaagde] niet meer aan haar toekomstige verplichting tot betaling van rente aan [naam lener] kan gaan voldoen en dat [gedaagde] mede door de daling van de onroerend goed markt niet over de middelen beschikt om de schulden welke zij aan [naam lener] heeft te kunnen inlossen;
E.
Dat [gedaagde] en [naam lener] met elkander in overleg zijn getreden teneinde deze ontstane situatie te bespreken en structureel op te lossen;
F.
Dat [eiser](de rechtbank begrijpt telkens: [eiser] )
bereid is onder voorwaarden gelden aan [gedaagde] h.o.d.n. [naam eenmanszaak] ter beschikking te stellen teneinde te komen tot een ordentelijke afwikkeling van detotaleschuldpositie van [gedaagde] aan [naam lener] ;
G.
[eiser] is bereid een bedrag van Euro 100.000,- (…) aan [gedaagde] ter afwikkeling van totale haar schuldpositie aan [naam lener] onder voorwaarden ter beschikking te stellen.
KOMEN OVEREEN ALS VOLGT:
1.
[eiser] zal een nadere overeenkomst van geldlening ad Euro 100.000,-- doen opmaken en deze gelden aan [gedaagde] h.o.d.n. [naam eenmanszaak] ter beschikking stellenbinnen 2 dagen nadat deze overeenkomsten alle andere daarbij behorende overeenkomsten zijn opgemaakt en rechtsgeldig door alle partijen zijn ondertekend indien [naam lener] zijn restant vordering (boven een bedrag van Euro 100.000,--) op [gedaagde] h.o.d.n. [naam eenmanszaak] aan [eiser] heeft gecedeerden[naam lener] instemt door ondertekening van deze overeenkomst dat hij al hetgeen hij verder te vorderen heeft van [gedaagde] onherroepelijk kwijt scheldt.
(…)
5. Behoudens voor zover het de uitvoering van de uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen betreft, hebben [naam lener] en [gedaagde] niets meer van elkaar te vorderen uit hoofde van geldlening of anderszins, en verlenen [naam lener] en [gedaagde] elkaar te dier zake over en weer finale kwijting.”
2.4.
Ter uitvoering van de artikelen 1 en 2 van de Vaststellingsovereenkomst is tussen [gedaagde] , [eiser] en [naam lener] op 28 februari 2014 een akte van cessie tot stand gekomen (hierna: de Akte van Cessie 2014). In de Akte van Cessie 2014 is onder andere het volgende vermeld:

1.1. [naam lener] cedeert hierbijzijn totale pro resto vorderingna ontvangst van een bedrag van [gedaagde] ad Euro 100.000 en derhalve alsdan ad € 67.733,-- welke voortvloeit uit hoofde van door hem aan [gedaagde] geleende gelden aan FvB tegen betaling door FvB van een inbijlage Agespecificeerde koopsom.”
2.5.
Ingevolge bijlage A bij de Vaststellingsovereenkomst bedraagt de koopsom € 1,00.
2.6.
Begin januari 2017 is er een einde gekomen aan de affectieve relatie tussen [eiser] en [gedaagde] .
2.7.
Op 4 mei 2017 heeft [eiser] [naam lener] per e-mail benaderd met het bericht dat [naam lener] is ‘belazerd’ door [gedaagde] . [eiser] stelt voor dat [naam lener] zijn rechten op [gedaagde] overdraagt aan [eiser] , zodat [eiser] de schuld van [gedaagde] aan [naam lener] kan incasseren. [naam lener] reageert aanvankelijk met het bericht dat hij er niet bij betrokken wil worden. Nadat [eiser] heeft aangegeven dat [naam lener] voor de helft in de door [eiser] te incasseren bedragen zal delen en dat [eiser] een contract zal opstellen, heeft [naam lener] op dezelfde datum ingestemd met het voorstel.
2.8.
Op 6 mei 2017 zijn [eiser] en [naam lener] een samenwerkingsovereenkomst overeengekomen (hierna: de Samenwerkingsovereenkomst). In de Samenwerkingsovereenkomst is opgenomen dat [naam lener] de kwijtschelding zoals is neergelegd in de Vaststellingsovereenkomst wil aantasten omdat deze nietig is wegens strijd met de goede zeden danwel vernietigbaar wegens misbruik van omstandigheden en/of bedrog aan de zijde van [gedaagde] en/of dwaling aan de zijde van [naam lener] . Overeengekomen is dat [naam lener] zijn (latente) vordering(en) op [gedaagde] aan [eiser] zal verkopen. Daarnaast is bepaald dat [eiser] op basis van no cure no pay zal proberen deze (latente) vordering op [gedaagde] te innen en dat een eventuele opbrengst, na aftrek van kosten, tussen [naam lener] en [eiser] in verhouding 50/50 wordt verdeeld.
2.9.
Eveneens op 6 mei 2017 zijn [eiser] en [naam lener] een akte van cessie overeengekomen (hierna: de Akte van Cessie 2017). In de Akte van Cessie 2017 is onder verwijzing naar de ingeroepen nietigheid van de Vaststellingsovereenkomst opgenomen dat [naam lener] zijn totale vordering op [gedaagde] verkoopt en levert aan [eiser] .
2.10.
Bij door [eiser] opgestelde brief van 6 mei 2017 aan [gedaagde] heeft [naam lener] de nietigheid c.q. vernietigbaarheid van de Vaststellingsovereenkomst ingeroepen wegens schending van de goede zeden, misbruik van omstandigheden, bedrog en dwaling (hierna: de Vernietigingsbrief). In de Vernietigingsbrief maakt [naam lener] aanspraak op het eerder kwijtgescholden bedrag van € 190.000,-.
2.11.
Op dezelfde dag heeft [naam lener] een verklaring opgesteld met, voor zover van belang, de volgende tekst:

Op zaterdag 6 mei 2017 is door de heer [eiser] namens ondergetekende een e-mail/brief gestuurd naar mevrouw [gedaagde] en haar adviseurs. In dit schrijven wordt gesteld dat de heer [eiser] thans als gemachtigde voor ondergetekende optreedt om zijn belangen te dienen.
Het is juist dat heer [eiser] ondergetekende recent heeft weten te bewegen hiermee in te stemmen. Een en ander onder de toezegging dat een eventuele opbrengst gezamenlijk gedeeld zou worden op 50/50-basis.
Ondergetekende was zich er feitelijk niet van bewust dat er sprake was van een valide vordering van ondergetekende op [gedaagde] . Ondergetekende zou dan ook nooit zelf enig initiatief hebben ontplooid om tot een incasso-procedure over te gaan. Het is de heer [eiser] die ondergetekende hiertoe heeft aangespoord en overgehaald.
Inmiddels is ondergetekende tot het inzicht gekomen dat hij op geen enkele wijze meer medewerking wil geven aan de heer [eiser] om deze vermeende vordering te verhalen op mevrouw [gedaagde] .
Ondergetekende herroept derhalve nadrukkelijk hierbij alle toezeggingen en machtigingen die hij mondeling en/of schriftelijk aan de heer [eiser] , dan wel een van zijn vennootschappen heeft gedaan. De heer [eiser] is vanaf heden derhalve niet langer gerechtigd om voor of namens ondergetekende, op welke wijze dan ook, op te treden, (rechts)handelingen te verrichten of anderszins deze vermeende vordering te incasseren. (…)
2.12.
Bij brief van 9 mei 2017 heeft de advocaat van [naam lener] aan de advocaat van [eiser] medegedeeld dat de wil van [naam lener] ontbrak bij het ondertekenen van de Samenwerkingsovereenkomst en de Akte van Cessie 2017. [naam lener] heeft hierbij een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van deze stukken wegens misbruik van omstandigheden, dwaling en het ontbreken van de wil op basis van een geestelijke stoornis.
2.13.
Bij e-mail van 15 mei 2017 heeft [eiser] [gedaagde] verzocht tot betaling van een bedrag van € 250.000,- over te gaan. [gedaagde] heeft aan dit verzoek geen gehoor gegeven.
2.14.
[naam lener] heeft op 18 januari 2018 een verklaring onder ede bij een notaris afgelegd. [naam lener] heeft daarin aangegeven om mentale en fysieke redenen onoverkomelijke bezwaren te hebben tegen het afleggen van een getuigenis in rechte. Hij heeft voorts het volgende verklaard:

