ECLI:NL:RBAMS:2019:4373

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 juni 2019
Publicatiedatum
20 juni 2019
Zaaknummer
13/650556-18 + 13/006655-15 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot plofkraak en bezit van cocaïne wegens gebrek aan bewijs

Op 20 juni 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder poging tot plofkraak en het bezit van cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de beschuldigingen wegens gebrek aan bewijs. De zaak betrof een poging tot plofkraak op 23 oktober 2018, waarbij explosieven op een pinautomaat van de ABN AMRO bank waren aangebracht. Het enige bewijs dat de verdachte verbond aan de plofkraak was een DNA-spoor op een pakket dat bij de poging was gebruikt. De rechtbank oordeelde dat dit DNA-materiaal niet voldoende bewijs bood voor betrokkenheid van de verdachte, aangezien het pakket een verplaatsbaar object was en niet kon worden vastgesteld wanneer en hoe het DNA van de verdachte op het pakket was gekomen.

Daarnaast werd de verdachte ook vrijgesproken van het bezit van 12,2 gram cocaïne, omdat niet kon worden aangetoond dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van de drugs in zijn slaapkamer. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren voor de ten laste gelegde feiten. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling werd eveneens afgewezen, omdat niet was gebleken dat de verdachte zich tijdens de proeftijd schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit. De rechtbank heeft het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven en de verdachte werd vrijgelaten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/650556-18 + 13/006655-15 (TUL)
Datum uitspraak: 20 juni 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres ] , [woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 juni 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. K. Duker, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J. de Vries, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat hij op 23 oktober 2018 in Amsterdam, samen met een ander, explosieven heeft aangebracht op een pinautomaat van de ABN AMRO bank. Dit is ten laste gelegd als het medeplegen van:
  • een poging tot diefstal met braak (feit 1);
  • een poging tot het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing (feit 2);
  • een poging tot vernieling van een of meer gebouwen (feit 3) en
  • vernieling van de pinautomaat (feit 4).
Verdachte wordt ook verweten dat hij op 26 februari 2019 in Amsterdam, samen met een ander, opzettelijk 12,2 gram cocaïne aanwezig heeft gehad (feit 5).
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Vrijspraak

3.1
Vrijspraak van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde
3.1.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van deze feiten dient te worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd: het enige bewijs dat duidt op betrokkenheid van verdachte bij de poging tot plofkraak is een DNA-spoor van verdachte op het pakket explosieven dat op het beeldscherm van de pinautomaat is aangetroffen. Dit pakket is een verplaatsbaar object. Er is niet vastgesteld op welk deel van het pakket DNA van verdachte is aangetroffen. Daarom is het aantreffen van het DNA van verdachte onvoldoende om te bewijzen dat hij betrokken is geweest bij de poging tot plofkraak, onder de feiten 1 t/m 4 ten laste gelegd.
3.1.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van deze feiten. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Er zijn meerdere vermeende explosieven op de plaats delict aangetroffen, op de geldautomaat en in de geldlade. Uit het dossier is niet te herleiden op welk ‘explosief’ DNA van verdachte is aangetroffen. Op basis van de bewijsmiddelen is verder niet vast te stellen op welk deel van het object DNA is aangetroffen: op het ‘explosief’ zelf of op het verpakkingsmateriaal. Er is zelfs niet vastgesteld dat het om een explosief ging. Er kan ook niet worden bewezen dat verdachte op de plaats delict aanwezig was. Evenmin bevat het dossier enig bewijs dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking.
3.1.3
Oordeel van de rechtbank
In de nacht van 23 oktober 2018 heeft een poging tot plofkraak van een geldautomaat van de ABN AMRO bank aan het Lambertus Zijlplein 20 te Amsterdam plaatsgevonden. Verbalisant [naam verbalisant] kwam ter plaatse en zag zowel op het beeldscherm van de pinautomaat als in de geldsleuf een zwarte plak, welke hij ambtshalve herkende als explosieve ladingen. Bij het sporenonderzoek werd van het pakket dat op het scherm zat een bemonstering genomen. Uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 26 februari 2019 blijkt dat deze bemonstering een DNA-mengprofiel bevat van minimaal vier personen. Uit dit mengprofiel is een DNA-hoofdprofiel afgeleid van een man die een relatief grote hoeveelheid DNA heeft bijgedragen aan deze bemonstering. Dit hoofdprofiel matcht met het DNA-profiel van verdachte, met een matchkans van kleiner dan één op één miljard. Verder is door een getuige verklaard dat er twee jongens op een donkere scooter dicht bij de automaat stonden, die hem zeiden weg te rennen toen hij naar de pinautomaat liep. Deze getuige zag een zwarte plakkaat op de pinautomaat. Tot slot blijkt uit camerabeelden dat twee jongens handelingen verrichtten bij de pinautomaat.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij geen enkel idee heeft hoe zijn DNA op het pakket is terechtgekomen, nu hij het pakket nooit heeft gezien of heeft aangeraakt.
De vraag die voorligt is of het vorenstaande voldoende is voor een bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten. Ondanks het gegeven dat DNA-materiaal, dat matcht met het DNA-profiel van verdachte, is aangetroffen op een pakket dat is gebruikt bij de poging tot plofkraak, betekent dat niet zonder meer dat het verdachte is geweest die bij de plofkraak betrokken is geweest. Het pakket betreft immers een verplaatsbaar object en uit de bewijsmiddelen blijkt niet op welk moment het DNA van verdachte op (welk deel van) het pakket is terechtgekomen. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het voorgaande, niet kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
3.2
Vrijspraak van het onder 5 ten laste gelegde
3.2.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken, nu zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte] weliswaar beschikkingsmacht hadden over de aanwezige verdovende middelen, maar dat er te weinig bewijs is om vast te kunnen stellen dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen in zijn slaapkamer die hij met zijn broer (medeverdachte [medeverdachte] ) deelt.
3.2.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van dit feit, nu uit de bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen in zijn slaapkamer.
3.2.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat niet is bewezen dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne. Daarom wordt hij van dit feit vrijgesproken.

4.Vordering tot tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 11 maart 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/006655-15, strekkende tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, die is opgelegd bij het onherroepelijk geworden vonnis van 17 mei 2017 van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. In dit vonnis is verdachte veroordeeld tot een geldboete van
€ 230,00 en een taakstraf voor de duur van 100 uren, met bevel dat deze taakstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering af te wijzen.
De raadsman van verdachte heeft ook verzocht de vordering af te wijzen.
Niet is gebleken dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. De rechtbank zal daarom de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de ten laste gelegde feiten niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Wijst afde vordering tot tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij voornoemd vonnis van 17 mei 2017 van de politierechter in de rechtbank Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/006655-15.
Heft ophet bevel tot voorlopige hechtenis, welk bevel afzonderlijk is geminuteerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M.M. Gabel, voorzitter,
mrs. I. Mannen en N. Swart, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.T. St Rose, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 juni 2019.