In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 7 juni 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, die borg stond voor zakelijke schulden van een derde, en ING Bank N.V. De eiser vorderde de verwijdering van negatieve BKR-registraties die voortvloeiden uit zijn borgtocht. De eiser had in 2016 een borgtochtovereenkomst gesloten voor een krediet van € 80.000,- dat aan de derde was verstrekt. Na het faillissement van de derde en de daaropvolgende beëindiging van de kredietovereenkomst, werd de eiser geconfronteerd met een BKR-registratie die zijn mogelijkheden om een hypotheek te verkrijgen belemmerde. De voorzieningenrechter oordeelde dat de registratie niet in verhouding stond tot de belangen van de eiser, aangezien hij geen problematische privéschulden had en zijn financiële situatie inmiddels stabiel was. De rechter concludeerde dat ING niet aannemelijk had gemaakt dat de handhaving van de registratie zwaarder woog dan de belangen van de eiser, en heeft de vordering van de eiser toegewezen. ING werd veroordeeld om de negatieve registraties binnen 48 uur te verwijderen en in de proceskosten van de eiser.