Ik ben betrokken geraakt bij het geschil tussen [gedaagde] en [eiser] . Dat wil ik niet en dat heb ik nooit gewild. Voor eens en altijd wil ik duidelijk maken hoe het is.
(…)
Ik had de vaststellingsovereenkomst getekend en mijn éénhonderdduizend euro (…) gekregen en voor mij was daarmee de kous definitief af. Gelukkig, want in de periode daarna verslechterde mijn gezondheid en had ik daar mijn handen vol aan.
Plotseling in mei tweeduizendzeventien belde [eiser] me en hij verzocht mij bij hem langs te komen. Hij had een verhaal over de vaststellingsovereenkomst en zei me dat er mogelijk nog geld voor mij uit te halen was. Volgens [eiser] hoefde ik helemaal niets te doen, alleen een paar handtekeningen zetten en dan zou hij het verder voor me regelen. Op een zaterdag aan het eind van de ochtend kwam [eiser] bij me langs met papieren. Aan het einde van die week kreeg ik een hersenbloeding, dat zal wellicht de verklaring zijn dat ik te veel moeite had om mijn aandacht erbij te houden. Bij mijn eerdere tia en hersentumor had ik feitelijk hetzelfde. Ik merkte de dagen daarvoor al dat er iets niet klopte in mijn hoofd, niet wetende wat het kon zijn. (Ik ben nu meer dan twee jaar volledig arbeidsongeschikt.) Ik voelde me ongemakkelijk met de situatie en erg onder druk gezet. Ik heb de papieren snel en zonder te lezen getekend en toen is [eiser] vertrokken. Ik dacht eigenlijk dat ik alleen een machtiging gaf aan [eiser] . Het was zeker niet mijn bedoeling om iets aan hem over te dragen. Later begreep ik dat een van de stukken die ik tekende een aangetekende brief was aan [gedaagde] . [eiser] heeft die brief verstuurd. Ik was uitgeput van de gebeurtenissen en ben in slaap gevallen. Daarna begon een enorme twijfel aan mij te knagen. Wat had ik gedaan en wat waren daarvan de gevolgen?
(…)
Laat ik het nog één keer duidelijk zeggen: ik heb in februari tweeduizend veertien heel bewust een vaststellingsovereenkomst met [gedaagde] gesloten. Ik ben daarbij niet misleid (…). Die vaststellingsovereenkomst is geldig en ik houd me daaraan. In mei tweeduizend zeventien heb ik onder geestelijke druk door [eiser] aan mij voorgelegde documenten getekend. De inhoud van die documenten komt niet overeen met mijn wil. Dat geldt voor de overdracht aan [eiser] en dat geldt zeker voor de brief aan [gedaagde] .
Bij het opstellen van deze verklaring heb ik overleg gehad met [naam verklaarder 1] , die mij al bijna vijfendertig jaar kent en in wie ik heel veel vertrouwen heb. (…) Hij maakte altijd werkbriefjes voor mij voor wat er in de tuin gedaan moest worden, thuis maakte ik een boodschappenlijst waar ik dan vaak nog dingen van vergat te kopen vanwege een combinatie van dyslexie en – sinds mijn hersentumor – gebrekkig korte termijn geheugen. (…)
2.15.
Op 18 juni 2018 heeft [eiser] aangifte gedaan bij de politie wegens meineed gepleegd door het afleggen van een verklaring onder ede door [naam lener] .
2.16.
De heer [naam verklaarder 1] (hierna: [naam verklaarder 1] ) heeft op 22 januari 2019 het volgende verklaard:

(…) Ik ken [naam lener] al meer dan 36 jaar. Hij heeft van 1988 tot 2009 voor het door mij opgerichte kantoor [naam bedrijf verklaarder] gewerkt als verzekeringsadviseur. In 2009 is bij [naam lener] een hersentumor geconstateerd. Hij is daarvoor geopereerd en met chemokuren behandeld. De tumor en de behandelingen zorgden voor verschillende lichamelijke en geestelijke problemen. Sindsdien wordt [naam lener] geregeld geconfronteerd met epileptische aanvallen en een slecht kortetermijngeheugen. Daarnaast heeft hij last van botontkalking, een ingezakte 12e wervel en een zeer slecht functionerend linkerbeen, linkerarm en evenwicht.
Die klachten, in combinatie met zijn hersentumor in 2009, hebben ervoor gezorgd dat [naam lener] zijn werk bij [naam bedrijf verklaarder] in 2010 moest opgeven. Hij kon het werk intellectueel niet meer aan en was ook erg beïnvloedbaar geworden. Nadat hij noodgedwongen moest stoppen bij [naam bedrijf verklaarder] , heb ik hem privé in dienst genomen voor het onderhouden van mijn tuin. Die werkzaamheden waren voor hem in het begin slechts mogelijk door duidelijke lijstjes en hulp van mij, vooral op het gebied van het aanbrengen van structuur in het werk. Na enige tijd lukte niets meer in de tuin. Middels het UWV werd [naam lener] volledig arbeidsongeschikt verklaard. Ik ben voor [naam lener] een soort vaderfiguur/vertrouwenspersoon (…).
(…)
Ik heb toen(rechtbank: in de middag van 6 mei 2017)
direct met [naam lener] gebeld; hij vroeg me om bij hem langs te komen en dat heb ik gedaan. Hij vertelde dat hij zich door [eiser] onder druk gezet voelde om papieren te tekenen en dat ook gedaan had. Hij wist niet goed wat hij getekend had. (…)
Uit de reactie van [naam lener] kon ik opmaken dat hij niet heeft begrepen wat hij tekende en daar ook niet achter stond. Zo had [naam lener] niet door dat hij de vaststellingsovereenkomst met [gedaagde] had ontbonden en de vordering via een cessie had overgedragen. [naam lener] zei me dat hij tevreden was met de vaststellingsovereenkomst uit 2014. Hij was blij dat hij toen zekerheid en een flink bedrag kreeg, dat gaf hem rust. Hij mag [gedaagde] graag en heeft nooit tegen haar willen procederen. Op 12 mei 2017 is [naam lener] getroffen door een hersenbloeding. Achteraf is duidelijk dat hij daarvan al last heeft gehad in de dagen voorafgaand aan en op 6 mei 2017. De hersenbloeding heeft zijn lichamelijke toestand nog meer verslechterd.
Ik heb gelezen dat [eiser] in de procedure tegen [gedaagde] aan de rechtbank heeft geschreven dat ik betrokken ben geweest bij de contracten die [eiser] in mei 2017 door [naam lener] heeft laten tekenen. Dit is absoluut onjuist en ik zou daar gelet op de mening van [naam lener] nooit aan hebben meegewerkt. (…)

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser] vordert na vermeerdering van eis bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, kort weergegeven, dat de rechtbank [gedaagde] veroordeelt tot betaling van:
1) € 257.585,30, vermeerderd met contractuele rente van 4,9% per jaar, althans de wettelijke rente,
2) € 55.248,47, vermeerderd met de wettelijke rente,
3) € 3.248,70 aan achterstallige huur en verschuldigde contractuele rente, vermeerderd met een contractuele rente van 1% per maand,
4) € 126.604,00 aan boete, vermeerderd met de CBS index, vermeerderd met de wettelijke rente,
5) € 23.502,93 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente,
6) de proceskosten.
3.2.
Ten aanzien de vordering [eiser] onder 3.1 sub 1 stelt [eiser] , kort weergegeven, dat hij als gevolg van de Akte van Cessie 2017 rechthebbende is geworden van de vorderingen van [naam lener] op [gedaagde] .
3.3.
Ten aanzien de vordering [eiser] onder 3.1 sub 2 stelt [eiser] , kort weergegeven, dat hij in totaal negen geldvorderingen op [gedaagde] heeft.
3.4.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , danwel tot afwijzing van zijn vordering.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.6.
[gedaagde] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, kort weergegeven:
primair
1) een verklaring voor recht dat de Samenwerkingsovereenkomst en de Akte van Cessie 2017 rechtsgeldig zijn vernietigd,
subsidiair
2) een verklaring voor recht dat de buitengerechtelijke vernietiging van de Vaststellingsovereenkomst rechtsgeldig is vernietigd,
meer subsidiair
3) een verklaring voor recht dat de Vaststellingsovereenkomst rechtsgeldig tot stand is gekomen,
zowel primair, subsidiair, meer subsidiair als meest subsidiair4) een verklaring voor recht dat [eiser] onrechtmatig jegens [gedaagde] heeft
gehandeld en dat hij op grond daarvan jegens [gedaagde] aansprakelijk is voor de door haar geleden schade, nader op te maken bij staat,
5) veroordeling van [eiser] in de daadwerkelijke proceskosten, met inbegrip van de nakosten en te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.7.
[eiser] voert verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en reconventie

4.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zal de rechtbank deze gezamenlijk behandelen.
Vordering ad € 257.585,30
4.2.
De primaire vordering van [eiser] betreft in oorsprong een vordering van [naam lener] op [gedaagde] . [naam lener] heeft deze vordering in 2014 aan [gedaagde] kwijtgescholden. De onderhavige procedure is een vervolg op de in 2017 door [eiser] geïnitieerde vernietiging van die kwijtschelding en overdracht van de aldus herleefde vordering aan [eiser] .
4.3.
Als verweer tegen de vordering in conventie alsmede ter onderbouwing van haar primaire vordering in reconventie beroept [gedaagde] zich primair op de door [naam lener] op 9 mei 2017 ingeroepen buitengerechtelijke vernietiging van de Samenwerkingsovereenkomst en Akte van Cessie 2017 wegens misbruik van omstandigheden (artikel 3:44 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW)), dwaling (artikel 6:228 lid 1 en 2 BW) en het ontbreken van de wil op basis van een een geestelijke stoornis (artikel 3:34 BW). De buitengerechtelijke vernietiging heeft als gevolg dat aan de overdracht van de vordering op [gedaagde] , zoals vervat in de Akte van Cessie 2017, de titel is ontvallen. Op grond van artikel 3:94 jo. 3:84 BW heeft [naam lener] derhalve geen vordering overgedragen aan [eiser] en komt [eiser] geen vordering op [gedaagde] toe, aldus [gedaagde] .
4.4.
[eiser] betwist dat er gronden zijn voor vernietiging van de Samenwerkingsovereenkomst en Akte van Cessie 2017.
Misbruik van omstandigheden
4.5.
De rechtbank zal eerst het beroep op misbruik van omstandigheden beoordelen. Op grond van artikel 3:44 BW is een rechtshandeling vernietigbaar wanneer zij door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. Uit lid 4 van dit artikel vloeit voort dat misbruik van omstandigheden aanwezig is, wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden. Om te kunnen beoordelen of sprake is van een dergelijke situatie komt het aan op de omstandigheden bij het aangaan van de Samenwerkingsovereenkomst en de Akte van Cessie 2017.
4.6.
Dat de (fysieke) situatie van [naam lener] voorafgaand aan en ten tijde van het sluiten van de Samenwerkingsovereenkomst en de Akte van Cessie 2017 op 6 mei 2017 precair was wordt bevestigd door verschillende door [gedaagde] overgelegde stukken, waaronder de verklaring onder ede van [naam lener] en de verklaring van [naam verklaarder 1] . Het verweer van [eiser] dat met de geestestoestand van [naam lener] ten tijde van het sluiten van de Samenwerkingsovereenkomst en de Akte van Cessie 2017 niets mis was, staat bovendien haaks op het feit dat [eiser] zelf in de Samenwerkingsovereenkomst onder overweging H het volgende heeft opgenomen:

B(de rechtbank begrijpt [naam lener] )
heeft al jaren te kampen met een ernstige (hersentumor) ziekte waarvan de gevolgen zijn dat hij af en toe de zaken c.q. onderwerpen welke worden besproken niet helder voor de geest kan krijgen c.q. niet volledig kan vatten wat er gezegd of besproken wordt dan wel naderhand op papier wordt gezet”.
4.7.
[eiser] heeft over de medische situatie van [naam lener] voorts in de Vernietigingsbrief opgenomen dat [naam lener] “
denkvermogen als gevolg van de hersentumor niet optimaal is”.
4.8.
Daarnaast blijkt de slechte medische gesteldheid van [naam lener] op 6 mei 2017 – en [eiser] bekendheid daarmee – ook uit de verklaring van de heer [naam verklaarder 2] van 20 mei 2017 (hierna: [naam verklaarder 2] ) waarin [naam verklaarder 2] verslag doet van het gesprek dat hij heeft gehad met [eiser] op 13 mei 2017. [naam verklaarder 2] verklaart onder andere:

[eiser] liet weten dat hij deze [naam lener] heeft voorgehouden dat hij door [gedaagde] “gewoon is opgelicht” en dat hij haar “moet aanpakken”. [naam lener] heeft hem daarop gezegd dat hij daar gezien zijn fysieke situatie na een hersentumor en epileptische aanvallen helemaal niet toe in staat was. [eiser] vertelde mij daarop dat hij [naam lener] toen heeft gezegd dat hij – [eiser] dus – dit wel van hem wilde overnemen, maar dat hij dan alles juridisch
aan hem moest overdragen. Dat is vervolgens gebeurd, zo vertelde [eiser] .
4.9.
In het voorgaande ziet de rechtbank voldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat bij [naam lener] op 6 mei 2017 sprake was van een zodanige geestestoestand dat niet aannemelijk is dat hij zijn belangen zelfstandig kon overzien en nog zelfstandig naar behoren kon behartigen. [naam lener] nam als gevolg daarvan ten opzichte van [eiser] een zwakke en kwetsbare positie in. Uit het voorgaande volgt ook dat deze kwetsbare en afhankelijke positie van [naam lener] aan [eiser] kenbaar moet zijn geweest. Hetgeen [eiser] op dit punt verder heeft aangevoerd, kan aan die beoordeling niet afdoen.
4.10.
Voor een beroep op misbruik van omstandigheden is vervolgens vereist dat er een causaal verband bestaat tussen de omstandigheden waarin [naam lener] zich op 6 mei 2017 bevond en het sluiten van de Samenwerkingsovereenkomst en de Akte van Cessie 2017. Daarbij hoeft er geen sprake van te zijn dat [eiser] het initiatief tot de overeenkomsten heeft genomen of de wilsvorming van [naam lener] actief heeft beïnvloed. Om causaal verband aan te nemen is het voldoende dat [eiser] het tot stand komen van de Samenwerkingsovereenkomst en de Akte van Cessie 2017 heeft bevorderd, bijvoorbeeld door een verklaring of gedraging van hemzelf.
4.11.
[eiser] heeft aangevoerd dat [naam lener] weloverwogen de Samenwerkingsovereenkomst en Cessieakte 2017 is aangegaan en heeft zijn stellingen onderbouwd met e-mailberichten van/aan [naam lener] .
E-mail van [eiser] aan [naam lener] van donderdag 4 mei 2017 om 05:27u:

[naam lener] ,
Zie hieronder, bespreek dit(de rechtbank begrijpt de procedure rondom het stopzetten van de arbeidsongeschiktheidsuitkering van [gedaagde] )
even met de heer [naam verklaarder 1] , ik heb alle info.
Ze(de rechtbank begrijpt [gedaagde] )
heeft je voorgelogen.
Met vriendelijke groet,
Mr [eiser]
E-mail van [naam lener] aan [eiser] van donderdag 4 mei 2017 om 13:55u:

Beste [eiser] ,
Dank voor je bericht,
Ik ben net klaar met revalideren na 4 grote epileptische aanvallen van begin januari. Dus als er wat geld mijn richting opkomt is dat mooi mee genomen, maar ik moet echt afstand nemen van [gedaagde] en de gehele situatie.
Ik heb het besproken met [naam verklaarder 1] en hij wil ook niet verder betrokken worden bij deze affaire.
Uiteraard mag je mij Per Mail op de hoogte houden, maar geen persoonlijk contact. Hoop op een goede afloop.
Hartelijk dank voor je inzet (…)
E-mail van [eiser] aan [naam lener] van donderdag 4 mei 2017 om 18:42u:

Beste [naam lener] ,
Ok
Snap ik
Maar ik kan en wil het er niet bij laten zitten, mij heeft ze net zo belazerd als jou.
Haar huis is verkocht niet, voor jouw info, voo 750.000 maar voor 865.000
Zou jij mij anders jouw rechten willen overdragen en als ik er geld uit peuter doen we fifty fifty, no cure no pay basis, ik wil er wel tijd en kosten in investeren, dat si de enige manier waarop ik dan iets voor je kan regelen, immers ik ben geen partij en ik moet dan in juridische zin partij worde, dat kan alleen door overdracht van rechten
Bij ja hoef IK jou niet lastig te vallen behalve dat ik EEN enmalig een contract moet maken en dat moet jij en ik ondertekenen immers jij moet de rechten overdragen en als er iets uitkomt delen we na aftrek van de kosten op 50/50 basis.
Laat je me even weten of je hier iets voor voelt?(…)
E-mail van [naam lener] aan [eiser] van donderdag 4 mei 2017 om 19:06u:

Hoi [eiser] ,
Dank voor je bericht,
Ik ga akkoord met de 50/50 deal. Kan jij het contract naar mijn huis adres toesturen (…)
4.12.
[naam lener] heeft bij de notaris onder ede verklaard dat hij tevreden was met de Vaststellingsovereenkomst die hij met [gedaagde] had gesloten en dat hij niet tegen [gedaagde] wilde of wil procederen. In zijn hiervoor geciteerde e-mail van 4 mei 2017 13:55 uur geeft [naam lener] aan dat hij afstand wilde nemen van [gedaagde] en de gehele situatie. [eiser] reageert om 18:42 uur met het bericht dat hij “het er niet wil bij laten zitten” en doet [naam lener] een voorstel tot het sluiten van de Samenwerkingsovereenkomst en de Akte van Cessie 2017.
4.13.
Een en ander heeft zich afgespeeld binnen een zeer kort tijdsbestek. Gelet op de fysieke situatie van [naam lener] , de bekendheid van [eiser] daarmee en de aanvankelijke weigering van [naam lener] om hierin mee te gaan, mocht van [eiser] , die in een positie van geestelijk overwicht verkeerde, worden verwacht dat hij zich ervan had vergewist dat [naam lener] zich bewust was van de implicaties van de gemaakte afspraken en dat hij daar ook daadwerkelijk achter stond. Het lag onder deze omstandigheden op de weg van [eiser] om bijvoorbeeld bedenktijd in te bouwen en/of [naam lener] te adviseren advies in te winnen bij een jurist of zijn vertrouwenspersoon [naam verklaarder 1] . Dat [naam verklaarder 1] niet betrokken is geweest bij de beoordeling van de door [eiser] opgestelde documenten blijkt niet alleen uit de verklaring van [naam verklaarder 1] zelf, maar ook uit de hiervoor geciteerde e-mail van [naam lener] waarin hij aangeeft dat [naam verklaarder 1] er niet bij betrokken wil worden. Ter zitting heeft [eiser] desgevraagd verklaard dat hij niets heeft gedaan om ervoor te waken dat [naam lener] begreep wat de door hem opgestelde documenten inhielden en wat de consequenties daarvan zouden zijn. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] , door aldus te handelen, het tot stand komen van de Samenwerkingsovereenkomst en de Akte van Cessie 2017 heeft bevorderd. Daarmee staat het causaal verband vast.
4.14.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat sprake is van misbruik van omstandigheden. Dit betekent dat [naam lener] de Samenwerkingsovereenkomst en de Akte van Cessie 2017 rechtsgeldig heeft vernietigd op 9 mei 2017. In lid 1 van artikel 3:53 BW is bepaald dat de vernietiging terugwerkt tot het tijdstip waarop de rechtshandeling is verricht. De buitengerechtelijke vernietiging heeft als gevolg dat aan de overdracht van de vordering op [gedaagde] zoals vervat in de Akte van Cessie 2017 de titel is ontvallen. [naam lener] heeft derhalve geen vordering overgedragen aan [eiser] . Dit leidt tot afwijzing van de vordering van [eiser] in conventie onder 3.1 sub 1 en tegelijkertijd tot toewijzing van de primaire vordering van [gedaagde] in reconventie onder 3.6 sub 1.
Vordering ad € 55.248,47
4.15.
Bij akte van eisvermeerdering heeft [eiser] aanvullend een negental vorderingen ingesteld van in totaal € 55.248,47. De rechtbank zal deze vorderingen afzonderlijk bespreken.
Vordering I ad € 38.000,-
4.16.
[eiser] stelt dat [gedaagde] op grond van onverschuldigde betaling een bedrag van € 38.000,- aan [eiser] dient terug te betalen. Ter onderbouwing hiervan verwijst [eiser] naar de verklaring van [gedaagde] tijdens de kort gedingzitting van 12 juni 2017: “
Van dat bedrag van € 76.000,- heeft de heer [eiser] de helft terug betaald, blijkbaar vanwege een schuldgevoel of iets dergelijks”. [gedaagde] betwist dat deze betaling onverschuldigd is geschied. [gedaagde] voert aan dat [eiser] haar wilde compenseren voor de winst die hij zou maken als gevolg van de Vaststellingsovereenkomst en de Akte van Cessie 2014. Partijen zijn overeengekomen dat [eiser] het restant van de afbetaling van de Fiat 500 van [gedaagde] voor zijn rekening zou nemen zodat [gedaagde] een Mini zou kunnen kopen. Het bedrag dat moest worden bijbetaald voor de Mini is door [eiser] vergoed, aldus [gedaagde] .
4.17.
Tegenover de uitgebreide en met producties onderbouwde gemotiveerde betwisting door [gedaagde] heeft [eiser] onvoldoende aangevoerd ter onderbouwing van zijn stelling dat de betaling van € 38.000,- zonder rechtsgrond is geschied. Anders dan [eiser] meent, kan, in het licht van het gevoerde verweer, uit de enkele verklaring van [gedaagde] ten overstaan van de voorzieningenrechter geen bevestiging of erkenning van de onverschuldigdheid van de betaling worden afgeleid. Dat geldt temeer nu, zoals [gedaagde] heeft aangevoerd, [eiser] blijkens het vonnis in kort geding van 10 januari 2018 zelf heeft gesteld dat hij een bedrag van € 36.000- aan [gedaagde] heeft betaald als compensatie voor het bedrag dat hij aan haar heeft verdiend. Het had op de weg van [eiser] gelegen om zijn vordering nader te onderbouwen. Nu [eiser] dit heeft nagelaten, zal deze vordering worden afgewezen.
Vordering II ad € 2.100,-
4.18.
[eiser] stelt dat [gedaagde] op grond van ongerechtvaardigde verrijking een bedrag van € 2.100,- aan [eiser] dient te betalen. Hij heeft onverplicht en zonder rechtsgrond een contante aanbetaling voor [gedaagde] gedaan voor de aanschaf van een Fiat 500 door [gedaagde] . [eiser] verwijst hiervoor naar een e-mail van [naam e-mailer] van Autobedrijf [naam autobedrijf] aan [eiser] van 24 september 2018 waarin is opgenomen: “
hierbij bevestig ik dat er 2.100 contant betaald is betreft [referentie] door Dhr [eiser] maart 2015”.
4.19.
Volgens [gedaagde] betrof het bedrag dat [eiser] aan [naam e-mailer] heeft betaald haar geld. Zij voert aan dat de door [naam e-mailer] op 24 september 2018 opgestelde e-mail geen bewijs vormt voor de door [eiser] gestelde ongerechtvaardigde verrijking. Daarnaast heeft [gedaagde] een e-mail van [eiser] aan haar administratiekantoor overgelegd waarin hij aangeeft hoe de auto gefinancierd is en een kwitantie waaruit volgt dat op 28 februari 2015 € 2.100,- is betaald.
4.20.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] de stelling van [eiser] voldoende gemotiveerd heeft betwist. Gelet op het verweer kan uit hetgeen [eiser] heeft aangevoerd niet de conclusie worden getrokken dat het geld van [eiser] was en niet van [gedaagde] . De door [eiser] overgelegde productie is daarvoor onvoldoende, omdat hieruit slechts volgt dat [eiser] een betaling van € 2.100,- heeft verricht. Iedere derde kan een betaling voor een ander verrichten en dit zegt niets over de eigenaar van het geld. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
Vordering III ad € 2.460,-
4.21.
[eiser] stelt dat [gedaagde] op grond van ongerechtvaardigde verrijking een bedrag van € 2.460,- aan [eiser] dient te betalen. Hij heeft voormeld bedrag voor [gedaagde] betaald in verband met een huurschuld van [gedaagde] bij De Koster makelaar c.s. [eiser] verwijst hiervoor naar de kwitantie van De Koster makelaar c.s.
4.22.
[gedaagde] heeft de betaling door [eiser] erkend en aangevoerd dat de vordering door middel van verrekening is tenietgegaan. [gedaagde] heeft haar huurovereenkomst destijds beëindigd en de vloer aan de nieuwe huurder overgedragen voor een bedrag van € 2.400,-. Voormeld bedrag is door de advocaat van de verhuurder overgemaakt aan [eiser] , aldus [gedaagde] . [gedaagde] verwijst hiervoor naar
e-mailcorrespondentie tussen Kroonadvocaten en [eiser] :
E-mail van Kroonadvocaten aan [eiser] van 29 november 2015:

Hierdoor bevestig ik gaarne, dat de overnamesom ad EUR 2.400,- inmiddels in depot is gesteld op mijn derdenrekening. Graag ga ik er vanuit, dat ik morgen na de inspectie mag vernemen, dat de vloer naar genoegen is opgeleverd, waarna ik voor doorbetaling zal zorgdragen.”
E-mail van [eiser] aan Kroonadvocaten van 30 november 2015:

(…) Graag de koopsom doorstorten naar [bankrekeningnummer] te mijner name
4.23.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] voldoende heeft onderbouwd dat verrekening heeft plaatsgevonden door betaling van een bedrag van € 2.400,- op de derdengeldenrekening van de advocaat van de verhuurder die het geld op zijn beurt heeft overgemaakt aan [eiser] . Tegenover de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] kon [eiser] niet volstaan met een kale ontkenning van zowel de verrekening als de ontvangst van het geldbedrag van € 2.400,-. Dat de bedragen niet exact gelijk zijn betekent niet, anders dan [eiser] heeft aangevoerd, dat van verrekening geen sprake kan zijn. Deze bedragen kloppen nagenoeg. Het had op de weg van [eiser] gelegen om zijn standpunt op dit punt nader te onderbouwen. Nu [eiser] dit heeft nagelaten, zal deze vordering worden afgewezen.
Vordering IV ad € 400,-
4.24.
[eiser] stelt dat [gedaagde] op grond van onverschuldigde betaling een bedrag van € 400,- aan [eiser] dient te betalen. Ter onderbouwing verwijst hij naar een bankafschrift waaruit volgt dat hij op 26 juni 2016 € 400,- aan [gedaagde] heeft overgemaakt. [gedaagde] betwist dat deze betaling onverschuldigd is geschied.
4.25.
De rechtbank stelt vast dat [eiser] aan voormelde betaling de volgende omschrijving heeft gegeven: “
as agreed”. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt gelet op deze omschrijving niet in te zien dat sprake is van een onverschuldigde betaling. Nu [eiser] niet heeft voldaan aan zijn stelplicht, zal deze vordering worden afgewezen.
Vordering V ad € 10.750,-
4.26.
[eiser] stelt dat [gedaagde] op grond van ongerechtvaardigde verrijking een bedrag van € 10.750,- aan [eiser] dient te betalen. Hij heeft dit bedrag in drie tranches aan FCA Capital Nederland BV betaald ter voldoening van leaseverplichtingen van [gedaagde] . [eiser] verwijst hiervoor naar zijn bankafschriften. [gedaagde] betwist dat deze betaling onverschuldigd is geschied omdat deze gebaseerd was op een overeenkomst.
4.27.
Tegenover de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] heeft [eiser] onvoldoende aangevoerd voor de conclusie dat de betaling van in totaal € 10.750,- zonder rechtsgrond is geschied. Anders dan [eiser] stelt, volgt uit de overgelegde bankafschriften niet dat [eiser] de betalingen voor [gedaagde] heeft verricht. Het had op de weg van [eiser] gelegen om zijn standpunt nader te onderbouwen. Nu [eiser] dit heeft nagelaten, zal deze vordering worden afgewezen.
Vordering VI ad 99,85 en vordering VII ad 99,62
4.28.
[eiser] stelt dat [gedaagde] op grond van ongerechtvaardigde verrijking voormelde bedragen aan [eiser] dient te betalen. [eiser] stelt dat hij op
9 januari 2014 € 99,85 en op 23 december 2015 € 99,62 aan deurwaarderskantoren heeft betaald ten behoeve van [gedaagde] .
4.29.
Primair voert [gedaagde] aan dat zij deze bedragen – kort nadat [eiser] deze had voorgeschoten – heeft terugbetaald. [eiser] hield nauwkeurig alle uitgaven bij en als [gedaagde] deze bedragen niet had terugbetaald, dan had hij eerder om betaling gevraagd. Subsidiair voert [gedaagde] aan dat partijen in die tijd een affectieve/vriendschappelijke relatie onderhielden, in welk kader over en weer betalingen hebben plaatsgevonden. Gelet daarop en op hetgeen zij in de onderhavige procedure heeft aangevoerd, is het onredelijk als [gedaagde] deze bedragen moet betalen.
4.30.
Het verweer van [gedaagde] dat zij voormelde bedragen aan [eiser] heeft terugbetaald valt te kwalificeren als een bevrijdend verweer. Nu [gedaagde] zich beroept op de rechtsgevolgen van deze betaling, namelijk het tenietgaan van de vorderingen van [eiser] , rust op grond van artikel 150 Rv op haar de stelplicht en bewijslast daarvan. [gedaagde] heeft verder geen feiten of omstandigheden gesteld ter onderbouwing van haar stelling dat zij voormelde bedragen heeft betaald, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat.
Uit artikel 6:212 lid 1 BW volgt dat [gedaagde] verplicht is [eiser] schade te vergoeden tot het bedrag van haar verrijking, voor zover dit redelijk is. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van [gedaagde] op deze redelijkheidsbepaling slaagt. Partijen hadden ten tijde van de verrichte betalingen een affectieve/vriendschappelijke relatie. Gelet daarop en gelet op de geringe omvang van de vorderingen en hetgeen hierna, onder 4.45 en verder wordt overwogen, komt de rechtbank tot het oordeel dat van [gedaagde] niet gevergd kan worden dat zij voormelde bedragen aan [eiser] voldoet. De vordering wordt afgewezen.
Vordering VIII ad € 700,-
4.31.
[eiser] stelt dat [gedaagde] op grond van onverschuldigde betaling een bedrag van € 700,- aan [eiser] dient te betalen. Dit bedrag is op 4 januari 2017 abusievelijk van zijn rekening overgeschreven naar de bankrekening van [gedaagde] . [eiser] verwijst hiervoor naar zijn bankafschrift.
4.32.
[gedaagde] betwist dat deze betaling per ongeluk en onverschuldigd is geschied, aangezien dit bedrag diende voor de zorg voor de kinderen en de woning van [eiser] tijdens zijn periode van detentie tussen oktober 2016 en medio 2017.
4.33.
De rechtbank stelt vast dat [eiser] aan voormelde betaling de volgende omschrijving heeft gegeven: “
bijdrage in kosten huishouding”. Nu tussen partijen niet in geschil is dat [eiser] in de betreffende periode periodiek een vergoeding aan [gedaagde] verstrekte voor de zorg voor zijn kinderen en woning, heeft [eiser] onvoldoende gesteld voor het oordeel dat sprake is van een betaling zonder rechtsgrond of titel. Nu [eiser] niet heeft voldaan aan zijn stelplicht, zal deze vordering worden afgewezen.
Vordering IX ad € 639,-
4.34.
[eiser] stelt dat [gedaagde] op grond van ongerechtvaardigde verrijking
€ 639,- aan [eiser] dient te betalen. [eiser] stelt dat hij op 18 mei 2014 voormeld bedrag voor [gedaagde] heeft betaald en beroept zich op een bevestigingsemail van een bestelling die door [gedaagde] is geplaatst bij [naam bedrijf 1] en verwijst naar een bankafschrift. [gedaagde] betwist deze vordering en voert aan dat [eiser] op haar naam een cadeau voor haar verjaardag heeft aangeschaft.
4.35.
[eiser] heeft wel gesteld dat sprake is van een verrijking door [gedaagde] en dat hij is verarmd, maar dat is onvoldoende voor toewijzing van de vordering. Voor het oordeel dat sprake is van ongerechtvaardigde verrijking is tevens noodzakelijk dat de verrijking ongerechtvaardigd, dat wil zeggen zonder redelijke grond, is. Daarover heeft [eiser] niets gesteld. De vordering zal daarom worden afgewezen.
Vordering X (€ 2.730,- aan achterstallige huur), vordering XI (€ 518,70 aan contractuele rente), vordering XII (€ 126.604,- aan boetes) en vordering XIII (€ 23.502,93 aan buitengerechtelijke incassokosten)
4.36.
Tussen [eiser] als verhuurder en [gedaagde] als huurder is op 28 januari 2016 een huurovereenkomst tot stand gekomen voor de verhuur van het guesthouse van [eiser] aan [gedaagde] tegen een maandelijkse huursom van € 210,-, voor de periode van 1 februari 2016 tot en met 31 januari 2018. [gedaagde] heeft vanaf januari 2017 tot en met januari 2018 geen huur betaald, zodat [gedaagde] achterstallige huur verschuldigd is, aldus [eiser] .
4.37.
[gedaagde] voert aan dat [eiser] de huurovereenkomst op 14 mei 2016 heeft opgezegd en dat zij de opzegging op dezelfde dag heeft geaccepteerd waarmee de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden is beëindigd. Ter onderbouwing verwijst [gedaagde] naar de e-mails van [eiser] aan [gedaagde] van 14 mei 2016 waarin hij om 11:16u schrijft, voor zover relevant: “
Neem mijn huissleutel ook mee en regel [naam 1]” en om 11:55u: “
Je zou mij een plezier doen als alles volgende week door [naam 1] wordt opgehaald, Ik ben het gezeur zoals bekend helemaal zat. Sleutel kun je alsdan aan [naam 2] geven of die dinsdag de week daarop (…).” [gedaagde] heeft op 19 mei 2016 haar spullen uit het guesthouse laten verhuizen door [naam 1] , haar sleutel bij [eiser] ingeleverd en heeft sindsdien geen toegang meer tot het guesthouse.
4.38.
Tussen partijen is in geschil of de huurovereenkomst is beëindigd. Naar de rechtbank begrijpt komt het betoog van [gedaagde] neer op een beroep op gerechtvaardigd vertrouwen in de zin van artikel 3:35 BW. Voor bescherming van het bij de wederpartij (in dit geval [gedaagde] ) gewekt vertrouwen is vereist (i) een verklaring of gedraging van de persoon (dus van [eiser] ) aan wie de wederpartij het vertrouwen tegenwerpt, die (ii) door de wederpartij ( [gedaagde] ) is opgevat als een tot haar gerichte verklaring van een bepaalde strekking en die (iii) de wederpartij ( [gedaagde] ) onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs zo mocht opvatten. Vaststaat dat [eiser] op 14 mei 2016 aan [gedaagde] kenbaar heeft gemaakt dat zij de sleutel van het guesthouse diende in te leveren en dat zij haar spullen door het verhuisbedrijf [naam 1] uit het guesthouse diende te laten ophalen. Eveneens staat vast dat [gedaagde] op 19 mei 2016 haar spullen uit het guesthouse heeft laten verhuizen en het guesthouse heeft verlaten. Op dat moment en ook op latere momenten heeft [eiser] zich niet beroepen op de huurovereenkomst en tot aan 3 augustus 2017 (enkele weken voor de dagvaarding in deze zaak) heeft hij geen aanspraak gemaakt op verschuldigde huurtermijnen. [eiser] heeft zijn boekhouder op 2 maart 2017 gemaild: “
[gedaagde] is verhuisd woont in [woonplaats] , al zeer geruime tijd”, waaruit blijkt dat [eiser] erkent dat [gedaagde] uit het guesthouse was verhuisd. Gelet op de uitingen van [eiser] richting [gedaagde] en gelet op de gedragingen van [eiser] nadien, kon en mocht [gedaagde] er redelijkerwijs vanuit gaan dat [eiser] de huurovereenkomst met haar wenste op te zeggen. [gedaagde] mocht er dan ook gerechtvaardigd op vertrouwen dat de huurovereenkomst ten einde was gekomen en dat [eiser] geen aanspraak zou maken op betaling van de huurprijs. De vordering tot betaling van achterstallige huur (vordering X) zal dan ook worden afgewezen.
4.39.
Aangezien vast is komen te staan dat de huurovereenkomst is beëindigd, zullen de vorderingen van [eiser] met betrekking tot de contractuele rente (vordering XI), boete (vordering XII) en buitengerechtelijke incassokosten (vordering XIII) die zijn gebaseerd op de huurovereenkomst eveneens worden afgewezen en behoeven de stellingen van partijen daaromtrent geen bespreking.
Conclusie ten aanzien van vorderingen in conventie
4.40.
Uit het voorgaande volgt dat alle vorderingen in conventie zullen worden afgewezen.
overige vorderingen in reconventie
Immateriële schade
4.41.
[gedaagde] stelt dat het opstellen van de Akte van Cessie 2017 en de Samenwerkingsovereenkomst en het voeren van de onderhavige procedure uitsluitend is gericht op het benadelen van [gedaagde] . Het handelen van [eiser] is onrechtmatig jegens [gedaagde] en [eiser] is gehouden om de door haar geleden immateriële schade te vergoeden. Ter onderbouwing van haar schade beroept [gedaagde] zich op een rapport van 30 mei 2017 van [naam psycholoog] , werkzaam als psycholoog bij [naam bedrijf 2] .
4.42.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] onvoldoende heeft onderbouwd dat zij daadwerkelijk immateriële schade heeft geleden doordat [eiser] de overeenkomsten heeft opgesteld en de onderhavige procedure is begonnen. Daartoe is in de eerste plaats van belang dat het rapport van de psycholoog dateert van circa vijf maanden voor de dagvaarding. Zij heeft zich tot de psycholoog gewend in verband met stalkingshandelingen van [eiser] . Uit dit rapport volgt niet dat en in hoeverre [gedaagde] schade heeft ondervonden van het handelen van [eiser] door het aanhangig maken van deze procedure. De verklaring van de psycholoog over de mentale gezondheidstoestand van [gedaagde] heeft derhalve niet zonder meer betrekking op de huidige situatie van [gedaagde] . Nu [gedaagde] haar stelling onvoldoende heeft onderbouwd, heeft zij niet voldaan aan haar stelplicht en wordt niet toegekomen aan bewijs van haar stelling. Haar bewijsaanbod wordt dan ook gepasseerd. Dat betekent dat er geen deugdelijke grondslag is voor haar vordering tot vergoeding van immateriële schade, zodat deze vordering wordt afgewezen.
Daadwerkelijke proceskosten
4.43.
[gedaagde] heeft veroordeling van [eiser] gevorderd tot betaling van de werkelijke kosten die [gedaagde] voor deze procedure heeft moeten maken, eventueel beperkt tot de daadwerkelijke kosten van de proceshandelingen vanaf de vermeerdering van eis, althans die na de comparitie van partijen hebben plaatsgevonden, met een voorschot van
€ 10.000,-, op grond van misbruik van procesrecht en onrechtmatig handelen. [gedaagde] heeft daartoe gesteld dat de vermeende vordering - zoals weergegeven onder 3.1 sub 1 - van [eiser] op [gedaagde] met de bijbehorende constructie is geïnitieerd en gecreëerd door [eiser] , waarbij [eiser] tevens misbruik heeft gemaakt van de geestelijke gezondheidstoestand van [naam lener] . Daarnaast is het voeren van deze procedure uitsluitend gericht op het benadelen van [gedaagde] .Ter onderbouwing hiervan verwijst [gedaagde] naar een verklaring van [naam verklaarder 2] van 20 mei 2017, waarin hij onder andere heeft verklaard:

Ik ben op 10 mei 2017, zo rond 08:45 uur, opgebeld door de mij bekende[eiser]. Ik ken [eiser] uit het verleden (…).
[eiser] sprak meteen negatief over [gedaagde] en noemde haar steeds minachtend ‘die Yoga-juf’. In het telefoongesprek zei [eiser] mij dat hij ‘bestolen en bedrogen’ was door [gedaagde] en dat zij van hem had ‘geprofiteerd’. (…)
Het was zonneklaar voor mij dat [eiser] - sinds de relatie met [gedaagde] is beëindigd - sterke ‘wraakgevoelens’ heeft jegens [gedaagde] en er op uit is haar het leven zo zuur mogelijk te maken.
[eiser] meldde mij dat hij een groot aantal rechtszaken tegen haar begint en dat de eerste dagvaardingen al uit zijn gegaan. Hij vertelde trots dat hij een deurwaarder had opgebeld met het verzoek of deze hem ‘een plezier’ wilde doen door de dagvaarding nog dezelfde dag bij [gedaagde] te laten betekenen. De deurwaarder had hem later die dag bevestigd dat dit gelukt was en [eiser] was daar zeer vergenoegd over. En ook: ‘De eerste dagvaarding heeft ze liggen… en er gaan er nog vele volgen.’ (…)
Over zijn ex-vrouw [naam ex-vrouw] meldde [eiser] eveneens dat hij haar langdurig heeft aangepakt na hun scheiding: ‘Dat heeft zes meter dossier opgeleverd. Die heeft het geweten hoor (…) Dat staat [gedaagde] ook te wachten’.
Ook heeft hij de belastingdienst en diverse andere relaties benaderd en slechte/negatieve verhalen over [gedaagde] verteld, zo deelde hij mij mede.
[eiser] beweerde vreemd genoeg in het gesprek met mij dat hij ‘er niet op uit was om [gedaagde] haar naam te verkloten’, terwijl uit de inhoud van de conversatie juist het tegendeel bleek. [eiser] toonde zich voortdurend rancuneus en gegriefd en liet zowel verbaal als non-verbaal merken dat hij [gedaagde] ten gronde wil richten. (…)
4.44.
Als uitgangspunt geldt dat de vordering tot vergoeding van alle door [gedaagde] in verband met deze procedure daadwerkelijk gemaakte kosten slechts toewijsbaar is in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is sprake als het instellen van de vorderingen, gelet op de evidente ongegrondheid daarvan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan pas sprake zijn als [eiser] zijn vorderingen baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Uit de jurisprudentie volgt dat deze toetsing met terughoudendheid moet geschieden, in die zin dat het gebruik maken van processuele bevoegdheden slechts in zeer bijzondere gevallen als misbruik van bevoegdheid kan worden gekwalificeerd.
4.45.
De rechtbank neemt de volgende omstandigheden tot uitgangspunt. De in de Vaststellingsovereenkomst neergelegde schikking is door [eiser] bedacht. [eiser] had in de besprekingen die daarover met [naam lener] zijn gevoerd de leiding. [eiser] is ook degene geweest die de documenten heeft opgesteld. Nadat de relatie met [gedaagde] is beëindigd, heeft [eiser] contact opgenomen met [naam lener] en heeft hij [naam lener] tegen zijn wil laten verklaren dat hetgeen [eiser] eerder heeft bedacht en uitgevoerd vernietigbaar is. Daarbij heeft [eiser] misbruik gemaakt van de fysieke situatie van [naam lener] teneinde een vordering op [gedaagde] te creëren. [eiser] is vervolgens tegen de zin van [naam lener] de onderhavige procedure gestart. Dat [eiser] middels deze procedure [gedaagde] tracht te schaden wordt ondersteund door de verklaring van [naam verklaarder 2] dat [eiser] heeft gezegd dat hij een groot aantal procedures tegen [gedaagde] zal beginnen en haar ‘zes meter dossier’ wil bezorgen. [eiser] heeft niet betwist dat hij dit tegen [naam verklaarder 2] heeft gezegd. [eiser] heeft hieraan ook uitvoering gegeven door in een korte periode, al dan niet via de door hem gecontroleerde vennootschap CVG International B.V. (hierna: CVG), een groot aantal procedures tegen [gedaagde] en personen uit haar omgeving aan te spannen.
4.46.
Zo heeft [eiser] [gedaagde] in rechte aangesproken tot betaling van € 14.500,- uit hoofde van onverschuldigde betaling, welke vordering door de rechtbank Midden-Nederland bij vonnis van 10 januari 2018 is afgewezen. In een andere procedure, door CVG tegen [gedaagde] aangespannen, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 20 december 2017 de vorderingen eveneens afgewezen. Verder heeft [eiser] de moeder van [gedaagde] gedagvaard voor een beweerdelijke vordering van € 450,-. Ook in die procedure zijn de vorderingen, bij vonnis van 1 maart 2018, afgewezen. [eiser] heeft tegen de makelaar van [gedaagde] een klacht ingediend bij de Raad van Toezicht van de Nederlandse Vereniging van Makelaars. De Raad van Toezicht heeft [eiser] in haar uitspraak van 12 oktober 2017 niet-ontvankelijk verklaard en heeft geoordeeld dat [eiser] misbruik heeft gemaakt van het tuchtrecht. In de uitspraak is overwogen: ‘
De Raad van Toezicht acht aannemelijk, gezien de voorgeschiedenis, dat de klacht voornamelijk is ingediend om [gedaagde] te treffen, kennelijk vanwege de verstoorde relatie met beklaagde, met het doel het conflict met [gedaagde] verder te doen escaleren’. Daarnaast heeft [gedaagde] tweemaal een kortgeding aangespannen in verband met stalking door [eiser] . [gedaagde] heeft aangegeven dat zij vreest dat [eiser] haar ook na deze procedure niet met rust zal laten. Zij heeft haar vrees onderbouwd met twaalf e-mails die [eiser] in ongeveer een week na de comparitie van partijen in deze zaak aan [gedaagde] en haar advocaat heeft gestuurd. Hierin geeft [eiser] aan dat hij voornemens is om nieuwe procedures te beginnen over onder andere een tapijt, nespresso machine, koffielepels, koffieglazen en speelgoed van Playmobil, welke zouden toebehoren aan [eiser] en die [gedaagde] nu in haar bezit zou hebben.
4.47.
Voorts is van belang dat [eiser] in de onderhavige procedure twee weken voor de comparitie dertien aanvullende vorderingen heeft ingediend, variërend in hoogte van € 99,62 tot € 126.604,-. De vorderingen zijn allen nauwelijks gemotiveerd en zeer summier met stukken onderbouwd. Alle vorderingen zijn vóór de dagvaarding ontstaan. Niet gebleken is van een redelijke grond om deze pas in een dergelijk laat stadium van de procedure in te stellen.
4.48.
Bij deze stand van zaken is de conclusie gerechtvaardigd dat [eiser] de onderhavige procedure is begonnen met geen ander doel dan [gedaagde] te schaden. De ingestelde vorderingen zijn gebaseerd op feiten en omstandigheden waarvan [eiser] weet of behoort te weten dat deze op geen enkele wijze kunnen leiden tot toewijzing. Gelet op de belangen van [gedaagde] had het aanspannen van de procedure achterwege moeten blijven. [eiser] heeft misbruik gemaakt van procesrecht dan wel onrechtmatig gehandeld. [gedaagde] heeft daardoor schade geleden, bestaande uit de kosten voor werkzaamheden van haar advocaat. Het beroep van [eiser] op het ontbreken van schade in verband met een particuliere rechtsbijstandsverzekering van [gedaagde] kan niet slagen, aangezien het overgelegde overzicht betrekking heeft op het jaar 2013.
4.49.
Het voorgaande rechtvaardigt een veroordeling van [eiser] in de daadwerkelijke proceskosten van [gedaagde] . De in verband daarmee in reconventie gevorderde verklaring voor recht dat [eiser] onrechtmatig jegens [gedaagde] heeft gehandeld zal eveneens worden toegewezen. [eiser] zal in conventie en in reconventie in de daadwerkelijke proceskosten worden veroordeeld.
Proceskosten in conventie en reconventie
4.50.
[gedaagde] heeft gesteld dat de kosten van de procedure tot de conclusie van antwoord circa € 30.000,- en voor de procedure daarna circa € 12.500,- bedragen. [gedaagde] wordt geacht haar kosten in deze procedure te kunnen onderbouwen, zodat voor de gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure geen plaats is. Het gevorderde voorschot zal om dezelfde reden worden afgewezen. [gedaagde] zal in de gelegenheid worden gesteld haar proceskosten middels een akte nader te onderbouwen. Daarna zal [eiser] in de gelegenheid worden gesteld daarop bij akte te reageren. De zaak wordt daartoe naar de hierna genoemde roldatum verwezen. De rechtbank zal in afwachting van de aktewisseling iedere verdere beslissing aanhouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van
17 juli 2019voor akte aan de zijde van [gedaagde] met uitsluitend het hiervoor onder rechtsoverweging 4.50 weergegeven doel, waarna [eiser] gelegenheid voor antwoordakte zal krijgen;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Singeling, rechter, bijgestaan door mr. M. Sahin, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2019.